keyboard_arrow_right
Deontologie

Rusthuizen - Controle van de afhankelijkheidsgraad van verzekerden die in rusthuizen verblijven

Rusthuizen - Controle van de afhankelijkheidsgraad van verzekerden die in een rusthuis verblijven.

Een provinciale raad kreeg een vraag voorgelegd over de deontologische problemen die zouden kunnen rijzen bij de controle door verpleegkundigen van een verzekeringsinstelling van de afhankelijkheidsgraad die de toekenning rechtvaardigt van een forfait voor bepaalde personen die in een rusthuis verblijven.

Advies van de Nationale Raad:

In zijn vergadering van 7 september heeft de Nationale Raad kennis genomen van uw brief van 8 januari 1996 waarin de Nationale Raad om advies gevraagd wordt aangaande het antwoord dat u gegeven hebt op de adviesaanvraag van dokter X. met betrekking tot de deontologische problemen die zouden kunnen ontstaan bij de controle door verpleegkundigen van de afhankelijkheidsgraad die de toekenning rechtvaardigt van een forfait voor bepaalde personen die in een rusthuis verblijven.

Het is juist dat de adviserend arts van het ziekenfonds de eindverantwoordelijkheid behoudt voor de beslissing over de afhankelijkheidscategorie die overeenstemt met de toestand van de bejaarde. Het is eveneens juist dat de adviserend arts de genoemde controles zelf mag uitvoeren. Voorts staat het hem vrij bijkomende onderzoeken te (laten) verrichten, bijvoorbeeld door het hem door het ziekenfonds ter beschikking gestelde verpleegkundig of paramedisch personeel, en de behandelend arts te verzoeken hem alle medische inlichtingen te verstrekken die hij noodzakelijk acht.

Dit betekent echter niet, in tegenstelling tot wat u aan dokter X. liet weten, dat de adviserend arts krachtens artikel 126, §4, van de Code van geneeskundige Plichtenleer contact dient op te nemen met de behandelend arts indien hij het nodig acht de quotering op de Katz-schaal te wijzigen.
Het is immers de adviserend arts, en niet de behandelend arts, die de afhankelijkheidscategorie vaststelt die overeenstemt met de toestand van de bejaarde, alsmede de periode tijdens welke de tegemoetkoming voor verzorging en bijstand in de handelingen van het dagelijks leven wordt toegekend (art. 153, §2, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet met betrekking tot de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994). Het gaat dus niet over een wijziging door de adviserend arts van een beslissing die door de behandelend geneesheer genomen werd in verband met de behandeling van een patiënt. De adviserend arts is bijgevolg niet verplicht contact op te nemen met de behandelend arts alvorens een beslissing te nemen, doch niets weerhoudt hem dit toch te doen indien hij het nuttig acht.