keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

Bloedafname15/09/2012 Documentcode: a139002
De arts en de « direct-to-consumer »-testen in het algemeen en zeker in het genetische domein
Naar aanleiding van het advies van de Nationale Raad van de Orde van geneesheren over: "De arts en de « direct-to-consumer »-testen in het algemeen en zeker in het genetische domein" d.d. 24 maart 2012, vraagt de Hoge Gezondheidsraad een advies van de Orde over zijn document (nr. 8714) betreffende dezelfde problematiek.

Advies van de Nationale Raad :

In zijn vergadering van 15 september 2012 heeft de Nationale Raad van de Orde van geneesheren het werkstuk van de Hoge Gezondheidsraad over genetische «direct-to-consumer»-testen besproken en gespiegeld aan zijn advies d.d. 24 maart 2012 over dezelfde thematiek.

Hij vindt het een grondige nota die uitgebreid ingaat op de beschikbare testen, de visie en organisatie van de aanbiedende firma's, de mogelijke gevaren en maatschappelijke bekommernissen, alsook op de bestaande maar nog erg gebrekkige nationale en internationale regulering van deze praktijk.

Hij ziet geen deontologische bezwaren in de resulterende 6 aanbevelingen van dit deskundigenrapport, die in de lijn liggen van het betreffende advies van Nationale Raad van de Orde van geneesheren.
Zo wijzen beide op de noodzaak van:

1. Het intensief informeren van de zorgverstrekkers en het brede publiek. In het advies van de Orde lezen we: "Politiek en maatschappelijk lijkt daarom minstens een zeer brede informatiecampagne noodzakelijk om "direct-to-consumer"-testen in het algemeen en zeker in het genetisch domein, voor het brede publiek in een voorbehoedend en breed-evenwichtig kader te plaatsen".

2. Een versterking van het nationaal en internationaal regelgevend toezicht. De bestaande wetgeving dekt onvoldoende de "Direct to consumer genetic testing services". In het advies van de Orde lezen we: "....kunnen deze onderzoeken aan quasi iedere professionele controle ontsnappen". De Nationale Raad van de Orde van Geneesheren kan zich vinden in een naar Zwitsers voorbeeld geïnspireerd model dat dwingende beperkingen inbouwt om dergelijke testen op de markt te brengen.

Beide visies onderstrepen duidelijk de waarde en feitelijke noodzaak van het betrekken van artsen bij deze problematiek: "Idealiter zouden we kunnen hopen dat de bestelling van genetische testen via internet bij wet verboden wordt en dat het uitvoeren ervan bij wet alleen kan op medisch voorschrift in een speciaal erkend laboratorium" of: "The SHC recommends that Belgium should implement similar legislation with regard to DTC genetic testing for health purposes as in Switzerland........, and requests that those tests are offered under medical supervision, have demonstrated, validated and published clinical utility, and are offered with respect for patient rights, and with correct information".

Wanneer artsen bij een dergelijke vraag betrokken worden "dienen ze zich te laten leiden door de deontologische principes die bepalen dat geen testen gebruikt worden zonder medisch-therapeutisch doel en die als regel stellen zich niet te mengen in familiale aangelegenheden". Bovendien zijn artsen in deze materie bij uitstek geplaatst "om de patiënten te informeren niet alleen over de waarde van de testen, maar ook over bijvoorbeeld de complexiteit van het informed consent", om duiding te geven bij "onverwachte positieve of negatieve gegevens", om te waken over "de weerslag op ons gezondheidssysteem, de consequenties van medisch-wetenschappelijk niet onderbouwde preventieve maatregelen als gevolg van medisch niet verantwoorde genetische onderzoeken", om te waken over beroepsgeheim en privacy "wat met de niet gewilde informatie over derden, is er veiligheid uitgebouwd om deze gegevens niet toegankelijk te moeten of mogen maken voor verzekeringsmaatschappijen of werkgevers".

