keyboard_arrow_right
Deontologie

Inzage van het medisch dossier van een overledene door de raadgevende arts van een verzekeringsmaatschappij

Een provinciale raad stuurt de briefwisseling door die hij voerde met de adviserende geneesheer van een landsbond van ziekenfondsen. Deze geneesheer wil weten of hij de geneeskundige inlichtingen mag doorgeven die hem worden gevraagd o.m. door artsen van verzekeringsinstellingen die beweren gemachtigd te zijn door de patiënten of door erfgenamen aangaande levensverzekeringen. Is de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt hier toepasbaar ?
Hij legt het concrete geval voor van een verzekeringsmaatschappij die hem in het kader van het uitvoeren van een levensverzekeringscontract verzoekt medische inlichtingen door te geven betreffende een overleden aangeslotene. Deze moeten worden toegestuurd aan de adviserende arts van deze verzekeringsmaatschappij. Een kopie van de overeenkomst waarbij de vader van de overledene deze raadgevende arts zelf machtigt om het medisch dossier van de overledene bij de landsbond van ziekenfondsen te raadplegen wordt tot staving overgemaakt.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 25 november 2006 uw vraag van 7 juni 2006 in verband met de toepassing van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt bestudeerd.

De problematiek beschreven in uw brief is de volgende. Een raadgevende arts van een verzekeringsmaatschappij wordt gemachtigd door een verwant van een overledene, in toepassing van artikel 9, §4, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt (1), om het medisch dossier van deze overledene te raadplegen teneinde na te gaan of de uitvoeringsvoorwaarden van het afgesloten levensverzekeringscontract geldig vervuld zijn.

De Nationale Raad herinnert eraan dat deze wet ook van toepassing is op de raadgevende arts van een verzekeringsmaatschappij (artikel 3).

Wat de gestelde vraag betreft is de Nationale Raad van mening dat een raadgevende arts van een verzekeringsmaatschappij, in het kader van zijn opdrachten, niet de beroepsbeoefenaar kan zijn door wiens tussenkomst de verwant van de overledene recht zou kunnen hebben op inzage in het medisch dossier van deze laatste, in toepassing van artikel 9, §4, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt.

De raadgevende arts van het verzekeringsorganisme kan niet tegelijkertijd gemandateerd zijn, enerzijds door de verzekeringsmaatschappij en, anderzijds, door de erfgenamen van de overledene, zonder een belangenconflict te scheppen.

Terwijl het belang van de raadgevende arts, als gemachtigde van de verzekeringsmaatschappij, erin bestaat de datum te kennen van de eerste symptomen van de ziekte die het overlijden veroorzaakte (zie het advies van de Nationale Raad van 16 juli 2005, TNR nr. 110, p. 4), is het belang van de naaste verwanten artikel 95 (2) van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst toegepast te zien. Dit artikel preciseert duidelijk dat de arts van de verzekerde enkel een verklaring moet afleveren over de doodsoorzaak en niet over de voorgeschiedenis van de ziekte die aan dit overlijden voorafging. De tegengestelde belangen van de partijen maken de samenvoeging van de mandaten in de handen van de raadgevende arts van de verzekeringsmaatschappij onmogelijk.

Bovendien leggen de bewoordingen van het nieuwe artikel 95 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst de nadruk op de wil van de wetgever om de inlichtingen te beperken die aan de verzekeraar kunnen worden doorgegeven voor het afsluiten of het uitvoeren van het verzekeringscontract. De raadgevende arts aanduiden als beroepsbeoefenaar door wiens tussenkomst de verwant kennis zou kunnen nemen van het medisch dossier van de patiënt in toepassing van artikel 9, §4, van de wet van 22 augustus 2002, zou de bepalingen gunstig voor de verzekerde in artikel 95 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, in het kader van de levensverzekering, praktisch ontoepasbaar maken.

De Nationale Raad meent dat het deontologisch onaanvaardbaar is dat een raadgevende arts van een verzekeringsmaatschappij zijn medewerking verleent aan het omzeilen van de geest van artikel 95 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst door het cumuleren van mandaten.

