keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Arts (Adviserend-)18/02/1995 Documentcode: a068010
Gerechtsdeskundige

Mag een adviserend arts van een verzekeringsmaatschappij aangesteld worden tot gerechtsdeskundige in zaken waarin deze verzekeringsmaatschappij partij is ?

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad besprak in zijn vergadering van 18 februari 1995 uw brief van 11 oktober 1994 waarbij u ons een adviesaanvraag liet geworden met betrekking tot de aanstelling van de adviserend geneesheer van een verzekeringsmaatschappij als gerechtelijk deskundige in zaken waarin deze verzekeringsmaatschappij partij is.

Overeenkomstig artikel 121 §3 van de Code van geneeskundige Plichtenleer is de cumulatie van de taken van adviserend geneesheer en gerechtsdeskundige t.a.v. eenzelfde partij niet toegelaten, ook niet na verloop van 10 jaar.

Het tegelijkertijd optreden als behandelend geneesheer en gerechtsdeskundige t.a.v. eenzelfde persoon is niet toegelaten, ook niet voor een arts die vroeger de behandelende arts geweest is van één van de partijen. (art. 121 §§1 en 5 van de Code).

Geen bepaling voorziet dat een arts vóór zijn aanstelling als gerechtsdeskundige moet verzocht worden uitdrukkelijk te bevestigen dat er geen deontologische bezwaren (zoals zijn hoedanigheid van behandelend of adviserend geneesheer van één van de partijen) bestaan tegen zijn aanstelling.

Er wordt van artsen die aangesteld zijn als deskundige verwacht dat zij, indien daartoe enige aanleiding bestaat, hun opdracht weigeren en/of zich om redenen die tot hun wraking aanleiding zouden kunnen geven van de zaak onthouden.

Ten slotte kan nog verwezen worden naar art. 119 van de Code dat in het algemeen stelt dat een adviserend geneesheer of een door de rechtbank aan-gestelde deskundige geen opdracht mag aanvaarden die indruist tegen de medische ethiek.

Arts (Adviserend-)20/08/1994 Documentcode: a066001
O.C.M.W.

De Nationale Raad wordt door een provinciale raad om advies verzocht aangaande het voorstel van een 0. C. M. W. tot aanstelling van een geneesheer door het 0. C. M. W. met als opdracht genieters van financiële steun te onderzoeken en advies te geven nopens geneesmiddelengebruik en geneeskundige behandelingen.

Advies van de Nationale Raad:

De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 20 augustus het voorstel onderzocht tot aanstelling van een geneesheer door het O.C.M.W. met als opdracht genieters van financiële steun te onderzoeken en advies te geven nopens geneesmiddelengebruik en geneeskundige behandelingen.

Het lijkt de Nationale Raad in deze optiek opportuun een arts, voltijds of deeltijds aan te stellen als raadgevend geneesheer, dit naar analogie met de functie van adviserend geneesheer van een mutualiteit. Deze geneesheer dient te worden aangesteld in overleg met de betrokken lokale (huis)artsenkring teneinde de collegiale betrekkingen optimaal te waarborgen.

Het spreekt vanzelf dat dergelijk geneesheer zijn medische opdracht volledig autonoom en onafhankelijk moet kunnen uitvoeren.

Het uitgebracht advies aan het Bijzonder Comité van de Sociale Dienst mag geen gegevens over de ziektegeschiedenis van de patiënt inhouden en dient niet gemotiveerd te zijn.

De verhouding met de behandelende arts dient te verlopen langs mondelinge of schriftelijke informatievraag waarop deze, met instemming van de patiënt, vrij is al dan niet te antwoorden.

De vrije keuze van arts of ziekenhuis door de patiënt dient te allen tijde gewaarborgd te blijven. Wel kan een in brede consensus opgesteld formularium als leidraad fungeren voor de terugbetaalbare geneesmiddelen.

U gelieve Dokter X, die U om advies verzocht, en het O.C.M.W. Y desomtrent te willen inlichten.

