keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Orde der artsen (Organisatie en werking van de-)19/06/1999 Documentcode: a086004
Wachtdiensten - Nieuwe bevoegdheden van de provinciale geneeskundige commissies Mededeling van disciplinaire beslissingen aan de Dienst voor geneeskundige controle van het Riziv

Wachtdiensten - Nieuwe bevoegdheden van de provinciale geneeskundige commissies
Mededeling van disciplinaire beslissingen aan de Dienst voor geneeskundige controle van het Riziv

Op 24 maart 1999 vestigde de Nationale Raad de aandacht van de provinciale raden op de in het Belgisch Staatsblad van 6 februari 1999 bekendgemaakte wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen, waarin een aantal artikels voorkomen die de artsen en de Orde der geneesheren aanbelangen.
De provinciale raden werden uitgenodigd de vragen die zich in verband met deze wet stelden voor te leggen aan de Nationale Raad.
De desomtrent door de provinciale raden gestelde vragen hadden betrekking op twee onderwerpen:

  1. De nieuwe bevoegdheden van de provinciale geneeskundige commissies inzake de wachtdiensten (artikel 189 van de sociale programmawet tot wijziging van artikel 9 van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967);
  2. de mededeling van disciplinaire beslissingen aan de Dienst voor geneeskundige controle van het Riziv (artikel 144 van de sociale programmawet tot wijziging van artikel 146 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994).

Over dit laatste onderwerp ontving de Nationale Raad op 14 april 1999 een schrijven van de geneesheer-directeur-generaal van de Dienst voor geneeskundige controle van het Riziv, met het verzoek de provinciale raden van de Orde der geneesheren op de hoogte te brengen van de nieuwe wettelijke bepalingen "met het oog op een verdere goede samenwerking en teneinde nodeloze vragen of briefwisseling te voorkomen".

Aanbeveling van de Nationale Raad aan de provinciale raden:

I. Wat de wachtdiensten betreft (artikel 189 sociale programmawet).

Krachtens de nieuwe wettelijke bepalingen moeten de representatieve beroepsverenigingen van artsen, tandheelkundigen, apothekers en kinesitherapeuten, of de te dien einde opgerichte groeperingen, aan de bevoegde geneeskundige commissie het huishoudelijk reglement van de wachtdienst ter goedkeuring voorleggen.

Artikel 116, tweede lid, van de Code van geneeskundige Plichtenleer bepaalt dat de werkingsmodaliteiten van de wachtdiensten aan de provinciale raad dienen te worden medegedeeld.

In dit verband is te verwijzen naar de adviezen van de Nationale Raad van 16 februari 1980 (Tijdschrift Nationale Raad, nr. 28, p. 48), 17 juni 1995 (Tijdschrift , nr. 69, p. 28), 12 december 1998 (wordt gepubliceerd in het Tijdschrift nr. 84, juni 1999).

Het vermelde advies van 1980 bepaalt dat "elk huishoudelijk reglement van de wachtdienst vooraf aan de provinciale raad (moet) worden voorgelegd", in het advies van 1998 achtte de Nationale Raad het "noodzakelijk dat elke groep aan zijn provinciale raad zijn werkings- of deelnameregels of -reglementen voorlegt aangezien de raden van de Orde de organisatie van de wachtdiensten dienen na te gaan op deontologisch vlak, losstaand van de bevoegdheden van de provinciale geneeskundige commissies inzake behoeftebepaling en de werking van de wachtdiensten".

Rekening houdend met de vermelde wettelijke en ordinale voorschriften en door de Nationale Raad uitgebrachte adviezen, is de Nationale Raad van mening dat met het oog op eenvormigheid de volgende werkwijze aan te bevelen is :

  • eerste fase : het huishoudelijk reglement van de wachtdienst wordt overgemaakt aan de bevoegde provinciale raad die de betrokken geneesheren adviseert en zo nodig de gewenste aanpassingen nastreeft;
  • tweede fase : de betrokken wachtdienst maakt het huishoudelijk reglement ter goedkeuring over aan de bevoegde provinciale geneeskundige commissie met toevoeging van het advies van de provinciale raad.

Een zelfde trapsgewijze aanpak is verkieslijk wat geschillen inzake wachtdiensten betreft.
Waar artikel 117 van de Code van geneeskundige Plichtenleer de provinciale raad aanwijst als regelaar van geschillen inzake wachtdiensten, krijgt de geneeskundige commissie als nieuwe bevoegdheid geschillen inzake de wachtdiensten te beslechten.

