keyboard_arrow_right
Deontologie

Mededeling van disciplinaire beslissingen aan het Riziv

In het Tijdschrift van de Nationale Raad nr. 78 van december 1997 (p. 16-17) werd de briefwisseling afgedrukt die gevoerd werd tussen een provinciale raad en (het Bureau van) de Nationale Raad.
Samengevat besluit de betrokken provinciale raad uit deze briefwisseling dat, gelet op de gewijzigde wetgeving, de provinciale raden geen enkele disciplinaire beslissing die genomen wordt als gevolg van een mededeling door de beperkte kamers, de controlecommissies en de commissies van beroep mogen meedelen aan de Dienst voor geneeskundige controle van het Riziv.
In zijn vergadering van 22 maart 1997 heeft de Nationale Raad deze zienswijze onderschreven.

Naar aanleiding van de publicatie van deze briefwisseling werd vanuit het Riziv twee maal naar de Orde van geneesheren geschreven i.v.m. de mededeling van disciplinaire beslissingen:

  1. de heer DELAHAYE (adviseur-generaal van de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Riziv) en de heer PRAET (directeur-generaal van de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Riziv) van de Dienst voor geneeskundige verzorging schreven de provinciale raden en de Nationale Raad aan om te melden dat, in toepassing van het K.B. van 8 augustus 1997, vanaf 21 oktober 1997 de mededeling van sancties genomen tegen onder meer artsen moet gedaan worden aan de geneesheer-directeur-generaal van de Dienst voor geneeskundige controle (en niet meer aan de Dienst voor geneeskundige verzorging);
  2. dr. BOTTEQUIN (geneesheer-directeur-generaal van de Dienst voor geneeskundige controle) wees er de Nationale Raad op dat diens standpunt wel correct is maar dat, gelet op de Wet op de arbeidsinspectie, de mededeling in extenso van disciplinaire beslissingen aan de ambtenaren van de Dienst voor geneeskundige controle niet mag geweigerd worden.

    Dr. BOTTEQUIN verzoekt de Nationale Raad dan ook "opdracht te geven aan de verschillende Provinciale Raden en aan de Raden van beroep, tot mededeling van de definitief geworden beslissingen die verband houden met dossiers die wij u overmaken of die vallen onder de toepassing van art. 73 van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994."

Brief van de Nationale Raad aan de heer R. DELAHAYE en aan de heer F. PRAET:

De Nationale Raad besprak in zijn vergadering van 21 maart 1998 uw brief van 25 november 1997 betreffende de mededeling aan het Riziv van bepaalde door de raden van de Orde van geneesheren uitgesproken disciplinaire sancties.

Na bestudering van de toepasselijke wetgeving, waaronder het door u geciteerde art. 311 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996, gewijzigd door het koninklijk besluit van 8 augustus 1997, kwam de Nationale Raad tot het besluit dat de wet nergens voorschrijft dat de raden van de Orde van geneesheren hun in de betreffende materie genomen disciplinaire beslissingen zouden moeten meedelen aan de Dienst voor geneeskundige controle.

De Nationale Raad wijst er u op dat hij reeds in 1984 door de toenmalige minister van Sociale Zaken gecontacteerd werd "om de mogelijkheid te willen onderzoeken om in het vervolg de Dienst voor geneeskundige verzorging [thans: Dienst voor geneeskundige controle] van het Riziv in kennis te stellen van elke wijziging in het persoonlijke dossier van de artsen aangaande het recht tot uitoefening van de geneeskunde."
Op 19 mei 1984 antwoordde de Nationale Raad dat hij de mening toegedaan was "dat het inderdaad wenselijk zou zijn dat de Dienst voor geneeskundige verzorging [thans: Dienst voor geneeskundige controle] van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering kennis zou krijgen van het beschikkend gedeelte van alle definitief geworden beslissingen houdende weglating van de lijst van de Orde, schorsing in het recht de geneeskunde uit te oefenen, schrapping van die lijst of beperking van de uitoefening van de geneeskunde. In de praktijk kan dit worden verwezenlijkt door in art. 37, §1, 2°, e, van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967, de bijzondere opdracht van de Provinciale geneeskundige Commissie daartoe uit te breiden." (Officieel Tijdschrift Orde der geneesheren, nr. 32, 1983-1984, p. 53.) In een advies van 16 april 1994 werd deze bijzondere opdracht van de geneeskundige commissies nader gepreciseerd en duidde de Nationale Raad de geneesheer-directeur-generaal van het Riziv aan als één van de autoriteiten die de beslissingen genomen door onder meer de raden van de Orde via de provinciale geneeskundige commissies zouden moeten ontvangen. (Tijdschrift Nationale Raad, nr. 65, september 1994, p. 19-20.)

Op dit voorstel van de Nationale Raad is tot nog toe door de wetgever niet ingegaan, ondanks verscheidene herinneringsbrieven aan het adres van de minister van Volksgezondheid en Pensioenen.

Brief van de Nationale Raad aan dokter J. BOTTEQUIN:

De Nationale Raad besprak in zijn vergadering van 21 maart 1998 uw brief van 5 februari 1998 betreffende de mededeling aan de Dienst voor geneeskundige controle van door de raden van de Orde uitgesproken disciplinaire beslissingen.

