keyboard_arrow_right
Deontologie

Verwijdering van pacemaker na overlijden

De Nationale Raad van de Orde van geneesheren behandelde de problematiek omtrent het invullen van model III C en het attest waarbij de vaststellende arts bevestigt dat overledene al dan niet een pacemaker bezit.

Advies van de Nationale Raad :

In zijn vergadering van 24 januari 2009 besprak de Nationale Raad van de Orde van geneesheren een brief betreffende de “Documenten overlijden – medisch attest en model III C”.

In toepassing van artikel 28 van het besluit van de Vlaamse regering van 14 mei 2004 tot organisatie, inrichting en beheer van begraafplaatsen en crematoria, moet, indien de overledene een implantaat draagt dat werkt op een batterij, deze batterij worden verwijderd voor de begraving of crematie.

Aldus moet een batterij niet dadelijk na de vaststelling van het overlijden verwijderd worden.

Artsen zijn wettelijk niet verplicht een pacemaker bij een overledene te verwijderen.

De wet bepaalt dat pacemakers moeten verwijderd worden voor crematie, maar vermeldt niet door wie dat moet gebeuren.

In zijn advies van 12 mei 2007 (Verwijdering post mortem van batterijen van implantaten, TNR 117, p.6) is de Nationale Raad van mening dat een batterij verwijderd moet worden door een arts die daartoe bekwaam is. Indien de behandelende arts of de arts die het overlijden heeft vastgesteld meent die bekwaamheid niet te hebben, moet die taak worden toegewezen aan een andere daartoe wel bekwame arts. Daarvoor kan eventueel de beëdigde arts die door de ambtenaar van de burgerlijke stand is aangesteld om de doodsoorzaken na te gaan (cf. art. 21, § 1, tweede lid, van het Decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 16 januari 2004 betreffende de begraafplaatsen en de lijkbezorging) in aanmerking komen.

De arts die de batterij heeft verwijderd, kan zulks certifiëren met een attest.