keyboard_arrow_right
Deontologie

Draagmoeder

Draagmoederschap

De Nationale Raad heeft op 16 januari 1990 kennis genomen van een adviesaanvraag van een Provinciale Raad in verband met een bijzonder probleem van draagmoederschap (zie Tijdschrift nr. 49, blz. 42). Een koppel dat tevergeefs twee pogingen tot in vitro fertilisatie ondergaan heeft, stelt aan zijn gynaecoloog voor een beroep te doen op een "draagmoeder". De zus van de patiënte is bereid op te treden als draagmoeder, waarbij een beroep zou worden gedaan op kunstmatige inseminatie met het sperma van haar schoonbroer.

De commissie "Medische ethiek" van de Raad heeft een ontwerpantwoord opgesteld. Behoudens enkele wijzigingen wordt de tekst goedgekeurd.

Advies van de Nationale Raad :

Het probleem dat de Franstalige Provinciale Raad van Brabant voorlegt, heeft betrekking op een draagmoederschap binnen een enigszins bijzonder familiaal kader.

Het embryo zou in dit geval namelijk niet ontstaan uit een in vitro fertilisatie op basis van de gameten van het koppel, maar wel uit een kunstmatige inseminatie van de zus van de patiënte met het sperma van de echtgenoot van de onvruchtbare vrouw. Welnu, noch deze zus noch de echtgenoot vertonen enige pathologische verschijnselen van onvruchtbaarheid. De potentiële "draagmoeder" is gehuwd en moeder van verschillende kinderen.

De medische handeling die er in dit geval niet toestrekt onvruchtbaarheid te verhelpen, maar wel tegemoet te komen aan een verlangen naar een kind, speelt zich volledig buiten de patiënte af. De rechtvaardiging van de kunstmatige inseminatie is blijkbaar gebaseerd op enigszins bijzondere morele overwegingen : een normale bevruchting vermijden door de medicalisering van de bevruchtingsdaad.

Dit verzoek vormt het algemeen probleem van de medische beschikbaarheid ten opzichte van verzoeken die gestoeld zijn op louter persoonlijke redenen en die een zeer verre of zelfs geen enkele band hebben met een reële pathologie.

Het zou niet logisch zijn van wal te steken met lange ethische, filosofische en morele overwegingen ten aanzien van heel theoretisch voorgestelde problemen die voortvloeien uit een allesbehalve alledaagse opvatting over het familiaal en sociaal leven en over de rol van de geneesheer. Indien men in dit geval het gezond verstand laat spreken moet de geneesheer niet alleen uiterst omzichtig maar ook uiterst vastberaden te werk gaan bij zijn weigering om deel te nemen aan dit soort van manipulaties.