Arts (Adviserend-)15/05/1993 Documentcode: a061004
Adviserend geneesheer van het ziekenfonds - Medische fouten

Adviserend geneesheer van het ziekenfonds ‑ Medische fouten

In 1992 werd de Nationale Raad door een provinciale raad om advies verzocht aangaande de rol die men de adviserend geneesheer van het ziekenfonds wil toekennen in het opsporen van medische fouten (Tijdschrift nr. 56, blz. 31).
In zijn antwoord schreef de Raad, na de wettelijke en deontologische beschikkingen dienaangaande in herinnering gebracht te hebben,: "de adviserend geneesheer is het eindpunt van de medische informatiestroom. Derhalve mag de adviserend geneesheer geen enkele medische informatie, met welke bedoeling ook, ²²overmaken aan de administratieve, juridische of enige andere dienst van de verzekeringsinstelling".
Dit advies heeft een reactie uitgelokt bij een geneesheer‑ directeur van een ziekenfonds, die ontvangen werd door het Bureau van de Raad.
Deze geneesheer stelt immers vast dat het standpunt van de Nationale Raad een belemmering vormt voor de noodzakelijke harmonizering van de juridische dienst - bijvoorbeeld bij een gerechtelijke tussenkomst.
Na afloop van deze ontmoeting tussen het Bureau van de Raad en de geneesheer-directeur van het ziekenfonds heeft een Commissie van de Raad zich opnieuw gebogen over het probleem en haar conclusies voorgelegd aan de Raad.

Advies van de Nationale Raad:

De Nationale Raad wil vooreerst opmerken, dat het geenszins in zijn bedoeling ligt bepaalde terugvorderingsprocedures vanwege de Landsbonden der Ziekenfondsen te bemoeilijken, laat staan onmogelijk te maken.

De Nationale Raad stelt vast, enerzijds dat artikel 76 quater par. 2 van de Wet van 09 augustus 1963 op de Z.I.V. de verzekeringsinstelling verplicht om de bedragen die ze voorgeschoten heeft voor bepaalde prestaties verricht voor haar rechthebbende, terug te vorderen bij een verzekeringsmaatschappij of bij een individu al naargelang van het schadegeval.

Anderzijds stelt de Nationale Raad vast, dat de adviserend geneesheer van het ziekenfonds, krachtens artikel 21 van het koninklijk besluit nr. 35 van 20 juli 1967 het eindpunt is van de medische informatiestroom. Daarop steunt immers het recht van de behandelend geneesheer om medische informatie - die zonder diagnostisch of therapeutisch nut is voor zijn patiënt ‑ aan de collega adviserend geneesheer over te maken.

Indien nu het bepaalde in artikel 21 van het koninklijk besluit nr. 35 van 20 juli 1967 de uitvoering van artikel 76 quater par. 2 van de wet van 09 augustus 1963 onuitvoerbaar maakt, dan behoort het de wetgever om hieraan te verhelpen.

Arts (Adviserend-)20/03/1993 Documentcode: a060009
Landverzekering - Adviserend arts

Een provinciale raad vraagt hoe de keurende of de behandelende arts kan weten of de adviserend arts van de verzekeringsmaatschappij, aan wie de geneeskundige verklaringen overhandigd moeten worden die nodig zijn voor de uitvoering van de overeenkomst, voldoet aan de voorwaarden bepaaid in punt 5/9 van de omzendbrief van 24/01/93 van de Nationale Raad betreffende de landverzekeringsovereenkomst. In dit punt wordt bepaald dat de overeenkomst die de adviserend arts heeft met de verzekeringsmaatschappij, ter goedkeuring moet worden voorgelegd aan de Nationale Raad.

Advies van de Nationale Raad:

De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 20 maart 1993 kennis genomen van Uw brief van 17 februari 1993 aangaande de omzendbrief betreffende de Wet op de landverzekeringsovereenkomst.

De keurende of behandelende arts, die de nodige verklaringen aflegt bij de uitvoering van de overeenkomst, moet zijn verslag laten geworden aan de met naam genoemde arts van de verzekeraar.

