keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

Mutualiteiten15/11/2024 Documentcode: a171017
Afwezigheid van de vermelding van de identiteit van de adviserend arts op een beslissing verzonden aan de patiënt.

De nationale raad van de Orde der artsen wordt om advies verzocht over de mogelijkheid voor de adviserend arts van een verzekeringsinstelling om zijn identiteit niet te vermelden op een beslissing.

1. Bij het vervullen van zijn opdrachten zoals bepaald in artikel 153 van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen (Z.I.V.-wet) neemt de adviserend arts persoonlijk en onafhankelijk zijn beslissing, die bindend is voor de verzekeringsinstelling. Deze beslissing is onderworpen aan de wet betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen (Arbeidsrechtbank van Brussel, 27 maart 2014, R.G. 2012/AB/282). De betrokkene beschikt over een rechtsmiddel hiertegen.

De handtekening en de naam van de persoon die de beslissing ondertekent bewijzen dat de beslissing wel degelijk genomen is en de inhoud ervan gevalideerd is door de persoon die bevoegd is om de beslissing te nemen. Dit maakt het ook mogelijk om te controleren of de wettelijke regels nageleefd zijn, bijvoorbeeld onverenigbaarheden of de vereiste dat de persoon die de beslissing neemt degene is die de gezondheidstoestand beoordeeld heeft.

Het ontbreken van de identificatie van de persoon die de beslissing genomen heeft en de eruit voorvloeiende onmogelijkheid om de wettelijkheid ervan na te gaan op verschillende gebieden vormen een inbreuk op de uitoefening van de rechten van verdediging.

2. De federale Commissie « Rechten van de patiënt » heeft eraan herinnerd dat de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt van toepassing is op de controle- en expertisegeneeskunde (advies van 21 juni 2013 betreffende de controle- en expertisegeneeskunde en advies van 30 september 2019 over de relatie patiënt/adviserende artsen van het ziekenfonds).

De identificatie van de gezondheidszorgbeoefenaar zelf en in voorkomend geval van de andere gezondheidszorgbeoefenaars die eveneens bij de verstrekte gezondheidszorg tussenkwamen, moeten opgenomen zijn in het dossier (artikel 33, 3°, van de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg).

In haar voornoemde advies van 21 juni 2013 stelt de federale Commissie “Rechten van de patiënt” dat “elke beoordeling van een raadsgeneesheer/controleur/expert, zij het voorlopig, meer bepaald een beoordeling van de mate van ongeschiktheid van een patiënt (of deze ongeschiktheid persoonlijk, op het niveau van het gezinsleven of werk gerelateerd is, of deze ongeschiktheid permanent of tijdelijk, volledig of gedeeltelijk is) deel uitmaakt van het patiëntendossier; ze moet dus toegankelijk zijn voor de patiënt volgens artikel 9 van de wet betreffende de rechten van de patiënt”.

Indien de betrokkene inzage vraagt in zijn dossier op grond van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt zal deze bijgevolg kennis krijgen van de naam van de adviserend arts die zijn medische situatie beoordeeld heeft.

3. Bovendien kan de betrokkene zich beroepen op de Verordening (EU) 2016/679 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (Algemene Verordening Gegevensbescherming - AVG) om de identiteit van de adviserend arts te kennen.

Tot besluit meent de nationale raad dat de naam van de adviserend arts van de verzekeringsinstelling vermeld moet staan op de aan de betrokkene meegedeelde beslissing, die genomen is overeenkomstig artikel 153 van de Z.I.V.-wet.

Arts (Adviserend-)27/04/2019 Documentcode: a165003
Rol van medewerkers van de adviserend arts van de verzekeringsinstelling bij de controle van de arbeidsongeschiktheid

De nationale raad heeft op 27 april 2019 de rol van medewerkers van de adviserend arts van de verzekeringsinstelling bij de controle van de arbeidsongeschiktheid besproken.

1°/ De adviserend arts van de verzekeringsinstelling is beëdigd. Hij beschikt over de beslissingsbevoegdheid, heeft een statuut dat zijn beroepsonafhankelijkheid waarborgt(1) en is onderworpen aan een accrediteringsstelsel(2).

Het evalueren van de arbeidsongeschiktheid behoort tot zijn wettelijke opdrachten(3). Het is een medische beslissing die de arts in volledige onafhankelijkheid neemt(4), in omstandigheden die de vertrouwelijkheid van de medische gegevens waarborgen, zowel bij de verwerking ervan, als bij het vertrouwelijk contact tussen de sociaal verzekerde en de adviserend arts(5).

De adviserend arts kan zich laten leiden door beoordelingscriteria, maar hij moet zijn volle beroepsvrijheid en -onafhankelijkheid behouden.

