keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

Autopsie25/04/1998 Documentcode: a081005
Autopsie op verzoek van een familielid van de overledene

Naar aanleiding van een concreet geval dat zich voorgedaan heeft in zijn ziekenhuis - de broer van een patiënt die vermoedelijk overleden is aan de gevolgen van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob vraagt een autopsie uit te voeren om met zekerheid de overlijdensoorzaak vast te stellen en voor zichzelf bepaalde kansen op besmetting eventueel uit te sluiten - legt een arts de Nationale Raad de bedenking voor dat volgens hem de familieleden van een overleden patiënt rechtmatig een autopsie kunnen vragen om de doodsoorzaak wetenschappelijk te kunnen bepalen. Dergelijke autopsie zou dan behoren tot de categorie van de medisch-wetenschappelijke lijkschouwingen die toegelaten zijn voor zover de dood natuurlijk was en de overledene of zijn naasten hiervoor toestemming hebben gegeven of er zich minstens niet tegen verzet hebben.
Bovendien vraagt deze arts of het bijzonder geval dat aanleiding heeft gegeven tot het advies van de Nationale Raad van 16 juni 1988 (Tijdschrift Nationale Raad, nr. 40, 19) vergelijkbaar is met het door hem beschreven geval.

Antwoord van de Nationale Raad:

De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 25 april 1998 het onderzoek van uw brief van 21 januari 1998 voortgezet.

De door u beschreven situatie is gelijkaardig aan deze die aanleiding gaf tot het advies van de Nationale Raad van 16 januari 1988, verschenen in het Tijdschrift van de Nationale Raad van juni 1988 (nr. 40, p. 19), waar u naar verwijst.

Medisch-wetenschappelijke autopsieën kunnen slechts in het algemeen belang van de kwaliteitsbeheersing van het medisch handelen worden uitgevoerd. Het bepalen van de doodsoorzaak op verzoek van een familielid beoogt geen wetenschappelijk doel maar een persoonlijk belang. In de gestelde omstandigheden kunnen autopsieën bijgevolg niet door leden van de familie van de overledene aangevraagd worden om de doodsoorzaak te bepalen. Daarenboven vallen de tijdens de autopsie opgedane bevindingen onder het beroepsgeheim, zodat deze niet aan de familieleden mogen worden meegedeeld.

De Nationale Raad bevestigt zijn advies van 16 januari 1988.

Advies van de Nationale Raad van 16 januari 1988 :

Behoudens in geval van rechterlijk verlof of om wetenschappelijke redenen, is het een arts niet toegelaten een autopsie te verrichten op verzoek van een derde, al dan niet familielid van de overledene, en komt de mededeling, aan de aanvrager, van het expertiseresultaat neer op een schending van het beroepsgeheim.

Aangezien het om een ongeoorloofde zaak gaat, kan van een honorarium geen sprake zijn.

Autopsie15/12/1990 Documentcode: a051016
Lijkschouwingen

Tijdens zijn vergadering van november heeft de Nationale Raad bestudeerd of het al dan niet noodzakelijk was wetten op te stellen aangaande de lijkschouwingen met diagnostische en therapeutische doeleinden (zie hierboven, blz. 39(1)).

Na enkele wijzigingen aangebracht te hebben, hecht de Raad zijn goedkeuring aan een ontwerp‑advies.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad is van oordeel, dat de diagnostische lijkschouwing een onmisbaar middel is in de kwaliteitsbeheersing van het medisch handelen.

De Nationale Raad is echter ook van oordeel, dat de onmogelijkheid om tot diagnostische lijkschouwing over te gaan slechts zelden het gevolg is van een verzet van de nabestaanden, doch meer frekwent berust op gebrekkige afspraken tussen de verantwoordelijken van de ziekenhuizen en de begrafenisondernemers.

Omdat het verzet van de nabestaanden alleszins dient geëerbiedigd en omdat afspraken kunnen verbeterd, oordeelt de Nationale Raad het niet opportuun de diagnostische lijkschouwing aan een reglementering te onderwerpen.

(1) Lijkschouwingen
Een Provinciale Raad, die hieromtrent om inlichtingen verzocht wordt door een volksvertegenwoordiger, maakt bij de Nationale Raad het volgend probleem aanhangig : zou er geen wettelijke regeling moeten komen betreffende de diagnostische en wetenschappelijke beschouwingen en is het niet opportuun hierbij te denken aan een wetgeving zoals de reglementering inzake orgaandonatie ?

De Raad neemt kennis van een documentaire nota die opgesteld werd door een raadslid.
Er ontstaat een lange gedachtenwisseling. Verschillende aspecten worden naar voren gebracht : het diagnostisch belang van lijkschouwingen, de termijn binnen welke de lijkschouwingen uitgevoerd dienen te worden, eerbied voor de familie, eerbiediging van de impliciete of expliciete wens van de aflijvige, religieuze opvattingen …
De Raad komt ten slotte tot het besluit dat de artikelen 133, 134 en 135 van de Code van geneeskundige plichtenleer een goede regeling inhouden voor deze problemen en dat het bijgevolg niet opportuun is hierover wetten op te stellen.
Tegen volgende vergadering zal een ontwerp-advies voorbereid worden.