Een bijkomend aandachtspunt, beklemtoond in het werkstuk van de Hoge Gezondheidsraad, is artsen te herinneren aan het algemeen aanvaard deontologisch principe van het voorkomen van een "conflict of interest": "A conflict of interest that may arise when the healthcare professionals involved in the counseling are employed by or linked to the companies selling the tests."

3. Meer onderzoek en overleg betreffende deze complexe en evoluerende problematiek. Het is duidelijk dat voor talrijke nog open en nieuwe vragen oplossingen zullen moeten worden uitgewerkt; denken we alleen al maar aan de bewaring van deze gevoelige gegevens: "Your genetic information is extremely sensitive. In fact, it may be the most sensitive information there is and as new discoveries are made, and more is learned about what your genes say about you, this information is likely to become ever more sensitive over time", centraal of perifeer: "Individuals want to have a more active role in the creation, storage and protection of their personal genetic information", of aan de logische gevolgen van: "Not supplying genetic testing services direct-to-the-public to those under the age of 16 or to those not able to make a competent decision regarding testing", op het huidige waarschijnlijk al meest gevraagde toepassingsgebied in de embryonale en foetale geneeskunde: "That the DTC offer of preconceptional carrier testing questions the offer of preconception care and the systematic offer of carrier tests towards a population of couples that are planning a pregnancy. Such a systematic screening offer doesn't exist in our healthcare system at this moment. It may however even more so create an increased impact on our health care system. Further interdisciplinary discussion on this matter is also necessary".

Bloedafname24/03/2012 Documentcode: a137031
De arts en de « direct-to-consumer »-testen in het algemeen en zeker in het genetische domein
Aan de Nationale Raad wordt een vraag gesteld betreffende vaderschapstesten via het internet en de verantwoordelijkheid van de artsen die de bloedafname uitvoeren.

Advies van de Nationale Raad :

Tegenwoordig kan door de burger een toenemend aantal genetische testen rechtstreeks via het internet worden besteld. Het betreft zowel vaderschapstesten, moederschapstesten, zygositeitstesten, broer-zusterrelatietestesten, Y-chromosoomonderzoek, prenatale testen, farmacogenetische testen, als testen die het risico van de aanvrager voor talrijke aandoeningen vergelijken met het algemene risico in de bevolking. Sinds 2011 is zelfs een totale genoomanalyse via het web beschikbaar.

Het spreekt voor zich dat, zo niet goed begeleid, de uitvoering en resultaten van deze testen aanleiding kunnen geven tot ernstige juridische, sociale, medische, economische en existentiële problemen. Men categoriseert nochtans deze testen gemakkelijk als "lifestyle-testen"en motiveert de vrije beschikbaarheid ervan vanuit het zelfbeschikkingsrecht: burgers kunnen zelf wel oordelen of een test al dan niet nuttig is.

Is voor sommige testen nog een bloedafname en een zorgverstrekker die deze akte kan en mag uitvoeren noodzakelijk, dan vergt de verzameling van ander onderzoekmateriaal nauwelijks of geen professionele hulp. Hierdoor kunnen deze onderzoeken aan quasi iedere professionele controle ontsnappen.

Indien artsen toch bij een dergelijke vraag betrokken worden, dienen ze zich te laten leiden door de deontologische principes die bepalen dat geen testen gebruikt worden zonder medisch-therapeutisch doel en die als regel stellen zich niet te mengen in familiale aangelegenheden. Artsen zijn in deze materie bij uitstek geplaatst om de patiënten te informeren niet alleen over de waarde van de testen, maar ook over bijvoorbeeld de complexiteit van het informed consent. Wat met onverwachte positieve of negatieve gegevens? Wat is de weerslag op ons gezondheidssysteem? Welke zijn de consequenties van medisch-wetenschappelijk niet onderbouwde preventieve maatregelen als gevolg van medisch niet verantwoorde genetische onderzoeken. Wat met de niet gewilde informatie over derden? Is er veiligheid uitgebouwd om deze gegevens niet toegankelijk te moeten of mogen maken voor verzekeringsmaatschappijen of werkgevers, zoals de huidige wetgeving trouwens bepaalt? Wat met de privacy? Wat met de problematiek van het gebruik van dit type testen bij minderjarigen?....