Bij het evalueren van de arbeidsongeschiktheid is de eerbiediging van de waardigheid van de patiënt van fundamenteel belang voor de vertrouwensrelatie tussen de adviserend arts en de patiënt. De adviserend arts gaat empathisch, attent en respectvol om met elke patiënt en communiceert duidelijk en correct met de patiënt (artikelen 16 en 19 van de code van medische deontologie 2018).

2°/ Wanneer de rechthebbende opgeroepen wordt voor een medisch onderzoek in het kader van de controle van de arbeidsongeschiktheid voert de adviserend arts dit zelf uit.

De medewerker van de adviserend arts, die geen arts is, mag de raadpleging voorbereiden door socioprofessionele, medische en administratieve inlichtingen in te zamelen(6), maar dit enkel op basis van een uitdrukkelijke opdracht van de adviserend arts, in het bijzonder wanneer het gaat om medische elementen. De medewerker die geen arts is, mag geen prestaties verrichten die onder de geneeskunde vallen, met voorbehoud van de medische handelingen die opgedragen kunnen worden in overeenstemming met de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen.

De adviserend arts mag in geen geval de uitvoering van het medisch onderzoek volledig aan anderen overlaten of zijn medewerkers niet-artsen betrekken bij het nemen van zijn beslissing.

De adviserend arts mag de rechthebbende van de zorgverzekering de onderzoeken doen ondergaan die hij nodig acht voor de uitvoering van zijn opdracht. In principe raadpleegt hij vooraf de behandelend arts, die in elk geval een kopie van de uitslagen van de onderzoeken ontvangt(7).

3°/ De persoonsgegevens betreffende de gezondheid verzameld door de adviserend arts in het kader van de evaluatie van de arbeidsongeschiktheid worden verwerkt onder zijn verantwoordelijkheid en die van de arts-directeur van de verzekeringsinstelling met inachtneming van het beroepsgeheim en van de bepalingen inzake de persoonlijke levenssfeer.

Ze mogen slechts ingezien worden door medewerkers niet-artsen, onder hun toezicht, op voorwaarde dat deze laatste gebonden zijn door het beroepsgeheim en dat deze inzage onontbeerlijk is en beperkt tot de gegevens noodzakelijk voor het uitvoeren van hun opdracht.

4°/ De rechthebbende van de zorgverzekering dient steeds op de hoogte gebracht te worden van het statuut en de rol van de persoon die zich tot hem richt in het kader van de evaluatieprocedure van de arbeidsongeschiktheid.

***

Tot besluit is de adviserend arts verantwoordelijk voor de evaluatie. Hij waakt erover dat zijn medewerkers geen commentaar of beoordeling geven bij het verzamelen van documenten en informatie.

Bij de oproeping voor een medisch onderzoek moet worden bepaald of de verzekerde naast de adviserend arts ook een medewerker van deze laatste zal ontmoeten. De rol en de beroepstitel van deze medewerker moeten bij het begin van de ontmoeting meegedeeld worden.

De medewerker niet-arts mag zijn bevoegdheid niet te buiten gaan.

Wanneer de verzekerde opgeroepen wordt voor een medisch onderzoek is het de plicht van de adviserend arts persoonlijk contact met hem hebben. De verzekerde kan niet weggestuurd worden zonder de adviserend arts ontmoet te hebben.

Met dit advies vervolledigt de nationale raad zijn advies van 15 november 2014 betreffende de taken toevertrouwd aan niet-artsen door de adviserend arts van een ziekenfonds (a147016).



(1) Artikels 30 en volgende van het koninklijk besluit nr. 35 houdende het statuut en het barema van de adviserend geneesheren die tot taak hebben bij de verzekeringsinstellingen in te staan voor de geneeskundige controle op de primaire arbeidsongeschiktheid en op de gezondheidszorgverstrekkingen overeenkomstig de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994

(2) Koninklijk besluit van 11 juni 2011 tot uitvoering van artikel 154, zesde lid van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994

(3) Artikel 153, § 1, 3), van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen

(4) Artikel 19 van het voornoemde koninklijk besluit nr. 35

(5) Artikel 25 van het voornoemde koninklijk besluit nr. 35

(6) Artikel 16 van de Richtlijnen aan de adviserend geneesheren over de organisatie van de controle en evaluatie van de arbeidsongeschiktheid, Informatieblad 2015/3, 5e deel, Richtlijnen van het RIZIV, p. 36

(7) Artikel 28 van het voornoemde koninklijk besluit nr. 35

Arts (Adviserend-)06/05/2017 Documentcode: a157007
Aanwezigheid van de persoon wiens gezondheidstoestand aan een expertise onderworpen wordt bij de discussie tussen de artsen-deskundigen en de adviserende artsen in het kader van een minnelijk medisch of een gerechtelijk contradictoir deskundigenonderzoek.

De nationale raad van de Orde der artsen werd om advies verzocht betreffende de aanwezigheid van de aanvrager van een erkenning van een handicap of ongeschiktheid bij de discussie tussen de artsen-deskundigen en de adviserend artsen in het kader van een deskundigenonderzoek bevolen door de rechtbank.