Het is niet de taak van de individuele geneesheer het contract van de adviserende arts op te vragen. Hij moet er zich van vergewissen dat hij zijn verslag stuurt aan een geneesheer die lid is van de Orde der geneesheren. Hij moet dus de naam en het inschrijvingsnummer bij de Orde van de adviserende geneesheer van de verzekeraar kennen.

De contracten tussen de adviserende arts en de verzekeraar moeten goedgekeurd worden door de provinciale raad. Het is wenselijk dat de provinciale raden een repertorium bijhouden van de goedgekeurde overeenkomsten en dat deze gegevens doorgegeven worden aan de Nationale Raad.

Arts (Adviserend-)21/03/1992 Documentcode: a056010
Adviserend geneesheer van het ziekenfonds - Arbeidsongeschiktheid

Adviserend geneesheer van het ziekenfonds ‑ Arbeidsongeschiktheid

Een provinciale raad vraagt aan de Nationale Raad of de termen "adviserend geneesheer" van artikel 126 van de Code betrekking hebben op de geneesheer‑adviseur van het ziekenfonds en of deze laatste verplicht is mondeling contact op te nemen met de behandelend geneesheer alvorens een beslissing te nemen die deze van de behandelend geneesheer wijzigt.

De Commissie "Code en Vooruitzichten" heeft het probleem bestudeerd en brengt verslag uit bij de Raad.

Advies van de Nationale Raad:

In uw brief van 4 oktober 1991 vroeg u de Nationale Raad om uitsluitsel i.v.m. de interpretatie van het begrip 'adviserend geneesheer' in art. 126 §4 van de Code van geneeskundige Plichtenleer (Is een geneesheer‑adviseur van een ziekenfonds een adviserend geneesheer ?) en, meer algemeen, i.v.m. de betekenis van de in hoofdstuk IV deel III van de Code gebruikte termen 'medisch adviseur', 'raadgevend geneesheer' en 'adviserend geneesheer'.

De Nationale Raad is van mening dat de geneesheer‑adviseur van de mutualiteit inderdaad een adviserend geneesheer is zoals bedoeld in art. 126 §4 van de Code.

Het begrip 'adviserend geneesheer' is in hoofdstuk IV deel III van de Code gebruikt als synoniem voor 'medisch adviseur'. In de Franse tekst van de Code wordt trouwens in beide gevallen gesproken van 'médecin-conseil'.

Met 'raadgevend geneesheer' wordt bedoeld de raadgevend geneesheer van een privé‑verzekeringsmaatschappij.

Op de vraag of een geneesheer‑adviseur van een ziekenfonds, naar analogie met de controlegeneesheer, de behandelende arts voorafgaandelijk mondeling dient te contacteren alvorens een wijziging aan te brengen aan de arbeidsongeschiktheid voorgesteld door de behandelende arts, is de Raad de mening toegedaan dat er een fundamenteel verschil bestaat in de taken van de geneesheer‑ adviseur en de controlegeneesheer. Deze aangelegenheid wordt nader onderzocht door de Nationale Raad.
Toch acht de Nationale Raad het wenselijk dat er een contactname is.

Arts (Adviserend-)15/02/1992 Documentcode: a056007
Adviserend geneesheer van het ziekenfonds - Medische fouten