Idealiter zouden we kunnen hopen dat de bestelling van genetische testen via internet bij wet verboden wordt en dat het uitvoeren ervan bij wet alleen kan op medisch voorschrift in een speciaal erkend laboratorium, maar of dit in een open wereld nog realistisch is, is een andere vraag.

Politiek en maatschappelijk lijkt daarom minstens een zeer brede informatiecampagne noodzakelijk om "direct-to-consumer"-testen in het algemeen en zeker in het genetisch domein, voor het brede publiek in een voorbehoedend en breed-evenwichtig kader te plaatsen.

Hierbij kan beroep gedaan worden op de al erkende centra voor medische genetica, die hierin een bijzondere expertise en ervaring bezitten.

Bloedafname03/03/2012 Documentcode: a137024
Opvorderen van artsen voor het verrichten van een bloedproef

De Nationale Raad onderzoekt de procedure bij het opvorderen van artsen voor het verrichten van een bloedproef in het bijzonder tijdens de wachtdienst.

Advies van de Nationale Raad :

Betreft: Vordering van een arts met het oog op het verrichten van een bloedproef.
Als gevolg van uw brief van 18 oktober 2011 heeft de Nationale Raad van de Orde van geneesheren in zijn zitting van 3 maart 2012 het volgende advies uitgebracht.

De door een bevoegde overheid voor onder andere het verrichten van een bloedproef opgevorderde arts is op straffe van sanctie wettelijk verplicht aan die opvordering gevolg te geven, behoudens in uitzonderlijke gevallen (zie het artikel 131 van de Code van geneeskundige plichtenleer en het advies van de Nationale Raad van 19 februari 1994, TNR nr. 64, p. 29).

In verband daarmee ontstaan problemen, in het bijzonder bij de opvordering van een arts met wachtdienst (zowel huisartsen van wacht als artsen op spoedgevallendiensten), wat met het correct functioneren van de wachtdienst zou kunnen interfereren (zie o.m. de artikelen 8 en 9 van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen en het advies van de Nationale Raad van 6 december 2008 omtrent Wachtdienst in huisartsgeneeskunde).

Onderzoek door de Nationale Raad naar aanvaardbare oplossingen heeft aangetoond dat deze in ruime mate worden beïnvloed door lokale en regionale omstandigheden. In het licht van dit onderzoek is de Nationale Raad van mening dat een eenvormige oplossing voor deze problematiek niet opportuun en realiseerbaar is. De aanbeveling is dat per regio door de organiserende beroepsorganisaties dient gestreefd te worden naar lokale oplossingen, wat best gebeurt in overleg met de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg van het betreffende gerechtelijk arrondissement, de provinciale raad en de Provinciale Geneeskundige Commissie.

Beroepsgeheim21/06/2008 Documentcode: a121007
Opvorderen van artsen voor het verrichten van een bloedproef tijdens de wachtdienst

Een provinciale raad legt aan de Nationale Raad een adviesaanvraag voor betreffende het opvorderen van een arts met het oog op het verrichten van een bloedproef om het alcoholgehalte te bepalen. In de praktijk blijkt de wijze van opvordering door de bevoegde overheid sterk te verschillen.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 21 juni 2008 de volgende vragen besproken:

Vanaf welk ogenblik is er wettelijk sprake van opvordering? Welke personen zijn bevoegd om de geneesheren op te vorderen? Wat zijn de modaliteiten van opvorderen? Is de arts gerechtigd om een schriftelijk bewijs te vragen van de opvordering?