Deze twee bepalingen staan mekaar niet in de weg : het is aangewezen dat de provinciale raad, die wat de deontologie betreft de aangewezen beoordelaar is, in eerste instantie de inzake wachtdiensten ontstane geschillen zou trachten op te lossen en dat slechts in geval van onmogelijkheid hiertoe de provinciale geneeskundige commissie zou worden ingeschakeld.

Deze beide - huishoudelijk reglement en geschillen - voorgestelde regelingen zullen de vlotte werking van de wachtdiensten en de verhouding ervan met de provinciale raden zeker ten gunste komen, terwijl zij geen afbreuk doen aan de wettelijke bevoegdheden van de provinciale geneeskundige commissies.

De Nationale Raad is van mening dat het aangewezen is dat desomtrent door elke provinciale raad met de geneeskundige commissie van zijn provincie overleg wordt gepleegd om tot de meest constructieve samenwerkingsregeling te komen. De Nationale Raad verzoekt U hem omtrent zich daarbij stellende problemen te willen inlichten teneinde hem toe te laten in voorkomend geval helpend tussen te komen.

II. Wat het overmaken van disciplinaire beslissingen aan het Riziv betreft (artikel 144 sociale programmawet).

Sinds de inwerkingtreding van het artikel 144 van de sociale programmawet, houdende wijziging van artikel 146 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, kan de Dienst voor geneeskundige controle, indien hij tijdens zijn onderzoeken bepaalde feiten op het spoor komt die de tuchtrechtelijke instanties kunnen aanbelangen bij het toezicht waarmede zij belast zijn, deze feiten bij die tuchtrechtelijke instanties aanklagen.

Anderzijds zijn de tuchtrechtelijke instanties verplicht de Dienst voor geneeskundige controle op de hoogte te brengen van de definitieve beslissingen (disciplinaire beslissingen van de provinciale raden die niet meer vatbaar zijn voor verzet of hoger beroep en beslissingen van de raden van beroep die niet meer vatbaar zijn voor verzet of voorziening in cassatie) die zij hebben uitgesproken met betrekking tot feiten die de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen schade hebben toegebracht : "de provinciale raden en de raden van beroep van de Orde der geneesheren delen in het bijzonder aan de voormelde dienst de straffen mee die werden uitgesproken wegens misbruiken van de diagnostische en therapeutische vrijheid".

De nieuwe wettelijke regeling vereist herziening van de adviezen van de Nationale Raad van 22 maart 1997 (Tijdschrift nr. 78, p. 16) en van 21 maart 1998 (Tijdschrift nr. 80, p. 30) inzake het niet-mededelen van disciplinaire beslissingen aan het Riziv.

De Nationale Raad is van mening dat het aangewezen is aan de Dienst voor geneeskundige controle mededeling te doen van alle disciplinaire beslissingen die voor het Riziv enig belang kunnen vertonen, met uitzondering van zaken aangebracht door het Riziv waarbij deze duidelijk te kennen geeft geen belangstelling te hebben voor het verder aan de zaak gegeven gevolg. Mededelingen omtrent zaken die niet door het Riziv werden aangebracht dienen anoniem te gebeuren.

Hierbij is op te merken dat de nieuwe bepalingen slechts gelden voor de vanaf de inwerkingtreding van de sociale programmawet definitief genomen disciplinaire beslissingen, dit is vanaf 16 februari 1999 (tiende dag na de bekendmaking van de wet in het Belgisch Staatsblad).

Een kopie van de aanbeveling van de Nationale Raad in verband met de mededeling van disciplinaire beslissingen aan het Riziv (punt ll) wordt overgemaakt aan de geneesheer-directeur-generaal van de Dienst voor geneeskundige controle van het Riziv.

Beroepsgeheim29/05/1999 Documentcode: a085019
report_problem Gedeeltelijk voorbijgestreefd door het KB van 19 maart 2004 tot reglementering van de behandeling met vervangingsmiddelen
Toxicomanie

Een provinciale raad vraagt of de adviezen van de Nationale Raad van 15 februari 1992 en 20 maart 1993 sensu stricto van toepassing blijven. Op het terrein is men bijvoorbeeld terughoudend ten aanzien van het gemotiveerd verslag dat gevraagd wordt bij de vrijwillige aangifte en is men bevreesd voor het gebruik dat zou kunnen gemaakt worden van het bestand dat op basis van deze verklaringen opgemaakt wordt.

