Resultaten
Resultaten
Alcoholisme op het werk
Een aantal vragen van een arbeidsgeneesheer m.b.t. de houding die een arbeidsgeneesheer moet aannemen in geval van alcoholisme op het werk worden door een provinciale raad aan de Nationale Raad overgemaakt.
Mag de arbeidsgeneesheer op verzoek van de werkgever bij een werknemer of een arbeider die vermoedelijk in staat van dronkenschap is, een bloedproef uitvoeren ? Mag hij het resultaat van zijn onderzoek aan de werkgever mededelen ? Heeft de werkgever het recht om een geneesheer van zijn keuze met die bloedproef te belasten ?
De Nationale Raad verwijst dienaangaande naar een vroeger in het tijdschrift nr 26(1) gepubliceerd advies, neemt kennis van een werknota over het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming en brengt volgend advies uit:
Vanuit een louter deontologisch standpunt, werd door de Nationale Raad onderstaand advies uitgebracht:
1° de arbeidsgeneesheer die door de werkgever wordt verzocht om, krachtens artikel 104, § 2, van het algemeen reglement voor de arbeidsbescherming, personen te onderzoeken die, wegens de aandoeningen waaraan zij lijden een ernstig gevaar voor besmetting of onveiligheid zouden betekenen voor hun gezellen in werkplaats of kantoor, moet aan dat verzoek gevolg geven.
In het kader van bedoelde opdracht, oordeelt de arbeidsgeneesheer in alle onafhankelijkheid over de aangewezen onderzoekingen.
De arbeidsgeneesheer is, zoals elke andere arts, door het beroepsgeheim gebonden. Hij mag uitsluitend verklaren dat de werknemer voor het werk geschikt of ongeschikt is;
2° indien nodig, mag de arbeidsgeneesheer de eerste zorgen toedienen;
3° een andere geneesheer dan de arbeidsgeneesheer die door de werkgever wordt geroepen, mag geen bloed afnemen.
Bloedafnamen
Vragen voorgelegd door een provinciale raad:
1. Wordt het afnemen van bloed beschouwd als een medische handeling die exclusief aan geneesheren is voorbehouden of is het verplegend personeel daartoe gemachtigd ?
2. Indien het bloedafnemen door verplegend personeel is toegelaten, is de aanwezigheid van een arts niet vereist ? Wie is aansprakelijk bij gebeurlijke ongevallen ?
3. Wanneer een huisarts bloedafnamen uitvoert voor rekening van een laboratorium:
- mag dat gebeuren in een straal waardoor concurrentie met collegae generalisten van de streek mogelijk wordt ?
- hoe moet deze dienstverlening worden vergoed ?
4. Is de situatie dezelfde:
- wanneer de afname gebeurt op het domicilie van de patiënt,
- wanneer de afname gebeurt in een centrum afhankelijk van een laboratorium ?
Antwoord van de Nationale Raad in zijn vergadering van 19 november 1983:
In antwoord op Uw vragen 1, 2 en 4, bevestigt de Nationale Raad zijn eerder uitgebracht advies zoals gepubliceerd in het Officieel Tijdschrift nr. 29 (1980‑1981) op pagina's 63 en volgende (1).
Voor wat de derde vraag betreft, is de Nationale Raad van mening dat deze aangelegenheid niet tot de deontologie behoort.
(1) KLINISCHE BIOLOGIE ‑ BLOEDAFNAMEN
Bloedafnamen in een laboratorium geleid door apothekers‑biologen
Mag een apotheker‑bioloog bloedafnamen verrichten of deze door laboranten laten verrichten ?
Op wettelijk vlak, moet verwezen worden naar het KB nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies en gewijzigd door de wetten van 17 december 1973 en 20 december 1974.
In artikel 2, § 1, lid 1, worden de vereiste voorwaarden voor de uitoefening van de geneeskunst gesteld.
In artikel 2, § 1, lid 2, wordt een opsomming gegeven van de feiten die neerkomen op een onwettige uitoefening van de geneeskunde: "Wordt beschouwd als onwettige uitoefening van de geneeskunde, het gewoonlijk verrichten door een persoon die het geheel van de voorwaarden, gesteld bij lid 1 van deze paragraaf, niet vervult, van elke handeling die tot doel heeft, of wordt voorgesteld tot doel te hebben, bij een menselijk wezen, hetzij het onderzoeken van de gezondheidstoestand, hetzij het opsporen van ziekten en gebrekkigheden, hetzij het stellen van de diagnose, het instellen of uitvoeren van een behandeling van een fysische of psychische, werkelijke of vermeende pathologische toestand, hetzij de inenting".