De Nationale Raad is van mening dat van opvordering alleen sprake is als de bevoegde overheid (met andere woorden de procureur des Konings, de substituten, de onderzoeksrechter, officieren van de gerechtelijke politie of hulpofficieren van de magistraten) de geneesheer, al dan niet telefonisch, contacteert om bepaalde vaststellingen te doen. De vordering start dus voor het moment dat de geneesheer in het bezit wordt gesteld van het bloedafnamesysteem.

De opgevorderde geneesheer wordt door het gerecht aangesteld om als deskundige een onderzoek te verrichten. De geneesheer is wettelijk verplicht hieraan gevolg te geven (Wetboek van Strafvordering, koninklijk besluit van 10 juni 1959 betreffende de bloedproef met het oog op het bepalen van het alcoholgehalte).

Er zijn wel uitzonderingsgevallen waar de opdracht geweigerd mag worden, namelijk wanneer er een medische tegenindicatie is en/of een deontologisch bezwaar bestaat (zie artikel 131 van de Code van geneeskundige plichtenleer). De Nationale Raad van de Orde der geneesheren heeft in zijn advies van 19 februari 1994 (Bloedproef – Alcoholintoxicatie, TNR nr. 64, p. 29) gemeld dat er in zo’n geval immers sprake is van “een morele onmogelijkheid en van een mogelijke schending van het beroepsgeheim”.

Artikel 63, § 1, van de Wegverkeerswet bepaalt de voorwaarden waaronder een bloedproef moet worden opgelegd. Maar dit impliceert niet dat die voorwaarden moeten vervuld zijn op het ogenblik dat een beroep wordt gedaan op de geneesheer.

Wettelijk zijn er geen modaliteiten bepaald hoe de opvordering moet plaatsvinden.

Noch de wet noch het koninklijk besluit maken gewag van de overhandiging aan de geneesheer van de vordering, maar hij kan als "deskundige" een afschrift van de opvordering vragen. Het afschrift dient later door de politie afgeleverd te worden.

Bloedafname21/10/2006 Documentcode: a114006
Oprichting en werking van het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten

De voorzitter van de Belgische Vereniging van Artsensyndicaten stuurt de brief door die hij richtte aan de directeur-generaal FOD Volksgezondheid, directoraat-generaal geneesmiddelen, betreffende de oprichting van het geneesmiddelenagentschap. Aangezien de voorschrijver een belangrijke schakel is in de correcte aanwending van geneesmiddelen meent hij dat het aangewezen is dat ook artsen betrokken worden bij de werking van dit agentschap.
Vermits hier wellicht niet alleen wetenschappelijke maar ook deontologische aspecten aan bod zullen komen vraagt hij ook aan de Orde der geneesheren om met de verantwoordelijken van dit geneesmiddelenagentschap waarvan de werkzaamheden eerstdaags worden opgestart contact op te nemen.

Advies van de Nationale Raad :

In zijn zitting van 21 oktober 2006 besprak de Nationale Raad van de Orde van geneesheren de wet van 20 juli 2006 betreffende de oprichting en de werking van het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten, die in werking treedt op 1 januari 2007 (BS 8 september 2006).

Het is duidelijk dat de werking van het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten (FAGG) een belangrijke impact heeft op het domein van de gezondheidsbeoefenaars, in het bijzonder op artsen.

De Nationale Raad meent dat voor een aantal bevoegdheden vermeld in artikel 4 het advies van artsen onmisbaar is. De Nationale Raad dringt erop aan dat in het Raadgevend Comité zeker een arts, met expertise in de deontologie, wordt opgenomen en dat de aanduiding van deze arts zou geschieden op voorstel van de Nationale Raad. Trouwens in de Memorie van toelichting bij de artikelen 10 en 11 wordt duidelijk de aanwezigheid van artsen vermeld.