Advies van de nationale raad :

In zijn vergadering van 6 mei 2017 heeft de nationale raad van de Orde der artsen de vraag betreffende de aanwezigheid van de aanvrager van een erkenning van een handicap of ongeschiktheid bij de discussie tussen de artsen-deskundigen en de adviserende artsen in het kader van een deskundigenonderzoek bevolen door een rechtbank, onderzocht.

Dit advies gaat in ruimere zin over het buitensluiten van de persoon wiens gezondheidstoestand aan een expertise onderworpen wordt uit de discussie tussen de artsen-deskundigen en de adviserende artsen in het kader van een minnelijk medisch of een gerechtelijk contradictoir deskundigenonderzoek.

Zoals de federale commissie ‘Patiëntenrechten' herinnerd heeft in haar advies van 9 oktober 2009, is de Patiëntenrechtenwet van 22 augustus 2002 van toepassing op de expertisegeneeskunde. Deze wet bepaalt in artikel 7 dat de patiënt recht heeft op alle informatie die hem aanbelangt (1).

De nationale raad ziet dan ook geen enkele rechtvaardigingsgrond om de betrokken persoon uit te sluiten uit de discussie tussen de artsen-deskundigen en de adviserende artsen in het kader van een deskundigenonderzoek op tegenspraak.

Naast de juridische argumenten wijst de nationale raad erop dat de geneeskundige plichtenleer een arts-patiëntrelatie naar voren schuift die gebaseerd is op eerbied en vertrouwen. Indien een patiënt uitgesloten wordt uit een gesprek dat over hem gaat, getuigt dit van een gebrek aan waardering, wordt zijn autonomie beknot en wordt achterdocht gewekt.

De nationale raad verzoekt de artsen-deskundigen en de adviserende artsen aan de betrokken persoon wiens gezondheidstoestand aan een expertise onderworpen wordt uitdrukkelijk te laten weten dat hij de discussie tussen de artsen-deskundigen en de adviserende artsen mag bijwonen in het kader van een minnelijk medisch of een gerechtelijk contradictoir deskundigenonderzoek.

1. Zie ook het artikel 10 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens

Arts (Adviserend-)15/11/2014 Documentcode: a147016
Taken toevertrouwd aan niet-artsen door de adviserend arts van een ziekenfonds

Aan de Nationale Raad wordt de vraag gesteld of een ziekenfonds zich door niet-artsen kan laten bijstaan voor de opvolging van haar verzekerde leden.

Advies van de Nationale Raad :

In zijn vergadering van 15 november 2014 heeft de Nationale Raad van de Orde van geneesheren uw brief van 22 mei 2014 onderzocht met de vraag van dr. X of een ziekenfonds zich door niet-artsen kan laten bijstaan voor de opvolging van haar verzekerde leden.

Zoals Dr. Y, geneesheer-directeur CM, in zijn brief van 27 februari 2014 aanhaalt, bepaalt art. 153, § 4 van de wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen dat de geneesheren-directeurs erop toezien dat de adviserend geneesheren over een paramedische en administratieve ondersteuning beschikken, die naargelang van hun behoeften bestaat uit kinesitherapeuten, verpleegkundigen, paramedische en administratieve medewerkers, personeelsleden van de verzekeringsinstellingen, aan wie zij enkel de opdrachten die zijn bepaald door het Comité van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle kunnen delegeren.

De adviserend artsen zijn verantwoordelijk voor de correcte uitvoering van de taken die zijn toevertrouwd aan de medewerkers die hen bijstaan. Zij zullen hiervoor kunnen worden aangesproken en zijn als enige bevoegd om een eindbeslissing te nemen. De eindbeslissing kan niet gedelegeerd worden.

1/ Voor zover het Comité van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle de handelingen die gesteld worden door deze personen (niet-artsen) expliciet aan de bedoelde niet-artsen heeft gedelegeerd; 2/ zij deze handelingen overeenkomstig de op hun beroepsgroep van toepassing zijnde bepalingen van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen mogen stellen en 3/ deze personen de handelingen steeds onder de verantwoordelijkheid van een adviserend arts stellen, lijkt een dergelijke constructie (deontologisch) niet noodzakelijk foutief of problematisch te zijn.

Wat betreft de laatste voorwaarde, wijst de Nationale Raad er evenwel op dat het steeds duidelijk dient te zijn voor de patiënt dat de handeling wordt uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van een met naam genoemde arts. De uitnodigingsbrief van een paramedicus of een kinesitherapeut in deze context moet daartoe minstens de identiteit, en indien mogelijk de handtekening, van de verantwoordelijke arts vermelden, alsook dat deze handelingen zullen worden gesteld in opdracht van deze arts.