"De Koning kan, overeenkomstig de bepalingen van artikel 16, de handelingen bedoeld bij vorig lid nader bepalen".
Artikel 5, § 1 betreft de voorwaarden waaronder geneesheren, de paramedici of het verplegend personeel, met bepaalde handelingen kunnen belasten.
Artikel 5, § 1: "De Koning kan, overeenkomstig de bepalingen van artikel 46, de voorwaarden vaststellen waaronder de geneesheren, op eigen verantwoordelijkheid en onder eigen toezicht, personen die een paramedisch beroep uitoefenen kunnen belasten met het verrichten van bepaalde handelingen die de diagnose voorafgaan of de toepassing van de behandeling aangaan of de uitvoering van maatregelen van preventieve geneeskunde betreffen".
"De Koning kan eveneens, overeenkomstig de procedure bepaald in artikel 46bis, de voorwaarden vaststellen waaronder de in het voorgaande lid bepaalde handelingen kunnen worden opgedragen aan personen die bevoegd zijn om de verpleegkunde uit te oefenen.
"De lijst van de in de voorgaande leden bedoelde handelingen, de uitvoeringsmodaliteiten ervan alsook de vereiste kwalificatievoorwaarden worden door de Koning vastgesteld: 1 overeenkomstig de bepalingen van artikel 46, wanneer het aan beoefenaars van een paramedisch beroep, toevertrouwde handelingen betreft; 2 overeenkomstig artikel 46bis, wanneer het aan beoefenaars van de verpleegkunde toevertrouwde handelingen betreft".
Artikel 5, § 2, betreft het verrichten van analyses van klinische biologie door apothekers of licentiaten in de scheikundige wetenschappen.
Artikel 5, § 2, lid 1: "De houders van het wettelijk diploma van apotheker of van licentiaat in de scheikundige wetenschappen zijn ertoe gemachtigd de analyse van klinische biologie te verrichten, welke de Koning bepaalt overeenkomstig de bepalingen van artikel 46 waarvan Hij, in dezelfde voorwaarden, de uitvoeringsmodaliteiten vaststelt".
Artikel 19: "verbiedt aan elke beoefenaar bedoeld bij de artikelen 2, 3 of 4 op om het even welke wijze zijn medewerking te verlenen aan een derde of als naamlener voor hem op te treden, met het doel hem te onttrekken aan de straffen waarmede de onwettige uitoefening van de geneeskunde of de artsenijbereidkunde gestraft wordt".
Artikel 21bis definieert de vereiste kwalificatievoorwaarden voor het uitoefenen van de verpleegkunde.
In artikel 21ter wordt bepaald wat onder verpleegkunde wordt verstaan en in § 2 van datzelfde artikel wordt verwezen naar artikel 46bis voor de vaststelling van de sub § 1, b bedoelde prestaties en hun uitvoeringsmodaliteiten.
Artikel 21ter, § 1: "Onder verpleegkunde wordt verstaan het uitoefenen door de in artikel 21bis bedoelde personen van nagenoemde activiteiten:
- enerzijds de observatie en het nauwkeurig vastleggen van de symptomen en reacties van de patiënt, zowel op fysisch als op psychisch vlak, ten einde zijn verschillende noden tegemoet te komen en bij te dragen tot het stellen van de diagnose door de geneesheer of het uitvoeren van de geneeskundige behandeling met het oog op de zorgen die zijn toestand vereisen, en anderzijds, het onder zijn hoede nemen van een gezonde of een zieke persoon om hem, dank zij een voortdurende bijstand, de handelingen te helpen verrichten die bijdragen tot het behoud, de verbetering of het herstel van de gezondheid of hem bij het sterven te begeleiden: dit alles om een globale verpleegkundige verzorging te verzekeren:
- de uitvoering van technische verpleegkundige prestaties die verband houden met het stellen van de diagnose door de geneesheer of met het uitvoeren van een behandeling voorgeschreven door de geneesheer of het nemen van maatregelen van preventieve geneeskunde:
- de uitvoering van geneeskundige handelingen die door een geneesheer kunnen worden toevertrouwd overeenkomstig artikel 5, § 1, tweede en derde lid".
§ 2: "De Koning kan, overeenkomstig de bepalingen van artikel 46bis, de lijst vaststellen van de in § 1, b, van dit artikel bedoelde prestaties, alsook de uitvoeringsmodaliteiten ervan en de vereiste kwalificatievoorwaarden".