Betreffende artikel 4, 2e alinea: „Het agentschap heeft eveneens als opdracht, vanaf hun wegneming tot hun gebruik, de kwaliteit, de veiligheid en de doeltreffendheid te verzekeren van alle operaties met bloed, weefsels en cellen“, vestigt de Nationale Raad uw aandacht op het schrijven van zijn Bureau d.d. 1 december 2005 (kopie als bijlage).

Tenslotte wenst de Nationale Raad te wijzen op de vermelding in artikel 4, alinea 1: „ homeopathische geneesmiddelen“. De Nationale Raad stelt voor deze terminologie te wijzigen in „homeopathische bereidingen“ of „homeopathische producten“. Er bestaat immers tot op heden geen bewijs van doeltreffendheid van homeopathische bereidingen zodat de term “geneesmiddel” niet toepasselijk kan zijn.

De Nationale Raad wenst u het hierboven uiteengezet standpunt mee te delen en zal het op prijs stellen met u een onderhoud te hebben over deze onderwerpen.

Beroepsgeheim21/03/1998 Documentcode: a080017
Screeningformulieren voor personen geïnterneerd wegens seksuele misdrijven ten aanzien van minderjarigen

In Gent startte in samenspraak met het kabinet van de minister van Justitie een pilootproject dat een screening moet doorvoeren van de geïnterneerden wegens seksuele delicten ten aanzien van minderjarigen. Met het oog op het pogen te voorspellen van de recidive van seksuele delinquentie door deze personen heeft de Commissie ter Bescherming van de Maatschappij een screeningformulier uitgewerkt.
De hoofdgeneesheer en de voorzitter van de medische raad van een ziekenhuis delen aan de provinciale raad mee dat binnen de medische raad van het ziekenhuis de vraag gesteld werd in hoeverre de diepgaande vragen uit het
screeningformulier verenigbaar zijn met het beroepsgeheim als behandelend arts. De provinciale raad maakt deze adviesaanvraag samen met zijn bedenkingen over aan de Nationale Raad.

Advies van de Nationale Raad:

De inleiding van de handleiding van de screeningformulieren voor personen geïnterneerd wegens sexuele delicten t.a.v. minderjarigen vermeldt als doelstelling "het pogen voorspellen van de recidive van sexuele delinquentie door geïnterneerden". De screening wordt verwacht van de behandelaars. Uit het begeleidend schrijven blijkt dat het om een pilootproject gaat. Als doelstellingen werden daarin vermeld : enerzijds, een beter zicht krijgen op de individuele dossiers met eventuele heroriëntatie van de begeleiding (verder onderzoek, aanpassing van de voorwaarden, beslissing tot wederopneming), anderzijds, een evaluatie en zo nodig bijsturing van het beleid van de C.B.M. Tenslotte wordt in het begeleidend schrijven gezegd dat de ingezamelde gegevens kunnen samengebracht worden en de basis vormen van een beleidsondersteunend wetenschappelijk onderzoek. In dat geval zou de anonimiteit van de geïnterneerde en de begeleiding gewaarborgd worden.

De Nationale Raad bracht op 21 juni 1997 aangaande de artikelen 6 en 7 van de wet van 13 april 1995 betreffende seksueel misbruik ten aanzien van minderjarigen het hierna volgend advies uit:

I. Welke inlichtingen mag de therapeut aan het gerecht verstrekken in het kader van de toepassing van deze wet (artikel 7) ?
Mag hij het bevoegde rechterlijk gezag in kennis stellen van:

  1. de stopzetting van de behandeling? JA
  2. de herhaling van de feiten? NEEN, tenzij noodsituatie
  3. het risico op herhaling van de feiten ? NEEN, tenzij noodsituatie

II. Zijn de inlichtingen die hij mag verstrekken verschillend naargelang van de hoedanigheid van de persoon aan wie deze inlichtingen worden verstrekt?

De geneesheer die de delinquent volgt, geeft alleen inlichtingen aan de instanties die de behandeling opgelegd hebben.