De Nationale Raad verwijst bovendien naar de Code van geneeskundige plichtenleer die stelt dat bij het delegeren van taken aan paramedici de arts er steeds dient over te waken ieder initiatief te vermijden dat hen ertoe zou kunnen aanzetten de geneeskunde op een onwettige wijze uit te oefenen en taken of handelingen te doen verrichten die buiten hun bevoegdheid of competentie vallen. Dit leidt ertoe dat, in geval van twijfel of op verzoek van de patiënt, de adviserende arts zelf de handelingen zal dienen te stellen.

Arts (Adviserend-)17/11/2012 Documentcode: a140004
Medisch dossier opgesteld door de adviserende arts van een verzekeringsmaatschappij - Rechten van de patiënt : nieuwe gegevens
De Nationale Raad wordt om advies gevraagd over de toepassing van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt op het medisch dossier opgesteld door de adviserende arts van een verzekeringsmaatschappij over een persoon die het slachtoffer was van een ongeval en die hij onderzocht in het kader van de afhandeling van de gevolgen van dit ongeval.

Advies van de Nationale Raad :

In zijn vergadering van 17 november 2012 onderzocht de Nationale Raad van de Orde van geneesheren uw brief van 3 augustus 2012 waarin u hem ondervraagt over de toepassing van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt op het medisch dossier opgesteld door de raadsgeneesheer van een verzekeringsmaatschappij over een persoon die het slachtoffer was van een ongeval en die hij onderzocht in het kader van de afhandeling van de gevolgen van dit ongeval.

De situaties inzake controle- en expertisegeneeskunde zijn uiteenlopend.

Uw vraag betreft een persoon die het slachtoffer was van een ongeval.

Bij het begeleiden van de gewonden, slachtoffers van arbeidsongevallen gedekt door de wetsverzekering of van ongevallen in het privéleven waarvan de schade vergoed wordt door de verzekering die de verantwoordelijke derde dekt of door de individuele verzekering, is het gebruikelijk dat de gewonde uitgenodigd wordt zich te melden bij de raadsgeneesheer die door het verzekeringsorganisme belast werd met het evalueren van de evolutie van de letsels en met de opvolging van de behandeling die vergoed wordt door het verzekeringsorganisme

Deze opdracht van de raadsgeneesheer heeft voornamelijk een vooruitlopend doel : het verzekeringsorganisme moet de financiële reserves voorzien nodig voor de schadeloosstelling en eventueel voorschotten betalen wanneer de situatie van de gewonde het rechtvaardigt. Hij heeft ook een objectief van therapeutische optimalisatie: de verzekeraar heeft er belang bij dat de patiënt zo goed mogelijk verzorgd wordt om de ernst van de nawerkingen van het ongeval te verminderen. De verzekeraar kan ook wensen er zich van te vergewissen dat de zorg toegediend aan de getroffene wel degelijk een verband heeft met de letsels veroorzaakt door het ongeval.

Na het onderzoek maakt de raadsgeneesheer een verslag op dat medische gegevens bevat. Hij voegt er een technische nota bij aangaande de evolutievooruitzichten die bestemd is voor de verzekeraar.

U ondervraagt de Nationale Raad over het recht van de gewonde om een kopie te krijgen van het hem betreffende dossier opgesteld door de raadsgeneesheer van de verzekering.

In zijn advies van 9 oktober 2009 betreffende de consultatie van het medische dossier dat wordt bijgehouden door de geneesheer-expert in het kader van een strafzaak, stelt de federale commissie "Rechten van de patiënt", zonder verdere nuance, "Allereerst onderstreept de Commissie dat de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt van toepassing is op de expertisegeneeskunde. De patiënt heeft dan ook het recht om rechtstreeks toegang te hebben tot het dossier dat door de geneesheer-expert wordt bijgehouden".

De Nationale Raad was in zijn advies van 24 oktober 2009 van mening dat de patiënt, in het kader van de controle- en arbeidsgeneeskunde, recht heeft op inzage in zijn dossier krachtens artikel 9, § 2, van de wet betreffende de rechten van de patiënt.

Op aanvraag van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid werd er door de Universiteit Antwerpen in juli 2011 een uitgebreide studie gemaakt over de toepassing van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt op het gebied van de controle- en expertisegeneeskunde. De bedoeling van dit project is te peilen naar de theoretische en praktische problemen die ontstaan bij het toepassen van de Wet Patiëntenrechten in de praktijk van de controle- en expertisegeneeskunde. Het is beschikbaar via de website van de FOD Volksgezondheid op het volgende adres :
http://www.health.belgium.be/eportal/Myhealth/PatientrightsandInterculturalm/Patientrights/BillRightsPatient/index.htm.
U vindt kopie van dit document als bijlage.

Deze studie vermeldt verschillende mogelijke restricties op de toepassing van voornoemde wet van 22 augustus 2002 wat inzage in het dossier betreft.

