Afwezigheid van de vermelding van de identiteit van de adviserend arts op een beslissing verzonden aan de patiënt.
De nationale raad van de Orde der artsen wordt om advies verzocht over de mogelijkheid voor de adviserend arts van een verzekeringsinstelling om zijn identiteit niet te vermelden op een beslissing.
1. Bij het vervullen van zijn opdrachten zoals bepaald in artikel 153 van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen (Z.I.V.-wet) neemt de adviserend arts persoonlijk en onafhankelijk zijn beslissing, die bindend is voor de verzekeringsinstelling. Deze beslissing is onderworpen aan de wet betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen (Arbeidsrechtbank van Brussel, 27 maart 2014, R.G. 2012/AB/282). De betrokkene beschikt over een rechtsmiddel hiertegen.
De handtekening en de naam van de persoon die de beslissing ondertekent bewijzen dat de beslissing wel degelijk genomen is en de inhoud ervan gevalideerd is door de persoon die bevoegd is om de beslissing te nemen. Dit maakt het ook mogelijk om te controleren of de wettelijke regels nageleefd zijn, bijvoorbeeld onverenigbaarheden of de vereiste dat de persoon die de beslissing neemt degene is die de gezondheidstoestand beoordeeld heeft.
Het ontbreken van de identificatie van de persoon die de beslissing genomen heeft en de eruit voorvloeiende onmogelijkheid om de wettelijkheid ervan na te gaan op verschillende gebieden vormen een inbreuk op de uitoefening van de rechten van verdediging.
2. De federale Commissie « Rechten van de patiënt » heeft eraan herinnerd dat de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt van toepassing is op de controle- en expertisegeneeskunde (advies van 21 juni 2013 betreffende de controle- en expertisegeneeskunde en advies van 30 september 2019 over de relatie patiënt/adviserende artsen van het ziekenfonds).
De identificatie van de gezondheidszorgbeoefenaar zelf en in voorkomend geval van de andere gezondheidszorgbeoefenaars die eveneens bij de verstrekte gezondheidszorg tussenkwamen, moeten opgenomen zijn in het dossier (artikel 33, 3°, van de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg).
In haar voornoemde advies van 21 juni 2013 stelt de federale Commissie “Rechten van de patiënt” dat “elke beoordeling van een raadsgeneesheer/controleur/expert, zij het voorlopig, meer bepaald een beoordeling van de mate van ongeschiktheid van een patiënt (of deze ongeschiktheid persoonlijk, op het niveau van het gezinsleven of werk gerelateerd is, of deze ongeschiktheid permanent of tijdelijk, volledig of gedeeltelijk is) deel uitmaakt van het patiëntendossier; ze moet dus toegankelijk zijn voor de patiënt volgens artikel 9 van de wet betreffende de rechten van de patiënt”.
Indien de betrokkene inzage vraagt in zijn dossier op grond van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt zal deze bijgevolg kennis krijgen van de naam van de adviserend arts die zijn medische situatie beoordeeld heeft.
3. Bovendien kan de betrokkene zich beroepen op de Verordening (EU) 2016/679 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (Algemene Verordening Gegevensbescherming - AVG) om de identiteit van de adviserend arts te kennen.
Tot besluit meent de nationale raad dat de naam van de adviserend arts van de verzekeringsinstelling vermeld moet staan op de aan de betrokkene meegedeelde beslissing, die genomen is overeenkomstig artikel 153 van de Z.I.V.-wet.