Antwoord van de Nationale Raad:

De Nationale Raad beëindigde in zijn vergadering van 29 mei 1999 het onderzoek van de antwoorden van de provinciale raden op de vragenlijst in verband met drugsverslaving. Dit onderzoek kaderde in een nieuwe reflectie over de adviezen die de Nationale Raad uitbracht op 15 februari 1992 en 20 maart 1993.

Het is de taak van elke provinciale raad om, afhankelijk van de behoeften, in samenwerking met de Provinciale geneeskundige commissie van zijn ambtsgebied, een beleid uit te stippelen inzake de aangifte en de follow-up van een behandeling met vervangingsmiddelen.

Advies van de Nationale Raad van 15 februari 1992 :

Provinciale geneeskundige commissies

Een afvaardiging van de Nationale Raad heeft de Voorzitters van de Provinciale geneeskundige commissies ontvangen teneinde twee problemen met betrekking tot het beroepsgeheim te bespreken.

1. Artikel 36 van het Koninklijk Besluit nr. 78 betreffende de uitoefening van de geneeskunst (1967) kent de geneeskundige commissies de taak toe het visum in te trekken of zijn behoud afhankelijk te maken van de aanvaarding, door de betrokkene, van de opgelegde beperkingen, wanneer, op advies van geneesheren deskundigen aangeduid door de Nationale Raad van de Orde der geneesheren, vastgesteld wordt dat hij niet meer voldoet aan de vereiste fysieke of psychische geschiktheden om, zonder risico's, de uitoefening van zijn beroep voort te zetten.
Wanneer een provinciale raad verneemt dat een geneesheer mogelijkerwijze niet meer voldoet aan de vereiste fysieke of psychische geschiktheden om zijn beroep zonder risico's voort te zetten of wanneer een provinciale raad een klacht betreffende een concreet geval ontvangt, moet hij de betrokken geneesheer voor de Provinciale geneeskundige commissie brengen. De leden van de provinciale raad zijn echter door het beroepsgeheim gebonden in alle zaken waarvan zij kennis nemen tijdens de uitoefening van hun beroep. Welke inlichtingen mag de provinciale raad in deze omstandigheden mededelen aan de Provinciale geneeskundige commissie wanneer hij een geneesheer voor deze commissie brengt ?

2. Het tweede probleem had betrekking op de eerbiediging van het beroepsgeheim in toxicomaniegevallen en de uitwisseling van informatie dienaangaande tussen de provinciale raden van de Orde en de Provinciale geneeskundige commissies.

Na afloop van deze vergadering heeft de Nationale Raad de bestudering van deze twee problemen toevertrouwd aan een Commissie. Deze brengt verslag uit bij de Nationale Raad en legt hem een ontwerp brief aan de Voorzitters van de Provinciale geneeskundige commissies voor.
Na een gedachtenwisseling en enkele wijzigingen wordt de tekst van de Commissie goedgekeurd.

Brief van de Nationale Raad:

Zoals U wel bekend zijn de Voorzitters van de Provinciale geneeskundige commissies samengekomen met een vertegenwoordiging van de Nationale Raad teneinde het probleem te bespreken omtrent het beroepsgeheim betreffende klachten die bij een Provinciale Raad van de Orde worden neergelegd in verband met mogelijke fysieke of psychische ongeschiktheid van artsen.

De Provinciale geneeskundige commissie heeft namelijk de wettelijke bevoegdheid te waken over de fysieke en/of psychische geschiktheid van artsen om zonder risico's hun beroep uit te oefenen.

Krachtens Art. 30 van het K.B. nr. 79 betreffende de Orde der geneesheren zijn de leden van de Provinciale Raad door het beroepsgeheim gebonden in alle zaken waarvan zij kennis hebben gekregen bij of ter gelegenheid van de uitoefening van hun ambt. Wanneer de Provinciale Raad van de Orde bij vermoeden van ongeschiktheid dit ambtshalve dient mede te delen aan de Provinciale geneeskundige commissie voor verder gevolg, kan de Provinciale Raad bijgevolg geen enkel gegeven verstrekken uit het dossier.
Dit brengt echter met zich dat de Provinciale geneeskundige commissie op deze manier over weinig of geen gegevens beschikt om met goed gevolg het eigen onderzoek te voeren.

Daarom stelt de Nationale Raad voor dat de Provinciale Raad bij dergelijke klachten geen eigen onderzoek zou instellen, doch de klacht onmiddellijk aan de Provinciale geneeskundige commissie zou overmaken, dit zo mogelijk met het akkoord van de klager.