In uw brief verwijst u naar het advies dat de Nationale Raad uitbracht op 22 maart 1997 (Tijdschrift Nationale Raad, nr. 78, december 1997, p. 16-17) waarin hij, samengevat, stelde dat, gelet op de gewijzigde wetgeving, de provinciale raden geen enkele disciplinaire beslissing die genomen wordt als gevolg van een mededeling door de beperkte kamers, de controlecommissies en de commissies van beroep, mogen meedelen aan de Dienst voor geneeskundige controle. Tegenover de in dit advies geciteerde wetsartikelen plaatst u art. 169 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 (G.V.U.-Wet) en de wetgeving op de arbeidsinspectie.
Aangezien de Orde van geneesheren op grond van deze wettelijke bepalingen te beschouwen zou zijn als een "meewerkende instelling van sociale zekerheid die belast is met een specifiek toezicht", zou de mededeling in extenso van disciplinaire beslissingen aan de ambtenaren van uw dienst niet mogen geweigerd worden.

De Nationale Raad kan de in uw brief ontwikkelde argumentatie echter niet onderschrijven en dit om volgende redenen:

- volgens art. 2, 9°, van de wet op de arbeidsinspectie van 16 november 1972 dient onder "meewerkende instellingen van sociale zekerheid" verstaan te worden: "instellingen van privaatrecht, die erkend zijn om mee te werken aan de toepassing van de wetgeving betreffende de sociale zekerheid". Aangezien de Orde van geneesheren overeenkomstig art. 1, al. 3, van het K.B. nr. 79 van 10 november 1967 publiekrechtelijke rechtspersoonlijkheid geniet en niet erkend is om mee te werken aan de toepassing van de sociale zekerheid, kan zij niet beschouwd worden als een meewerkende instelling van sociale zekerheid;

- verwijzend naar art. 150 van de G.V.U.-Wet, dat de personen aanduidt die ertoe gehouden zijn de inspecteurs van het Riziv alle inlichtingen en bescheiden te verstrekken die zij voor de uitoefening van hun controleopdracht behoeven, kwam de Nationale Raad in zijn advies van 15 november 1997 (Tijdschrift van de Nationale Raad, nr. 79, maart 1998, p. 31) tot de conclusie dat niets in de wet de geneesheren-inspecteurs en de Dienst voor geneeskundige controle toelaat een onderzoek te komen doen in of bij de raden van de Orde van geneesheren.

Zoals u is de Nationale Raad nochtans overtuigd van het belang van een goede en open samenwerking tussen het Riziv en de Orde van geneesheren.

Reeds in 1984 (advies van 19 mei 1984, Officieel Tijdschrift Orde der geneesheren, nr. 32, 1983-1984, p. 53) wees de Nationale Raad er de toenmalige minister van Sociale Zaken op dat de bijzondere opdracht van de provinciale geneeskundige commissies in die zin zou kunnen uitgebreid worden dat zij het beschikkend gedeelte van alle definitief geworden beslissingen houdende weglating van de lijst van de Orde, schorsing in het recht de geneeskunde uit te oefenen, schrapping van die lijst of beperking van de uitoefening van de geneeskunde zouden overmaken aan het Riziv.
In een advies van 16 april 1994 (Tijdschrift Nationale Raad, nr. 65, september 1994, p. 19) heeft de Nationale Raad deze bijzondere opdracht van de geneeskundige commissies nader gepreciseerd en als één van de autoriteiten die de beslissingen genomen door onder meer de raden van de Orde van geneesheren via de geneeskundige commissies zou moeten ontvangen de geneesheer-directeur-generaal van het Riziv aangeduid.

Op dit voorstel van de Nationale Raad is de wetgever tot nog toe echter niet ingegaan, ondanks verscheidene herinneringsbrieven aan het adres van de minister van Volksgezondheid en Pensioenen.

Brief van de Nationale Raad aan de voorzitters van de provinciale raden en van de raden van beroep:

De Nationale Raad besprak in zijn vergadering van 21 maart 1998 andermaal de problematiek van de mededeling van door de raden van de Orde uitgesproken disciplinaire beslissingen aan de Dienst voor geneeskundige controle van het Riziv.

Bijgaand vindt u een kopie van de brieven die de Nationale Raad hieromtrent richtte aan dokter J. BOTTEQUIN, geneesheer-directeur-generaal van de Dienst voor geneeskundige controle, en aan de heer R. DELAHAYE, adviseur-generaal van de Dienst voor geneeskundige verzorging.

Bij deze herinnert de Nationale Raad er u aan dat, in toepassing van de huidige wettelijke bepalingen (artikelen 26 en 35 van het koninklijk besluit van 6 februari 1970 tot regeling van de organisatie en de werking der raden van de Orde der geneesheren) de beslissingen van de provinciale raden binnen de 8 dagen na de uitspraak bij aangetekende brief aan de betrokken arts bekendgemaakt worden. In dezelfde tijd wordt een afschrift ervan gestuurd aan de voorzitter van de Nationale Raad en aan de overheid die de zaak aanhangig gemaakt heeft bij de provinciale raad.
Binnen de 30 dagen na de datum waarop zij definitief zijn geworden, worden de beslissingen houdende schrapping of weglating uit de lijst van de Orde, schorsing in het recht om de geneeskundige praktijk uit te oefenen of de beperkte uitoefening van dit recht, meegedeeld aan de provinciale geneeskundige commissie en aan de procureur-generaal bij het Hof van beroep van het rechtsgebied waarbinnen de provinciale raad zetelt waaronder de betrokken arts ressorteert.
Binnen de 30 dagen na de datum waarop zij definitief zijn geworden, worden alle disciplinaire beslissingen die in laatste aanleg door de provinciale raden worden gewezen, door de voorzitter van de betrokken raad meegedeeld aan de minister bevoegd voor de Volksgezondheid.