III. Dient met betrekking tot het beroepsgeheim een onderscheid te worden gemaakt tussen therapie en begeleiding?

Er moet geen onderscheid gemaakt worden.

In punt I.3. van het advies wordt uitdrukkelijk gesteld dat geen inlichtingen mogen worden verstrekt betreffende het risico op herhaling van de feiten tenzij noodsituatie.

De Nationale Raad van de Orde der geneesheren is dan ook van mening dat het screeningformulier in zijn huidige vorm strijdig is met de medische deontologie.

Uit de analyse van het screeningformulier blijkt dat de statistische gegevens betreffende delinquentie in het algemeen en de criminele voorgeschiedenis (Deel A) evenals de sexuele delicten (Deel B) zich bevinden in het dossier van de C.B.M. Het kan niet de taak van de behandelaar zijn deze gegevens te verifiëren noch aan te vullen. De gegevens betreffende de criminogenese (deel C) zijn af te leiden uit het expertiseverslag dat in het bezit is van de C.B.M. en het is niet de taak van de behandelaar dat expertiseverslag kritisch te evalueren. De dynamische variabelen (deel 2) zijn een diepgaande ontleding van het psychisme van de delinquent. Het nominatief meedelen van deze gegevens aan de C.B.M. is evenals het screenen van de recidivekansen een schending van het beroepsgeheim en zowel in strijd met de wetgeving als de medische deontologie. Dit neemt niet weg dat het opvolgen van de evolutie van de dynamische variabelen door de behandelaars een element kan zijn waarop zij tot een noodsituatie kunnen besluiten.

Wanneer de C.B.M. de gegevens van de screening wenst te gebruiken voor een evaluatie en eventuele bijsturing van zijn beleid is het niet voldoende tot de screening over te gaan met weglating van de identificatiegegevens. Uit de gevraagde statistische gegevens valt immers gemakkelijk de identiteit van de delinquent te achterhalen zodat elke koppeling van de statistische gegevens aan dynamische variabelen uitgesloten is.

Dezelfde opmerking dient te worden gemaakt t.o.v. wetenschappelijk onderzoek. Het volstaat niet de anonimiteit van de geïnterneerde en begeleiding te waarborgen om tot niet identificeerbare gegevens te komen.

***

De Nationale Raad van de Orde der geneesheren is zich bewust van de ernst van de gestelde problematiek en is van oordeel dat de beste preventie van recidivegedrag bij sexuele delinquenten erin bestaat de behandelaars attent te maken enerzijds op hun grote verantwoordelijkheid, anderzijds op de geboden mogelijkheid noodsituaties te signaleren.

Alcoholisme19/02/1994 Documentcode: a064011
Bloedproef - Alcoholintoxicatie

Een procureur des Konings verzoekt een provinciale raad om advies betreffende de weigering van een arts hoofdgeneesheer van een spoedgevallendienst van een ziekenhuis een bloedproef uit te voeren of door andere ziekenhuisartsen te laten uitvoeren, voor het bepalen van het bloedalcoholgehalte van een gewonde persoon die door de rijkswacht naar het ziekenhuis werd gebracht.

Advies van de Nationale Raad:

Naar luid van artikel 1 van het koninklijk besluit van 10 juni 1959 betreffende de bloedproef met het oog op het bepalen van het alcoholgehalte (tekst als bijlage) mag de geneesheer die krachtens artikel 44bis van het Wetboek van Strafvordering of bepalingen van de Wegverkeerswet wordt opgevorderd om een bloedproef te verrichten, zich, op straffe van sancties, daarvan slechts onthouden wanneer zijn bevindingen een formele contra indicatie tegen deze maatregel opleveren of wanneer hij de redenen welke degene op wie de bloedproef moet worden verricht aanvoert om zich eraan te onttrekkken, als gegrond erkent.