Artikel 21sexies is voor wat de verpleegkunde betreft analoog met hogervermeld artikel 19.
In artikel 21octies wordt de oprichting vastgelegd van een Nationale Raad voor verpleegkunde bij het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin. Artikel 21nonies bepaalt de taak van voornoemde Raad.
§ 1: "De Nationale Raad voor verpleegkunde heeft tot taak aan de Minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort, op diens verzoek of op eigen initiatief, advies te verstrekken over alle aangelegenheden in verband met de verpleegkunde, meer bepaald betreffende de uitoefening van de verpleegkunde en de kwalificatie hiertoe".
Artikel 21duodecies, § 1, regelt de oprichting van een technische commissie voor verpleegkunde bij het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin.
"Die commissie is ermee belast de Koning de in artikel 46bis bedoelde adviezen te verstrekken".
Artikel 22 definieert wat onder paramedisch beroep wordt verstaan.
Artikel 23 machtigt de Koning, overeenkomstig de bepalingen van artikel 46, de prestaties van de beoefenaars van een paramedisch beroep nader te bepalen en de uitvoeringsmodaliteiten vast te stellen.
Artikel 27 is op paramedisch vlak te vergelijken met voornoemde artikelen 19 en 21.
Artikel 28 regelt de oprichting van een Nationale Raad voor de paramedische beroepen bij het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin. Artikel 29: "De Raad verstrekt aan de Minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort, op diens aanvraag, of op eigen initiatief, adviezen betreffende alle aangelegenheden in verband met de paramedische beroepen".
"Hij kan de Minister onder meer, voorstellen doen met het oog op de uitvoering van artikel 23, § 1, lid 1".
In artikel 33 wordt voornoemde Raad meer bepaald belast met het onderzoek van vraagstukken die betrekking hebben op prestaties van paramedici en op de medewerking welke door de leden van de paramedische beroepen wordt verleend bij de uitvoering van de door de geneesheren gevraagde akten.
Artikel 37 § 1, 2) a en c: legt de Provinciaal geneeskundige commissies in het bijzonder op de echtheid na te gaan van de titels van de beoefenaars van de geneeskunde, van de artsenijbereidkunde, van de veeartsen, van de beoefenaars van de verpleegkunde en van de beoefenaars van de paramedische beroepen en bij het Parket de gevallen van onwettige uitoefening aan te geven.
Artikelen 46 en 46bis waar in meerdere artikelen naar verwezen wordt, bepalen de beschikkingen volgens dewelke de Koning de prestaties preciseert die door de beoefenaars van de geneeskunde, van de artsenijbereidkunde, van de verpleegkunde en van de paramedische beroepen mogen worden verricht.
Artikel 46 ‑ een uiterst ingewikkeld artikel ‑, preciseert dat de koninklijke besluiten dienaangaande op advies van de Academieën worden genomen maar volgens verschillende modaliteiten.
Artikel 46bis betreffende de verpleegkunde preciseert dat bedoelde koninklijke besluiten getroffen worden op eensluidend advies van de technische commissie voor verpleegkunde.
In artikel 50, § 1, lid 2, wordt bepaald dat "Ten titel van overgangsbepaling en zolang de koninklijke besluiten voorzien bij de artikelen 5, 6 (21ter, § 1, b) en 23, § 1 niet zullen genomen zijn, blijven de huidige modaliteiten van uitvoering van de daardoor bedoelde handelingen of prestaties, zoals zij worden beperkt door de rechtspraak volgend uit de hogervermelde wet van 12 maart 1818, verder van toepassing".
Besluit
De Koning is bij koninklijk besluit en overeenkomstig de procedureregels voorzien bij artikelen 46 en 46bis belast met het bepalen van de prestaties welke de beoefenaars van de verschillende takken van de geneeskunde, de verpleegkunde en de paramedische beroepen mogen verrichten.
Bedoelde koninklijke besluiten werden evenwel nooit genomen.
***
Een KB van 10 november 1978 definieert de erkenningsregels van laboratoria voor klinische biologie.
Op grond van dit KB mag een apotheker‑bioloog eigenaar zijn van een laboratorium voor klinische biologie, analyses verrichten en belast worden met het beheer van een laboratorium.
***
Het KB nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der geneesheren machtigt de Orde geenszins de handelingen te bepalen die de beoefenaars van de verschillende takken van de geneeskunde, de verpleegkunde en de paramedische beroepen mogen verrichten.
De Provinciale Raden van de Orde hebben in dat verband enkel tot taak de bevoegde overheden over eventuele gevallen van onwettige uitoefening van de geneeskunde in te lichten.