Meer bepaald aangaande uw vraag wordt er de volgende nuance aangebracht (pagina 60, punt 4.5.4., van de studie) :

Wat betreft de situatie van een raadsgeneesheer die de patiënt onderzoekt in opdracht van bv. een private verzekeringsmaatschappij kan er wel een probleem opduiken : naast de strikt medische vaststellingen (anamnese, klinisch onderzoek, beeldvorming,...) -waartoe de patiënt ongetwijfeld toegang moet hebben- is er ook informatie die bestemd is voor de opdrachtgever en die meer te maken heeft met de administratief-financiële kant van de zaak : bv . wordt van de raadsgeneesheer verwacht dat hij reeds vroeg in de expertise een inschatting geeft van het percentage ongeschiktheid dat mogelijks zou kunnen worden toegekend aan patiënt in kwestie . Dit laat de verzekeringsmaatschappijen toe om de nodige provisie aan te leggen. Gezien de raadsgeneesheren en de verzekeringmaatschappijen menen dat het inzagerecht van de patiënt hier niet geldt, wordt de zaak in de praktijk soms opgelost door een gescheiden dossier te maken : een met de medische en persoonlijke en professionele
gegevens, en een met gegevens en inschatting van financieel-technische aard, waartoe de patiënt dan geen toegang heeft.

Er wordt niet gepreciseerd of de inhoud van deze studie goedgekeurd werd door de federale commissie "Rechten van de patiënt".

De Nationale Raad heeft beslist de minister van Volksgezondheid hierover te ondervragen in een brief waarvan u kopie als bijlage vindt.

In afwachting van een antwoord van de minister betreffende het recht van de gewonde om inzage te hebben in de technische nota die door de raadsgeneesheer voor de verzekeraar om administratieve doeleinden opgesteld werd, kan uw provinciale raad zich baseren op het voornoemde advies van de federale commissie "Rechten van de patiënt" van 9 oktober 2009, overgenomen in het advies van de Nationale Raad van 24 oktober 2009, om de inzage van de patiënt in het medische verslag opgesteld door de raadsgeneesheer te rechtvaardigen.

Gezien de discussies die voorafgaan is het beter aan de raadsgeneesheren aan te raden de twee aspecten van hun opdracht, de evaluatie van de letsels en hun evolutie (medisch verslag) en de prognose van de ongeschiktheidsgraad (technische nota), duidelijk te onderscheiden in de documenten die ze opstellen.

Beslissing van het Bureau van de Nationale Raad d.d. 22.08.2013 :
Als bijlage vindt u het advies van de federale commissie voor de rechten van de patiënt van 21 juni 2013 betreffende de controle- en expertisegeneeskunde. Dit advies geeft een antwoord op de vragen die door de Nationale Raad van de Orde van geneesheren werden gesteld in zijn advies van 17 november 2012, "Medisch dossier opgesteld door de adviserende arts van een verzekeringsmaatschappij", TNR 140, dat werd gericht aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. Het advies van de federale commissie voor de rechten van de patiënt en het voornoemde advies van 17 november 2012 zullen op het publieke gedeelte van de website van de Orde van geneesheren worden geplaatst.
Arts (Adviserend-)25/11/2006 Documentcode: a115003
Inzage van het medisch dossier van een overledene door de raadgevende arts van een verzekeringsmaatschappij

Een provinciale raad stuurt de briefwisseling door die hij voerde met de adviserende geneesheer van een landsbond van ziekenfondsen. Deze geneesheer wil weten of hij de geneeskundige inlichtingen mag doorgeven die hem worden gevraagd o.m. door artsen van verzekeringsinstellingen die beweren gemachtigd te zijn door de patiënten of door erfgenamen aangaande levensverzekeringen. Is de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt hier toepasbaar ?
Hij legt het concrete geval voor van een verzekeringsmaatschappij die hem in het kader van het uitvoeren van een levensverzekeringscontract verzoekt medische inlichtingen door te geven betreffende een overleden aangeslotene. Deze moeten worden toegestuurd aan de adviserende arts van deze verzekeringsmaatschappij. Een kopie van de overeenkomst waarbij de vader van de overledene deze raadgevende arts zelf machtigt om het medisch dossier van de overledene bij de landsbond van ziekenfondsen te raadplegen wordt tot staving overgemaakt.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 25 november 2006 uw vraag van 7 juni 2006 in verband met de toepassing van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt bestudeerd.

De problematiek beschreven in uw brief is de volgende. Een raadgevende arts van een verzekeringsmaatschappij wordt gemachtigd door een verwant van een overledene, in toepassing van artikel 9, §4, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt (1), om het medisch dossier van deze overledene te raadplegen teneinde na te gaan of de uitvoeringsvoorwaarden van het afgesloten levensverzekeringscontract geldig vervuld zijn.