Artikel 131 van de Code van geneeskundige Plichtenleer voegt daaraan toe dat de bloedproef niet met geweld op de betrokkene mag worden toegepast en dat de geneesheer zich aan de verplichting mag onttrekken wanneer de betrokkene één van zijn patiënten is, op voorwaarde dat de opvorderende overheid een beroep kan doen op een andere geneesheer.

Naar luid van de ter zake van toepassing zijnde wettelijke bepalingen (o.m. artikel 10 van de wet van 1 juni 1849 op de herziening van den tarief in lijfstraffelijke zaken - tekst als bijlage) is er geen misdrijf wanneer het de geneesheer onmogelijk is op te treden.

Deze onmogelijkheid is niet enkel materieel. Zij kan ook moreel zijn namelijk in geval van conflict tussen de verplichting om de vordering na te komen en een andere wettelijke plicht of beroepsplicht met imperatief karakter.

Zulks zou het geval zijn wanneer de geneesheer de taak waarvoor hij opgevorderd werd slechts zou kunnen vervullen mits schending van het beroepsgeheim waarvan hij, als noodzakelijke vertrouweling kennis droeg, alvorens zelfs door de gerechtelijke overheid of door bevoegde agenten van de politie en/of rijkswachtdiensten te zijn opgevorderd.

De behandelende geneesheer van de persoon die het voorwerp moet zijn van een expertisetaak zal aldus in de onmogelijkheid kunnen verkeren een opdracht uit te voeren die, wegens het voorwerp ervan, zijn plicht tot geheimhouding in het gedrang zou brengen.

Er moet desbetreffend een onderscheid gemaakt worden tussen, enerzijds, de eigenlijke bloedproef voorzien bij artikel 1 van het koninklijk besluit van 10 juni 1959, anderzijds, het klinisch onderzoek dat de geneesheer in staat moet stellen, overeenkomstig artikel 2 van dit besluit, littera B van het formulier waarvan het model in bijlage 1 van het besluit voorkomt, in te vullen.

De eigenlijke bloedproef (nemen van bloedstaal) kan normaliter op zichzelf het beroepsgeheim niet impliceren. Het Hof van Cassatie heeft reeds meermaals beslist dat de geneesheer, die overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 10 juni 1959 een bloedproef verricht, zich door die verrichting niet schuldig kan maken aan het openbaren van geheimen die hem toevertrouwd werden in de uitoefening van zijn beroep.

Daarentegen zou het beroepsgeheim, voor de behandelend geneesheer, in het gedrang kunnen komen door de beoordeling, overeenkomstig artikel 1 van het koninklijk besluit van 10 juni 1959, van de contra-indicaties tegen de bloedproef of van de redenen welke degene op wie de bloedproef moet worden verricht aanvoert om zich eraan te onttrekken.

Overigens kan ook het klinisch onderzoek het beroepsgeheim van de behandelend geneesheer impliceren en deze geneesheer derhalve in de onmogelijkheid stellen de inlichtingen te verstrekken die in littera B van het formulier worden voorzien.

In dit verband is zeer nuttig te raadplegen: Nys H., Geneeskunde Recht en medisch handelen, in: Algemene Practische Rechtsverzameling, Brussel, E. Story Scientia, 1991, nr 974, pp. 416-417, tekst als bijlage.

In de thans voorliggende zaak was er zelfs voor de als behandelend aangewezen geneesheren geen onmogelijkheid - alleszins niet op grond van de gegevens van het in kopie medegedeelde proces verbaal - voor het verrichten van de technische handeling van bloedafname. Zelfs verricht door een behandelend geneesheer zou zij geen procedurenietigheid opleveren.

A fortiori was dit niet het geval voor andere geneesheren op grond van "solidariteit" waardoor zij eveneens behandelend geneesheer "zouden" zijn.

Behoudens redenen van onmogelijkheid in de besproken zin, die niet uit de overgelegde stukken blijken, kan de zienswijze van Dokter X en van de niet bij naam vermelde dokteres niet worden bijgetreden.