Een provinciale raad verzoekt de Nationale Raad om inlichtingen betreffende de rol die men de adviserend geneesheer van het ziekenfonds wil toekennen in het opsporen van medische fouten.
Artikel 76 quater §2 van de Wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte‑ en invaliditeitsverzekering bepaalt dat een rechthebbende een tegemoetkoming van de ziekte‑ en invaliditeitsverzekering kan eisen voor de schade voortvloeiend uit ziekte, letsels, functionele stoornissen of overlijden, voor hetwelk (welke) hij een schadeloosstelling verkregen heeft of kan verkrijgen krachtens een andere Belgische wetgeving, een vreemde wetgeving of het gemeen recht. In het laatste geval kan het gaan om vergoedingen die uitgekeerd worden op basis van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van een geneesheer. In dit geval treedt de verzekeringsinstelling rechtens in de plaats van de rechthebbende.
De provinciale raad vraagt nu "of een adviserend geneesheer van het ziekenfonds in deze context de wettelijke bevoegdheid heeft om aan de geneesheer de nodige medische informatie over een patiënt te vragen of zelfs van die geneesheer die informatie te eisen, waarmee de adviserend geneesheer zijn ziekenfonds de elementen dan kan verschaffen teneinde schade aan die patiënt door onrechtmatige daad van die of van een andere geneesheer voor de rechtbank te bewijzen."

De Raad neemt kennis van de documenten van de provinciale raad, van een nota van de studiedienst van de Raad en van het ontwerp‑antwoord opgesteld door de commissie die gelast was dit probleem te bestuderen. Na enkele wijzigingen wordt het ontwerp‑ antwoord goedgekeurd.

Advies van de Nationale Raad:

De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 15 februari 1992 het verslag gehoord van de Commissie "Taken van de adviserend geneesheer van het ziekenfonds" i.v.m. uw schrijven van 14 mei 1991.

De Raad heeft volgend advies goedgekeurd:

Refererend aan art. 87 en 104 van de Z.I.V.‑Wet van 9/8/63, aan art. 19 en 21 van het K.B. nr. 35 van 20/7/67(*) en aan art. 58 van de Code van geneeskundige Plichtenleer, kan betreffende de adviserend geneesheer van een ziekenfonds het volgende vooropgesteld worden:

  1. De adviserend geneesheer heeft tot taak in te staan voor de geneeskundige controle op de primaire arbeidsongeschiktheid en op de gezondheidsverstrekkingen.

  2. De beslissingen van de adviserend geneesheer zijn bindend voor de verzekeringsinstellingen.

  3. Het is de adviserend geneesheer verboden aan de administratieve overheid van zijn verzekeringsinstelling de overwegingen van geneeskundige aard mede te delen die de door hem genomen beslissingen motiveren.

  4. In uitvoering van deze wettelijke opdracht van controle op de primaire arbeidsongeschiktheid en op de gezondheidsverstrekkingen heeft de adviserend geneesheer het recht aan de behandelend geneesheer de nodige medische informatie te vragen om zijn beslissing mogelijk te maken.

  5. In het kader van die controle verstrekt de behandelend geneesheer aan de adviserend geneesheer de medische gegevens over de verzekerde, die nodig zijn binnen de perken van de medisch‑sociale raadplegingen. De behandelend geneesheer oordeelt in geweten of hij door het beroepsgeheim toch niet wordt verplicht bepaalde gegevens niet mede te delen.

Volgens de geciteerde wettelijke en deontologische beschikkingen is de adviserend geneesheer het eindpunt van de medische informatiestroom. Derhalve mag de adviserend geneesheer geen enkele medische informatie, met welke bedoeling ook, overmaken aan de administratieve, juridische of enige andere dienst van de verzekeringsinstelling.

In het kader van de toepassing van art. 76 quater van de Z.I.V. Wet van 9/8/63 kan de adviserend geneesheer aan de behandelend geneesheer inlichtingen vragen over medische acten door deze laatste bij een verzekerde uitgevoerd. De adviserend geneesheer begaat een deontologische fout, indien hij in dat kader aan de behandelend geneesheer inlichtingen vraagt betreffende medische acten uitgevoerd door een andere geneesheer.
De geneesheer kan alleen antwoorden op vragen die zijn eigen medisch handelen betreffen.

De adviserend geneesheer begaat een deontologische fout, indien hij bij het verzoek om inlichtingen aan de geneesheer in voorkomend geval niet uitdrukkelijk vermeldt dat de verstrekte medische gegevens diens eigen aansprakelijkheid in het gedrang zouden kunnen brengen. Wel ingelicht zijnde over die mogelijkheid is de geneesheer niet verplicht in te gaan op het verzoek van de adviserend geneesheer.