De Nationale Raad herinnert eraan dat deze wet ook van toepassing is op de raadgevende arts van een verzekeringsmaatschappij (artikel 3).

Wat de gestelde vraag betreft is de Nationale Raad van mening dat een raadgevende arts van een verzekeringsmaatschappij, in het kader van zijn opdrachten, niet de beroepsbeoefenaar kan zijn door wiens tussenkomst de verwant van de overledene recht zou kunnen hebben op inzage in het medisch dossier van deze laatste, in toepassing van artikel 9, §4, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt.

De raadgevende arts van het verzekeringsorganisme kan niet tegelijkertijd gemandateerd zijn, enerzijds door de verzekeringsmaatschappij en, anderzijds, door de erfgenamen van de overledene, zonder een belangenconflict te scheppen.

Terwijl het belang van de raadgevende arts, als gemachtigde van de verzekeringsmaatschappij, erin bestaat de datum te kennen van de eerste symptomen van de ziekte die het overlijden veroorzaakte (zie het advies van de Nationale Raad van 16 juli 2005, TNR nr. 110, p. 4), is het belang van de naaste verwanten artikel 95 (2) van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst toegepast te zien. Dit artikel preciseert duidelijk dat de arts van de verzekerde enkel een verklaring moet afleveren over de doodsoorzaak en niet over de voorgeschiedenis van de ziekte die aan dit overlijden voorafging. De tegengestelde belangen van de partijen maken de samenvoeging van de mandaten in de handen van de raadgevende arts van de verzekeringsmaatschappij onmogelijk.

Bovendien leggen de bewoordingen van het nieuwe artikel 95 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst de nadruk op de wil van de wetgever om de inlichtingen te beperken die aan de verzekeraar kunnen worden doorgegeven voor het afsluiten of het uitvoeren van het verzekeringscontract. De raadgevende arts aanduiden als beroepsbeoefenaar door wiens tussenkomst de verwant kennis zou kunnen nemen van het medisch dossier van de patiënt in toepassing van artikel 9, §4, van de wet van 22 augustus 2002, zou de bepalingen gunstig voor de verzekerde in artikel 95 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, in het kader van de levensverzekering, praktisch ontoepasbaar maken.

De Nationale Raad meent dat het deontologisch onaanvaardbaar is dat een raadgevende arts van een verzekeringsmaatschappij zijn medewerking verleent aan het omzeilen van de geest van artikel 95 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst door het cumuleren van mandaten.

(1) Artikel 9 zegt het volgende :
“§ 1. De patiënt heeft ten opzichte van de beroepsbeoefenaar recht op een zorgvuldig bijgehouden en veilig bewaard patiëntendossier.
Op verzoek van de patiënt voegt de beroepsbeoefenaar door de patiënt verstrekte documenten toe aan het hem betreffende patiëntendossier.
§ 2. De patiënt heeft recht op inzage in het hem betreffend patiëntendossier.
Aan het verzoek van de patiënt tot inzage in het hem betreffend patiëntendossier wordt onverwijld en ten laatste binnen 15 dagen na ontvangst ervan gevolg gegeven.
De persoonlijke notities van een beroepsbeoefenaar en gegevens die betrekking hebben op derden zijn van het recht op inzage uitgesloten.
Op zijn verzoek kan de patiënt zich laten bijstaan door of zijn inzagerecht uitoefenen via een door hem aangewezen vertrouwenspersoon. Indien deze laatste een beroepsbeoefenaar is, heeft hij ook inzage in de in het derde lid bedoelde persoonlijke notities.
Indien het patiëntendossier een schriftelijke motivering bevat zoals bedoeld in artikel 7, § 4, tweede lid, die nog steeds van toepassing is, oefent de patiënt zijn inzagerecht uit via een door hem aangewezen beroepsbeoefenaar, die ook inzage heeft in de in het derde lid, bedoelde persoonlijke notities.
§ 3. De patiënt heeft recht op afschrift van het geheel of een gedeelte van het hem betreffend patiëntendossier, tegen kostprijs, overeenkomstig de in § 2 bepaalde regels. Ieder afschrift vermeldt dat het strikt persoonlijk en vertrouwelijk is.
De beroepsbeoefenaar weigert dit afschrift indien hij over duidelijke aanwijzingen beschikt dat de patiënt onder druk wordt gezet om een afschrift van zijn dossier aan derden mee te delen.
§ 4. Na het overlijden van de patiënt hebben de echtgenoot, de wettelijk samenwonende partner, de partner en de bloedverwanten tot en met de tweede graad van de patiënt, via een door de verzoeker aangewezen beroepsbeoefenaar, het in § 2 bedoelde recht op inzage voorzover hun verzoek voldoende gemotiveerd en gespecifieerd is en de patiënt zich hiertegen niet uitdrukkelijk heeft verzet. De aangewezen beroepsbeoefenaar heeft ook inzage in de in § 2, derde lid, bedoelde persoonlijke notities.