(1) Artikel 9 zegt het volgende :
“§ 1. De patiënt heeft ten opzichte van de beroepsbeoefenaar recht op een zorgvuldig bijgehouden en veilig bewaard patiëntendossier.
Op verzoek van de patiënt voegt de beroepsbeoefenaar door de patiënt verstrekte documenten toe aan het hem betreffende patiëntendossier.
§ 2. De patiënt heeft recht op inzage in het hem betreffend patiëntendossier.
Aan het verzoek van de patiënt tot inzage in het hem betreffend patiëntendossier wordt onverwijld en ten laatste binnen 15 dagen na ontvangst ervan gevolg gegeven.
De persoonlijke notities van een beroepsbeoefenaar en gegevens die betrekking hebben op derden zijn van het recht op inzage uitgesloten.
Op zijn verzoek kan de patiënt zich laten bijstaan door of zijn inzagerecht uitoefenen via een door hem aangewezen vertrouwenspersoon. Indien deze laatste een beroepsbeoefenaar is, heeft hij ook inzage in de in het derde lid bedoelde persoonlijke notities.
Indien het patiëntendossier een schriftelijke motivering bevat zoals bedoeld in artikel 7, § 4, tweede lid, die nog steeds van toepassing is, oefent de patiënt zijn inzagerecht uit via een door hem aangewezen beroepsbeoefenaar, die ook inzage heeft in de in het derde lid, bedoelde persoonlijke notities.
§ 3. De patiënt heeft recht op afschrift van het geheel of een gedeelte van het hem betreffend patiëntendossier, tegen kostprijs, overeenkomstig de in § 2 bepaalde regels. Ieder afschrift vermeldt dat het strikt persoonlijk en vertrouwelijk is.
De beroepsbeoefenaar weigert dit afschrift indien hij over duidelijke aanwijzingen beschikt dat de patiënt onder druk wordt gezet om een afschrift van zijn dossier aan derden mee te delen.
§ 4. Na het overlijden van de patiënt hebben de echtgenoot, de wettelijk samenwonende partner, de partner en de bloedverwanten tot en met de tweede graad van de patiënt, via een door de verzoeker aangewezen beroepsbeoefenaar, het in § 2 bedoelde recht op inzage voorzover hun verzoek voldoende gemotiveerd en gespecifieerd is en de patiënt zich hiertegen niet uitdrukkelijk heeft verzet. De aangewezen beroepsbeoefenaar heeft ook inzage in de in § 2, derde lid, bedoelde persoonlijke notities.

(2) Dit artikel stelt het volgende :
“Medische informatie - De door de verzekerde gekozen arts kan de verzekerde die erom verzoekt de geneeskundige verklaringen afleveren die voor het sluiten of het uitvoeren van de overeenkomst nodig zijn. Deze verklaringen beperken zich tot een beschrijving van de huidige gezondheidstoestand.
Deze verklaringen mogen uitsluitend aan de raadgevende arts van de verzekeraar worden bezorgd. Deze mag de verzekeraar geen informatie geven die niet-pertinent is gezien het risico waarvoor de verklaringen werden opgemaakt of betreffende andere personen dan de verzekerde.
Het medisch onderzoek, noodzakelijk voor het sluiten en het uitvoeren van de overeenkomst, kan slechts steunen op de voorgeschiedenis van de huidige gezondheidstoestand van de kandidaat-verzekerde en niet op technieken van genetisch onderzoek die dienen om de toekomstige gezondheidstoestand te bepalen.
Mits de verzekeraar aantoont de voorafgaande toestemming van de verzekerde te bezitten, geeft de arts van de verzekerde aan de raadgevende arts van de verzekeraar een verklaring af over de doodsoorzaak.
Wanneer er geen risico meer bestaat voor de verzekeraar, bezorgt de raadgevende arts de geneeskundige verklaringen, op hun verzoek, terug aan de verzekerde of, in geval van overlijden, aan zijn rechthebbenden”.