Artikel I van het K.B. van 10 juni 1959:

Op straffe van de sancties bepaald in artikel 10 van de wet van 1 juni 1849 over de herziening der tarieven van gerechtskosten in strafzaken, mag de geneesheer die krachtens artikel 44bis van het Wetboek van strafvordering of krachtens artikel 4bis van de wet van I augustus 1899, wordt opgevorderd om een bloedproef te verrichten, zich daarvan slechts onthouden wanneer zijn bevindingen een formele contra indicatie tegen deze maatregel opleveren of wanneer hij de redenen welke degene op wie de bloedproef moet worden verricht, aanvoert om zich eraan te onttrekken, als gegrond erkent.
De geneesheer die in een van beide eventualiteiten van oordeel is dat hij de bloedproef niet moet verrichten, vermeldt in een dadelijk op te maken verslag waarom hij zich onthoudt. Dit verslag wordt aan de opvorderende overheid overhandigd. Het mag onder gesloten omslag worden overhandigd als de geneesheer niet werd opgevorderd door een magistraat of als het niet rechtstreeks aan de opvorderende magistraat kan worden overhandigd. Het verslag of de omslag, die het verslag bevat, wordt terstond bij het proces-verbaal gevoegd.
Ingeval de persoon op wie de bloedproef moet worden toegepast, zich niet aan het ingrijpen van de opgevorderde geneesheer onderwerpt, wordt het feit vastgesteld in een door de opvorderende overheid opgemaakt proces verbaal.

Artikel 10 van de Wet van I juni 1849:

De geneesheeren, heelmeesters, officieren van gezondheid, veeartsen en deskundigen die, zulks kunnende, in de gevallen voorzien door de wet of het tarief in Iyfstraffelyke zaken, zullen geweigerd of verwaerloosd hebben de onderzoeken, den dienst of de werken waertoe zy wettelyk zullen aenzocht zyn geweest, te doen, zullen met ene boete van 50 tot 500 franken gestraft worden. In geval van hervalling, zal het maximum der boete altyd uitgesproken worden.

Bloedafname16/03/1991 Documentcode: a052013
Bloedafneming - Plasmaferese
Een Provinciale Raad verzoekt de Nationale Raad om advies in verband met een aantal vragen die hem voorgelegd werden door de hoofdgeneesheren van de medische ploegen van een bloedtransfusiecentrum:
  1. Wie is bevoegd voor het uitvoeren van de bloedafneming ? Welke zijn de vereiste diploma's ?
    Indien geen enkel diploma vereist is, welk is de aangegane verantwoordelijkheid in probleemsituaties ?

  2. Wie is bevoegd voor het uitvoeren van de plasmaferese ?
    Welke zijn de vereiste diploma's ? Indien geen enkel diploma vereist is, welk is de aangegane verantwoordelijkheid in probleemsituaties ?

  3. Welke vorm van contract zou ons moeten verbinden met het Rode Kruis, teneinde in overeenstemming te zijn met Uw richtlijnen ?

Na een gedachtenwisseling brengt de Raad het volgende advies uit:

De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 16 maart 1991 kennis genomen van uw brief van 7 februari 1991 betreffende de bloedafneming en plasmaferese.

Naar luid van het koninklijk besluit van 18 juni 1990 (Belgisch Staatsblad van 26 juli 1990) houdende vaststelling van de lijst van de technische verpleegkundige prestaties kan de geneesheer de handelingen van bloedafneming en plasmaferese toevertrouwen aan een verpleegkundige die aan de bepaalde kwalificatievereisten voldoet.

Naar mening van de Nationale Raad moeten die handelingen gebeuren in aanwezigheid van een verantwoordelijke geneesheer.

De contracten met het Rode Kruis moeten aan de bevoegde Provinciale Raden ter goedkeuring worden voorgelegd.