(2) Dit artikel stelt het volgende :
“Medische informatie - De door de verzekerde gekozen arts kan de verzekerde die erom verzoekt de geneeskundige verklaringen afleveren die voor het sluiten of het uitvoeren van de overeenkomst nodig zijn. Deze verklaringen beperken zich tot een beschrijving van de huidige gezondheidstoestand.
Deze verklaringen mogen uitsluitend aan de raadgevende arts van de verzekeraar worden bezorgd. Deze mag de verzekeraar geen informatie geven die niet-pertinent is gezien het risico waarvoor de verklaringen werden opgemaakt of betreffende andere personen dan de verzekerde.
Het medisch onderzoek, noodzakelijk voor het sluiten en het uitvoeren van de overeenkomst, kan slechts steunen op de voorgeschiedenis van de huidige gezondheidstoestand van de kandidaat-verzekerde en niet op technieken van genetisch onderzoek die dienen om de toekomstige gezondheidstoestand te bepalen.
Mits de verzekeraar aantoont de voorafgaande toestemming van de verzekerde te bezitten, geeft de arts van de verzekerde aan de raadgevende arts van de verzekeraar een verklaring af over de doodsoorzaak.
Wanneer er geen risico meer bestaat voor de verzekeraar, bezorgt de raadgevende arts de geneeskundige verklaringen, op hun verzoek, terug aan de verzekerde of, in geval van overlijden, aan zijn rechthebbenden”.

Arts (Adviserend-)21/05/2005 Documentcode: a109007
Bewaringstermijn van medische dossiers van adviserende geneesheren van verzekeringsmaatschappijen en van artsen-deskundigen

Een provinciale raad legt aan de Nationale Raad een vraag voor betreffende de bewaringstermijnen en –modaliteiten voor medische dossiers die door een geneesheer-expert samengesteld worden als adviserend arts van een verzekeringsmaatschappij en als arts-deskundige.

Advies van de Nationale Raad :

Onder voorbehoud van de resultaten van een lopend bijkomend onderzoek aangaande de draagwijdte van artikel 46 van de Code van geneeskundige plichtenleer, meent de Nationale Raad dat de bewaringstermijn zoals voorgeschreven door dit artikel van de Code van geneeskundige plichtenleer ook best in de door u aangehaalde gevallen wordt nageleefd.

De bewaring van de medische stukken dient te gebeuren mits in achtneming van de deontologische en wettelijke voorschriften terzake zoals onder meer de bepalingen van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt. Bij elektronische archivering dienen technieken te worden aangewend teneinde de gegevens tegen vervalsing te beschermen.

De Nationale Raad bevestigt zijn vroegere adviezen van 20 april 1985 betreffende de bewaring medische dossiers, van 16 januari 1999 betreffende de stockering van medische gegevens door een handelsfirma, van 22 april 1995 betreffende de elektronische post en van 12 december 1998 betreffende het geautomatiseerd globaal medisch dossier.

De Nationale Raad is van oordeel dat de dossiers van de griffie van een rechtbank een medisch archief niet kunnen vervangen.

Arts (Adviserend-)21/10/2000 Documentcode: a091005
Adviserend arts van een verzekeringsinstelling - Mededeling van persoonlijke notities aan een arts gerechtelijk-deskundige

Adviserend arts van een verzekeringsinstelling –
Mededeling van persoonlijke notities aan een arts gerechtelijk-deskundige

Een provinciale raad legt aan de Nationale Raad de briefwisseling voor die hij voerde met een arts die, aangewezen als gerechtelijk deskundige door een arbeidsrechtbank, in een geschil tussen een sociaal verzekerde en zijn verzekeringsinstelling inzake de realiteit van een arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een ziekte, de originele nota's vraagt die bij het onderzoek van betrokken patiënt werden opgesteld door de adviserend arts van het ziekteverzekeringsorganisme. De opvolger van deze laatste kreeg echter van de provinciale raad waar hij ingeschreven is gelijk wanneer hij dit weigerde.

Advies van de Nationale Raad aan beide betrokken provinciale raden :

De Nationale Raad is zo vrij te verwijzen naar artikel 62 van de Code van geneeskundige plichtenleer volgens hetwelk binnen de perken van volstrekte noodzaak een diagnose of een inlichting van geneeskundige aard mag worden meegedeeld : …b) aan de geneesheer belast met een gerechtelijk-geneeskundig onderzoek, voor zover de inlichtingen beperkt blijven tot de objectieve medische gegevens die rechtstreeks verband houden met het doel van het onderzoek en de patiënt daarmee instemt.

Daar het in de voorliggende zaak gaat over persoonlijke notities, m.a.w. subjectieve gegevens, kan het verzoek van dokter X niet ingewilligd worden.

