Resultaten
Resultaten
Toestemming van de vertegenwoordiger van de patiënt voor het verstrekken van gezondheidszorg
De nationale raad wordt ondervraagd over de toestemming van de vertegenwoordiger van de patiënt voor het verstrekken van gezondheidszorg.
Alle patiënten hebben dezelfde rechten maar niet allen kunnen ze persoonlijk uitoefenen (jonge minderjarige, mentaal gehandicapte volwassene, patiënt in coma, enz.).
1. Wanneer een meerderjarige patiënt onbekwaam is om zijn rechten uit te oefenen, worden deze, overeenkomstig het cascadesysteem zoals bepaald door artikel 14 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, uitgeoefend door de vertegenwoordiger, aangeduid door de patiënt op een moment dat hij bekwaam was (zie als bijlage het advies van 19 september 2020 van de nationale raad, met als titel Inschatten van de wilsbekwaamheid van een patiënt – zorgvolmacht, a167026), ofwel door de bewindvoerder van de persoon aangewezen door de vrederechter (art. 492/1 van het Burgerlijk Wetboek), ofwel door de samenwonende echtgenoot, de wettelijk samenwonende partner, de feitelijk samenwonende partner of, indien deze niet optreedt, in opeenvolgende volgorde, een meerderjarig kind, een ouder, een meerderjarige broer of zus van de patiënt. Bij gebreke, is het de betrokken beroepsbeoefenaar, in voorkomend geval in multidisciplinair overleg, die de belangen van de patiënt behartigt. Dit is eveneens het geval bij conflict tussen twee of meer personen die gemachtigd zijn de patiënt te vertegenwoordigen (artikel 14, Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt).
De meerderjarige patiënt die wilsonbekwaam is, wordt betrokken bij de uitoefening van zijn rechten rekening houdend met zijn begripsvermogen. Het feit dat hij een vertegenwoordiger heeft die zijn rechten uitoefent, onder meer om ingelicht te worden, neemt niet weg dat er hem persoonlijk aangepaste informatie wordt gegeven.
Indien de patiënt, toen hij nog in staat was zijn rechten uit te oefenen, schriftelijk te kennen gaf zijn toestemming tot een welomschreven tussenkomst te weigeren, dient deze weigering te worden geëerbiedigd zolang de patiënt ze niet herroept op een moment dat hij in staat is om zijn rechten zelf uit te oefenen (artikel 8, §4, lid 4, van de wet betreffende de rechten van de patiënt).
2. Wanneer de patiënt minderjarig is, worden zijn rechten als patiënt, waaronder het recht om toe te stemmen in de zorg na informatie te hebben gekregen, uitgeoefend door de ouders die het gezag over de minderjarige uitoefenen of door zijn voogd. De minderjarige patiënt wordt betrokken bij de uitoefening van zijn rechten rekening houdend met zijn leeftijd en maturiteit. Wanneer de arts meent dat de minderjarige patiënt in voorkomend geval in staat is tot een redelijke beoordeling van zijn belangen, kan hij zijn rechten zelfstandig uitoefenen.
3. In het belang van de minderjarige of meerderjarige onbekwame patiënt en, teneinde een bedreiging van diens leven of een ernstige aantasting van diens gezondheid af te wenden, wijkt de arts, in voorkomend geval in multidisciplinair overleg, af van de wil van de vertegenwoordiger (een motivering toevoegen in het dossier) (artikel 15, §2, Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt). De arts speelt dus een fundamentele rol in de bescherming en de eerbiediging van de kwetsbare persoon in de context van de zorg die hem wordt verstrekt.
In een spoedgeval en bij onzekerheid over de wil van de patiënt of van zijn vertegenwoordiger, voert de arts iedere noodzakelijke tussenkomst uit in het belang van de patiënt (melding plaatsen in het dossier) (artikel 8, §5, van de wet betreffende de rechten van de patiënt).
De arts moet altijd de meest gepaste ingreep kiezen op basis van de behoeftes en het belang van de patiënt, zonder te zwichten voor externe druk.
4. In het algemeen legt de wet niet op dat de toestemming wordt geformaliseerd. In geval van betwisting, kan het bewijs ervan op om het even welke wijze worden geleverd (brief van de behandelend arts, getuigenis, formulier van geïnformeerde toestemming, enz.). Het getuigt van voorzichtig handelen om in het dossier van de patiënt te vermelden welke belangrijke informatie aan hem en aan zijn vertegenwoordiger is gegeven, door wie en op welke datum, en ook eventuele communicatieproblemen. Het belangrijkste is niet te zoeken naar een perfect bewijs, maar ervoor te zorgen dat de patiënt of zijn vertegenwoordiger de informatie goed heeft begrepen en geassimileerd en in staat is geweest vrij toestemming te verlenen.