Handelend in uitvoering van art. 76 quater van de Z.I.V.‑Wet van 9/8/63 maakt de adviserend geneesheer zijn besluit over aan de administratieve overheid van zijn verzekeringsinstelling.
Ook in deze omstandigheden schendt de adviserend geneesheer het beroepsgeheim, indien hij de bekomen medische inlichtingen overmaakt aan de administratieve, juridische of enige andere dienst van zijn verzekeringsinstelling.

Het is de plicht van elke geneesheer, wanneer hij vaststelt dat zijn patiënt schade heeft opgelopen, die mogelijk verband houdt met een door hem uitgevoerde diagnostische of therapeutische act, zowel zijn verzekeringsmaatschappij als de betrokken patiënt tijdig en op passende wijze hiervan in te lichten. Dit impliceert geen fouterkenning.

De provinciale raden zijn gelast toe te zien op de naleving van deze deontologische richtlijnen van de Nationale Raad.
Mocht blijken dat de administratieve overheid van de ziekenfondsen haar adviserende geneesheren niet steeds als eindpunt van de medische informatiestroom zou erkennen, zal de Nationale Raad zich beraden over de passende maatregelen.

(*)K.B. houdende het statuut en het barema van de adviserend geneesheren die tot taak hebben hij de verzekeringsinstellingen in te staan voor de geneeskundige controle op de primaire arbeidsongeschiktheid en op de gezondheidszorgverstrekkingen overeenkomstig de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte‑ en invaliditeitsverzekering.

Artikel 21 van het Koninklijk Besluit van 20 juli 1967:

Het is de adviserend geneesheer verboden aan de administratieve overheid van zijn verzekeringsinstelling de overwegingen van geneeskundige aard mede te delen die de door hem genomen beslissingen motiveren.

Artikel 58 van de Code van Plichtenleer:

Binnen uitdrukkelijk vastgelegde perken, gelden wettelijke uitzonderingen voor de hierna opgesomde gevallen. De geneesheer moet in geweten oordelen of hij door het beroepsgeheim toch niet wordt verplicht bepaalde gegevens niet mede te delen.

a. Het verstrekken van inlichtingen, in het kader van de wetgeving op de ziekte‑ en invaliditeitsverzekering, aan de geneesheren‑inspecteurs van de dienst voor geneeskundige controle van het RIZIV, in zoverre die inlichtingen noodzakelijk zijn voor hun controleopdracht en binnen de perken ervan blijven.
Het verstrekken van deze inlichtingen en het aanwenden ervan door de geneesheren‑inspecteurs zijn onderworpen aan het eerbiedigen van het beroepsgeheim.

b. Het verstrekken van inlichtingen of medische gegevens over de verzekerde, aan de geneesheren‑adviseurs van verzekeringsinstellingen tegen ziekte en invaliditeit en binnen de perken van de medisch‑sociale raadplegingen. De geneesheer‑adviseur van een verzekeringsinstelling is, zoals elke andere geneesheer gebonden door het beroepsgeheim; hij moet aan die instelling uitsluitend zijn besluiten op administratief vlak mededelen.

c. De aangifte aan gezondheidsinspecteurs van overdraagbare epidemische ziekten, overeenkomstig de modaliteiten en voorwaarden in de wet vastgelegd.

d. De aangifte aan gezondheidsinspecteurs van geslachtsziekten, overeenkomstig de wetgeving inzake de voorkoming van deze ziekten.

e. De aangifte, binnen de drie dagen, aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, van de geboorte waarhij bij tegenwoordig is geweest en die niet door de vader of door andere personen die bij de bevalling tegenwoordig waren, zou zijn aangegeven.

f. De afgifte van reglementaire geneeskundige getuigschriften nodig voor de aangifte van werkongevallen met vermelding van alle indicaties die rechtstreeks in verband staan met het oorzakelijk trauma.

g. Het afleveren van medische getuigschriften, in uitvoering van de wettelijke voorschriften inzake collocatie.