Hieruit zou natuurlijk kunnen worden afgeleid dat, om onwettige handelingen te kunnen aangeven, zij het recht hebben te oordelen of een door een niet‑beoefenaar van de geneeskunde gestelde handeling onwettig is.
De Nationale Raad van de Orde heeft in zijn Officieel Tijdschrift nr. 27 een artikel gepubliceerd over het vraagstuk van de klinische biologie.
In het tweede hoofdstuk van dat rapport gewijd aan de organisatie en de werking van de laboratoria, lezen we het volgende:
"Het probleem van de directie van het laboratorium is van groot belang. Ingevolge de bestaande uitoefeningsmogelijkheden van de klinische biologie kunnen immers naast geneesheren ook apothekers en zelfs chemici verantwoordelijkheid dragen".
"De Orde is van mening dat in het vlak van de verantwoordelijkheid een medische participatie noodzakelijk is; deze dient te correleren met de omvang van de laboratoriumactiviteiten. Deze geneesheren dienen immers als consulent op te treden: hier gaat het om medische handelingen die een kennis van de geneeskunde vereisen die enkel de geneesheer bezit".
In datzelfde nummer vinden wij een richtlijn ter attentie van de Provinciale Raden van de Orde der geneesheren en alle Belgische geneesheren.
Op bladzijde 81 onder de titel "Gedragsregels voor de geneesheer‑aanvrager van analyses", 1. ‑ lid 3, lezen we:
"Wanneer het klinisch probleem zijn bevoegdheid overschrijdt, zal de aanvrager op een specialist ter zake beroep doen. Samen beslissen zij welke analyses dienen te worden gevraagd".
En op bladzijde 83 onder punt 7 van "Gedragsregels voor de geneesheer‑bioloog": "Wanneer de geneesheer‑bioloog analyses niet gerechtvaardigd of overbodig vindt, dient hij de aanvrager te contacteren. Hij mag zich niet verschuilen achter de verantwoordelijkheid van de geneesheer‑aanvrager".
Deze drie punten tonen aan hoe belangrijk het is dat een geneesheer‑bioloog aan het hoofd staat van een laboratorium.
***
De vraag of een apotheker‑bioloog of een laborant gerechtigd is een bloedafname te verrichten werd wettelijk nog niet op expliciete wijze geregeld.
Artikel 5 van het KB nr. 78 bepaalt echter dat de geneesheer het verrichten van bepaalde handelingen die de diagnose voorafgaan mag toevertrouwen aan beoefenaars van een paramedisch beroep of van verpleegkundigen.
Alhoewel in § 2 van datzelfde artikel bepaald wordt dat een apotheker gemachtigd is analyses van klinische biologie te verrichten, wordt daarentegen nergens voorzien dat een geneesheer hem behandelingen kan toevertrouwen die de diagnose voorafgaan of betrekking hebben op de toepassing van de behandeling.
De Nationale Raad die het ontbreken van koninklijke besluiten ter regeling van deze kwestie ten zeerste betreurt, is van oordeel dat op grond van een jarenlange praktijk en overeenkomstig artikel 5 van KB nr. 78, een beoefenaar van de verpleegkunde bloedafnamen mag verrichten onder de verantwoordelijkheid en onder toezicht van een geneesheer.
De Nationale Raad acht een medische participatie op het niveau van de verantwoordelijkheid vereist binnen een laboratorium voor klinische biologie.
De Nationale Raad kan geen wettelijke noch rechtskundige rechtvaardiging aanvoeren voor het verrichten van veneuze puncties door apothekers.
***
Opmerking
Subsidiair dient te worden opgemerkt dat sommige veneuze puncties niet geassimileerd kunnen worden met gewone bloedafnamen voor laboratoriumanalyses.
Dit geldt meer bepaald voor bloedafnamen bestemd voor transfusies waar een voorafgaandelijk medisch onderzoek van de donor vereist is.
Bij bloedcoagulatiestoornissen ‑ waar de advocaat terecht gewag van maakt (hij spreekt van "hemofilie") ‑, is een bijzondere medewerking van de arts eveneens nodig.
Wij zouden nog andere biologische onderzoekingen kunnen aanhalen die exclusief tot de bevoegdheid van de arts behoren, maar de Nationale Raad acht het niet opportuun deze kwesties nu nader te onderzoeken.
De Nationale Raad meent op afdoende wijze te hebben geantwoord op de vraag of een apotheker‑bioloog gemachtigd is veneuze puncties te verrichten.