5. Wanneer een arts vaststelt dat een patiënt onbekwaam is om een geïnformeerde toestemming te geven voor een zorghandeling die hij hem voorstelt uit te voeren en de patiënt vergezeld is van een persoon die niet zijn vertegenwoordiger is, is het aan de arts in het voorkomend geval te oordelen of hij rechtmatig kan aannemen dat de toestemming werd gegeven, onder meer rekening houdend met de woorden van de begeleider, zijn nauwe relatie met de patiënt en zijn vertegenwoordiger, het voorschrift voor het onderzoek door de confrater, de pathologie waaraan hij lijdt, de aard van de te verrichten medische handeling (ernst, onomkeerbaarheid, spoedeisend karakter, enz.), en de andere elementen waarover hij beschikt (toestemmingsformulier, enz.).
In geval van moeilijkheden, komt het hem toe de nodige stappen te ondernemen om zich te verzekeren van de geïnformeerde toestemming van de vertegenwoordiger. Het belang van de kwetsbare patiënt om kwaliteitszorg te ontvangen, vereist dat zorgvuldig en doeltreffend wordt opgetreden om hem de noodzakelijke zorg niet te onthouden. De samenwerking en de vertrouwensrelatie met de andere leden van het verzorgend team of van de sociale hulpdienst zijn van fundamenteel belang om ervoor te zorgen dat deze patiënten de beste zorg krijgen.
Documentatie :
- Advies van 18 september 2009 van de Federale commissie “Rechten van de patiënt” inzake de mededeling van informatie over de gezondheidstoestand van minderjarigen
- Advies van 18 maart 2011 van de Federale commissie “Rechten van de patiënt” betreffende de toepassing van artikel 8 van de wet betreffende de rechten van de patiënt in de sector van de geestelijke gezondheidszorg of het recht van de patiënt om voorafgaandelijk geïnformeerd, en vrij toe te stemmen in iedere tussenkomst van de beroepsbeoefenaar
Inschatten van de wilsbekwaamheid van een patiënt - zorgvolmacht
De nationale raad van de Orde der artsen heeft de adviesaanvraag betreffende het inschatten van de wilsbekwaamheid van een patiënt voor het ondertekenen van een zorgvolmacht, onderzocht.
Een zorgvolmacht is een schriftelijke volmacht waarbij een persoon een andere persoon aanduidt die beslissingen kan nemen in zijn plaats vanaf het moment waarop de opsteller niet meer wilsbekwaam is.
Op het ogenblik van het opstellen van de zorgvolmacht dient de opsteller wilsbekwaam te zijn. In principe is hiervoor geen attest van wilsbekwaamheid vereist. De controle gebeurt post-factum. Dit betekent dat indien achteraf zou blijken dat de opsteller wilsonbekwaam was ten tijde van het opstellen van de zorgvolmacht, deze nietig kan worden verklaard. Het is evenwel aannemelijk dat men daarop tracht te anticiperen en reeds voorafgaand aan het opstellen van de zorgvolmacht wil nagaan of de opsteller wilsbekwaam is. De behandelende arts kan, op verzoek van of met toestemming van de patiënt, een wilsbekwaamheidsattest verlenen aan de patiënt of aan de notaris, via de patiënt.
(https://www.ordomedic.be/nl/adviezen/advies/wilsbekwaamheid-van-de-patient-attest)
Gezien de wilsbekwaamheid van een persoon een medische aangelegenheid is, ligt de verantwoordelijkheid voor de evaluatie van de feitelijke wilsbekwaamheid bij de arts. Op heden bestaat er in België evenwel geen concreet stappenplan ter beoordeling van de wilsonbekwaamheid van de patiënt. Het raadgevend comité voor bio-ethiek heeft in het verleden, weliswaar binnen een andere context, gezegd dat een collegiale besluitvorming is aangewezen.
(Advies nr. 9 - levensbeëindigend handelen bij wilsonbekwamen | FOD Volksgezondheid (belgium.be))
De nationale raad is niet bevoegd, noch bekwaam om hierover specifieke richtlijnen uit te brengen. Deontologisch dient te arts te handelen overeenkomstig de huidige stand van de wetenschap. (art. 4, Code van medische deontologie). Daarnaast is de arts bewust van de grenzen van zijn kennis en zijn mogelijkheden. (art. 6, Code van medische deontologie). De arts vraagt, indien hij dit nodig acht, het advies van collega's of andere gezondheidszorgbeoefenaars. Elke arts heeft bovendien de verantwoordelijkheid om de patiënt te verwijzen naar een andere ter zake bevoegde beoefenaar van een gezondheidszorgberoep wanneer de gezondheidsproblematiek waarvoor een tussenkomst is vereist de grenzen van het eigen competentiegebied overschrijdt. (Commentaar bij artikel 6, Code van medische deontologie)