Arts (Adviserend-)26/08/1989 Documentcode: a046015
Beroepsgeheim - Geneesheren-adviseurs - Directie tehuizen

Beroepsgeheim ‑ Geneesheren‑adviseurs - Directie tehuizen

De Nationale Raad heeft tijdens zijn vergadering van 26 augustus 1989 het ontwerpantwoord van de Provinciale raad van Henegouwen goedgekeurd, gericht aan een geneesheer die om advies schreef over het medisch beroepsgeheim t.o.v. geneesheren‑adviseurs en de directie van tehuizen.

Antwoord van de Provinciale raad van Henegouwen:

1) Omtrent het medisch onderzoek bij de onderschrijving van een verzekering "alle risico's" gelden tegenstrijdige meningen.
Zoals vermeld in uw brief, is elke behandelende geneesheer krachtens artikelen 58b en 129 van de Code van geneeskundige Plichtenleer, verplicht zijn medewerking te verlenen aan de geneesheer‑adviseur die t.o.v. zijn opdrachtgevers door het beroepsgeheim is gebonden.
Dienaangaande kan en moet evenwel de vraag worden gesteld of het medisch onderzoek bij de onderschrijving van een bijkomende verzekering al dan niet dient te worden beschouwd als een onderdeel van de medisch‑sociale raadpleging in de strikte zin van de Z.I.V.
Moet dit onderzoek niet worden geassimileerd met het medisch onderzoek dat bij de onderschrijving van een levensverzekering door een of andere verzekeringsmaatschappij wordt gevraagd en waaromtrent onze Raad de behandelende geneesheer altijd heeft aangeraden dergelijk onderzoek van zijn patiënten te weigeren.
Anderzijds deelt het Bureau uw mening dat bedoeld medisch onderzoek door de geneesheer‑adviseur of door een collega die de kandidaat‑verzekerde niet kent, dient te worden verricht.

2) Artikel 58b van de Code van geneeskundige Plichtenleer geldt voor het tweede probleem.
Volgens de regels wordt een kopie van de verpleegnota's van de kankerpatiënt aan de geneesheer‑adviseur overgemaakt, die niet enkel de arbeidsongeschiktheid dient te bevestigen maar tevens bijzondere tegemoetkomingen in geval van kankerachtige aandoeningen dient toe te kennen. Dienaangaande dient er evenwel te worden op gewezen dat de geneesheeradviseur bij het overmaken van bedoelde documenten aan het Nationaal Kankerregister de anonimiteit dient te waarborgen.

3) Het delen van het beroepsgeheim met de directie van tehuizen dient te worden genuanceerd. Met een verpleegkundige gedeeld beroepsgeheim schept geen problemen.
Bepaalde tehuizen evenwel beschikken niet over verpleegkundig personeel en derhalve dient de directie voor bepaalde eenzame, seniele of mindervalide residenten als "verantwoordelijke ouders" te worden beschouwd. In die omstandigheden kan, met het oog op de continuïteit van de verzorging en dringende geneeskundige hulpverlening, een gedeeld beroepsgeheim, meer bepaald van de belangrijkste medische gegevens, met de directie worden toegestaan.
Een in die mate gedeeld beroepsgeheim veronderstelt evenwel geenszins dat de directie stelselmatig bij elk medisch onderzoek aanwezig is. Het staat de geneesheer vrij een nutteloze aanwezigheid te weigeren of integendeel, zo het belang van de patiënt dit vergt, de aanwezigheid te eisen (meer bepaald in geval van een fysieke of mentale handicap).

4) De problematiek omtrent voorschriften op WlGW‑formulieren, op formulieren voor beroepsziekten of op formulieren voor oorlogsinvaliden, voor patiënten die er geen recht op hebben, komt zowel op administratief als op deontologisch vlak neer op een ten zeerste betreurens‑ en afkeurenswaardige praktijk.
Geneesheren die zich aan dergelijke gewetenloze praktijken schuldig maken, worden onze Raad vervolgd.