Ziekenfondsen - Gebruik van facturatiegegevens
Ziekenfondsen – Gebruik van facturatiegegevens
Een provinciale raad stuurt een brief door van een geneesheer-directeur en een adjunct geneesheer-directeur van een ziekenfonds die vragen of een statutair door een verzekeringsinstelling aangeworven adviserend arts die, via facturatie- of consultatiegegevens, kennis heeft van precieze pathologieën van de verzekerden, dezen mag uitnodigen op informatiesessies of hun een gerichte informatieve brief mag toesturen.
Advies van de Nationale Raad :
Zoals de vragende artsen vermelden, kunnen de wettelijke grondslagen die deze mogelijkheden regelen gevonden worden in tal van wetten, onder meer de wetten betreffende de ziekenfondsen, het handvest van de sociaal verzekerde, de wet betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, de wet betreffende de Kruispuntbank van de sociale zekerheid (Koninklijk besluit van 20 juli 1967 nr. 35 houdende het statuut en het barema van de adviserend geneesheren die tot taak hebben bij de verzekeringsinstellingen in te staan voor de geneeskundige controle op de primaire arbeidsongeschiktheid en op de gezondheidszorgverstrekkingen overeenkomstig de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994), dat onder andere betrekking heeft op de opdracht van de adviserend arts en zijn deontologische verplichtingen. Hieraan dienen nog de bepalingen toegevoegd te worden van de Code van geneeskundige plichtenleer, in het bijzonder die van hoofdstuk IV.
De wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen legt deze laatste onder meer de verplichting op “een dienst op te richten die als doel heeft het verlenen van hulp, voorlichting, begeleiding en bijstand met het oog op het bevorderen van het fysiek, psychisch of sociaal welzijn, onder meer bij het deelnemen aan de uitvoering van de verzekering en bij het financieel tussenkomen voor hun leden.” Uit deze verplichtingen besluiten dat de ziekenfondsen een collectieve en vooral persoonlijke gezondheidsopvoedingsplicht naar hun leden toe hebben, blijkt een buitenmaatse of minstens overdreven interpretatie te zijn.
De wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, van haar kant, bepaalt dat “persoonsgegevens dienen : te worden verkregen voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden en niet verder te worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met die doeleinden…” Het is logisch zich af te vragen of de hoofdopdracht van de adviserende artsen van de verzekeringsinstellingen, die er onder meer in bestaat de arbeidsongeschiktheid te controleren en meer recent goedkeuring te geven voor terugbetalingen, in het bijzonder van geneesmiddelen, niet te buiten wordt gegaan wanneer de adviserend arts, op basis van pathologiegegevens die verstrekt worden door de behandelende geneesheren, een preventieve richting in dit pathologisch kader voorstelt of aanwijst. Bovendien bepaalt deze zelfde wet in artikel 4, § 1, 1°, dat persoonsgegevens eerlijk en rechtmatig dienen te worden verwerkt, hetgeen inhoudt dat ze slechts verwerkt mogen worden in overeenstemming met alle wettelijke bepalingen die verband houden met de context waarin de verwerking overwogen wordt.
De vraag betreffende de rechtmatigheid van de verwerking kan minstens vanuit twee invalshoeken rijzen. Niet alleen vanuit de voornoemde wet die in artikel 7, §1, bepaalt dat de verwerking van persoonsgegevens die de gezondheid betreffen verboden is en waaruit dus op het eerste gezicht blijkt dat het onwettelijk en onregelmatig is gegevens van een sociaal verzekerde, die verkregen werden in het kader van een controleopdracht betreffende de arbeidsongeschiktheid en het toekennen van een terugbetaling, aan te wenden om hem een gerichte informatieve brief betreffende zijn pathologie toe te sturen. Maar ook vanuit het koninklijk besluit nr. 35 houdende het statuut van de adviserende geneesheren, dat in artikel 26 bepaalt dat, wanneer de adviserend geneesheer bij de uitoefening van zijn controleopdracht de mogelijkheden onderzoekt om de diagnose nauwkeuriger te stellen en de therapie te verbeteren, hij daarbij verbinding houdt met de behandelend geneesheer. Een informatieve of gepersonaliseerde brief naar de patiënt sturen zonder deze verbinding met de behandelend geneesheer valt buiten het wettelijk kader.
Toch is het zinvol te preciseren dat, hoewel de wet betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in artikel 7 bepaalt dat de verwerking van persoonsgegevens betreffende de gezondheid verboden is, dit verbod opgeheven kan worden in elf gevallen, onder meer wanneer de betrokken persoon schriftelijk toestemming gegeven heeft voor een dergelijke verwerking of wanneer de verwerking noodzakelijk is voor doeleinden van preventieve geneeskunde,…, in het belang van de betrokkene en de gegevens worden verwerkt onder het toezicht van een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg (wiens precieze kwalificaties en bevoegdheden niet bepaald zijn in deze wet).
De Nationale Raad meent evenwel dat, gelet op de geest van recente wetsbepalingen zoals de wet betreffende de rechten van de patiënt en de wet betreffende de euthanasie - die veel plaats besteden aan de wensen en desiderata van de patiënt - deze laatste verbodsopheffing niet absoluut is en niet volstaat om toe te laten dat de statutair door een verzekeringsinstelling aangeworven adviserend arts initiatieven van preventieve geneeskunde neemt. Hij is van oordeel dat deze gekoppeld dient te worden aan het optekenen van de schriftelijke toestemming van de betrokkene en in overeenstemming dient te zijn met artikel 26 van het koninklijk besluit van 13 februari 2001 betreffende de voorwaarden voor de verwerking van persoonsgegevens. Dit bepaalt onder meer dat de verantwoordelijke voor de verwerking de betrokkene vooraf de redenen van die verwerking moet mededelen. Het lijkt hem essentieel dat het doeleinde van de verwerking van gegevens die verkregen werden via facturatie van gezondheidsverstrekkingen niet hetzelfde onderwerp heeft als het opzetten van collectieve of individuele preventiemaatregelen.
Om hun preventieopdracht ten opzichte van hun verzekerden uit te voeren, kunnen de ziekenfondsen beschikken over hun periodieke tijdschriften.
Elk gepersonaliseerd initiatief zonder voorafgaand contact met de behandelend arts van de patiënt, daarentegen, is onaanvaardbaar vanuit de geneeskundige plichtenleer.