Arts (Adviserend-)19/06/1999 Documentcode: a086003
Adviserend geneesheer van een ziekenfonds - Inlichtingen te verstrekken door de behandelende geneesheer

Aan de Nationale Raad wordt de vraag gesteld welke medische inlichtingen door de behandelende arts aan de adviserend geneesheer van het ziekenfonds mogen worden overgemaakt.

Antwoord van de Nationale Raad:

Op het vlak van de inlichtingen die aan de adviserend geneesheer van een ziekenfonds dienen verstrekt te worden, moet een onderscheid gemaakt worden naargelang van de opdracht van de adviserend geneesheer :

1. controlerende opdracht: deze opdracht houdt in dat de adviserend geneesheer controle uitoefent op de primaire arbeidsongeschiktheid en nagaat of, uit medisch oogpunt, de prestaties inzake geneeskundige verzorging verleend worden overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake ziekte- en invaliditeitsverzekering.
In uitvoering van deze opdracht heeft de adviserend geneesheer het recht aan de behandelende geneesheer de nodige medische informatie te vragen om zijn beslissing mogelijk te maken. Overeenkomstig artikel 58 b) van de Code van Plichtenleer mag de behandelende geneesheer de nodige inlichtingen en medische gegevens over de verzekerde aan de adviserend geneesheer meedelen, tenzij hij in geweten oordeelt dat het beroepsgeheim hem ertoe verplicht bepaalde gegevens toch niet over te maken;

2. adviserende opdracht : (art. 136, §2, van de wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen): deze opdracht heeft betrekking op de situatie waarin een rechthebbende op tegemoetkomingen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering aanspraak maakt op Z.I.V.-prestaties voor een schade - voortvloeiend uit ziekte, letsels, functionele stoornissen of overlijden - waarvoor hij krachtens een andere Belgische wetgeving, een vreemde wetgeving of in het gemeen recht schadeloosstelling heeft bekomen of kan bekomen (1). In dit geval zal de verzekeringsinstelling provisioneel de prestaties verlenen, in afwachting van een regeling tussen de verzekerde en een, op basis van andere bijzondere wetgeving of van gemeen recht, voor de totstandkoming van de schade verantwoordelijke en voor vergoeding ervan aansprakelijke derde.

De verzekeringsinstelling wordt voor het bedrag van de uitgekeerde vergoedingen van rechtswege gesubrogeerd in de rechten die de verzekerde tegen de aansprakelijke derde of zijn verzekeraar kan doen gelden.
De beoordeling van de derde-aansprakelijkheid zal voor de verzekeringsinstelling slechts mogelijk zijn op basis van de feitelijke gegevens van de zaak, die, ingeval van artsenaansprakelijkheid, noodzakelijkerwijze minstens ten dele van medische aard zullen zijn. Nu deze medische gegevens doorgaans in het bezit zullen zijn van de behandelende geneesheer zullen zij aan deze worden gevraagd.
Vraagt de adviserend geneesheer inlichtingen in het kader van zijn adviserende opdracht, dan mag de behandelende arts slechts antwoorden op vragen die betrekking hebben op zijn eigen medisch handelen en niet op vragen over medische acten uitgevoerd door een andere geneesheer.
De adviserend geneesheer dient in zijn vraag om inlichtingen uitdrukkelijk te vermelden dat de verstrekte medische gegevens de eigen aansprakelijkheid van de behandelende geneesheer in het gedrang kunnen brengen aangezien de verzekeraar burgerlijke aansprakelijkheid van de behandelende geneesheer gelijkgesteld wordt met "degene die schadeloosstelling verschuldigd is". Ingelicht zijnde over die mogelijkheid, is de behandelende geneesheer niet verplicht in te gaan op het verzoek van de adviserend geneesheer.
Wel is elke geneesheer, wanneer hij vaststelt dat zijn patiënt schade heeft opgelopen die verband zou kunnen houden met een door hem uitgevoerde diagnostische of therapeutische act, verplicht zowel zijn verzekeringsmaatschappij als de betrokken patiënt hiervan tijdig en op passende wijze in te lichten.

Bij de uitvoering van zijn controlerende én zijn adviserende opdracht is de adviserend geneesheer het eindpunt van de medische informatiestroom. Dit betekent dat hij geen enkel medisch gegeven, met welke bedoeling ook, mag overmaken aan de administratieve, juridische of enige andere dienst van de verzekeringsinstelling.

De Nationale Raad heeft bovenstaand standpunt reeds herhaaldelijk verdedigd.
Recent werd het bijgetreden door mevrouw M. DE GALAN, minister van Sociale Zaken, in antwoord op een mondelinge parlementaire vraag, gesteld in de Commissie Sociale Zaken van 28 april 1999.

(1) Het betreft hier voornamelijk uitkeringen op basis van de wetgeving op de arbeidsongevallen en de beroepsziekten, uitkeringen voor ongevallen van gemeen recht, vergoedingen toegekend op grond van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van een arts, enz.