Mocht op deontologische gronden toch reeds een onderzoek gestart zijn, dan zou de Provinciale Raad van de Orde relevante gegevens uit zijn dossier aan de geneeskundige commissie kunnen overmaken, doch alleen in die uitzonderlijke omstandigheden waarin het algemeen belang duidelijk zou overwegen op het beroepsgeheim. Is dit niet het geval dan dient de Provinciale Raad zich te beperken tot een verzoek om geschiktheidsonderzoek.

Een tweede probleem werd tijdens bovenvermelde samenkomst aangesneden, namelijk dit betreffende de eerbiediging van het beroepsgeheim aangaande drugverslaafden.

De Nationale Raad bevestigt dat het medisch geheim evengoed tegenover deze patiënten als tegenover andere zieken dient geëerbiedigd te blijven.

Er dient echter op gewezen te worden dat, binnen de huidige stand van de wetenschap, de behandeling van drugverslaafden met substitutieprodukten niet meer door een alleenstaand arts mag worden aangepakt, ongeacht zijn kwalificatie. Hierbij dient onder een alleenstaand arts verstaan te worden: een geneesheer die niet beschikt over de hulp van een psychosociaal team noch een beroep kan doen op de raadgevingen van ter zake bevoegde confraters.

De ambulante en/of langdurige verstrekking van morfinomimetica of van stoffen die verslavend werken, is therapeutisch niet te verantwoorden. Indien de behandelend arts oordeelt dat het om een uitzonderlijk geval gaat, dient hij een gemotiveerd verslag voor te leggen aan de bevoegde Provinciale Raad van de Orde.

Aangezien de arts, gebonden door het medisch geheim, zijn patiënt niet kenbaar mag maken aan de geneeskundige commissie, dient hij de patiënt ervan te overtuigen zichzelf alsmede zijn behandeling te melden aan deze geneeskundige commissie. Dit kan hij doen bij middel van een formulier zoals in bijlage voorzien. De arts dient hieraan een gemotiveerd verslag van de behandeling toe te voegen.

Indien de patiënt weigert deze stap te zetten, dient de arts af te zien van verdere verslavingsbehandeling.

De Nationale Raad acht het opportuun dat u langs de daartoe geëigende kanalen deze richtlijnen ter kennis zoudt brengen van alle artsen die onder uw bevoegdheid ressorteren.

Bijlage:

NAAM en Voornaam:.......

De Heer Voorzitter van de
Provinciale Geneeskundige
Commissie van..........

Gewone verblijfplaats:
(gemeente, straat, nummer)
Geboorteplaats en datum:

Datum

Geachte Voorzitter,

Hij die tekent,..............................,

(naam, voornaam)

verklaart de behandeling van zijn verslaving

met substitutieprodukten toe te vertrouwen

aan Dokter................................

wonende te...........................................

en de substitutieprodukten uitsluitend te laten afleveren

door apotheker..........

wonende te.............................

Handtekening

Formulier in viervoud in te vullen:
1. Provinciale Geneeskundige Commissie.
2. Provinciale Raad van de Orde der Geneesheren.
3. Patiënt.
4. Behandelend arts.

Advies van de Nationale Raad van 20 maart 1993 :

Toxicomanie

a) Behandeling met vervangingsmiddelen

Mag een geneesheer die een behandeling met vervangingsmiddelen aanvangt aan de Provinciale geneeskundige commissie de naam verstrekken van de patiënt wanneer hij diens toestemming heeft ?

Advies van de Nationale Raad:

De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 20 maart 1993 kennis genomen van uw brief van 15 december 1992 betreffende de toelating tot verstrekking van methadone voor de lichamelijke ontwenning van heroïneverslaafde patiënten en het medisch geheim.

De Nationale Raad verwijst naar zijn richtlijnen van 15 februari 1992, meer bepaald de derde laatste alinea:

Aangezien de arts, gebonden door het medisch geheim, zijn patiënt niet kenbaar mag maken aan de geneeskundige commissie, dient hij de patiënt ervan te overtuigen zichzelf alsmede zijn behandeling te melden aan deze geneeskundige commissie. Dit kan hij doen bij middel van een formulier zoals in bijlage voorzien. De arts dient hieraan een gemotiveerd verslag van de behandeling toe te voegen.

b) Wachtdienst en toxicomanen

Mag een arts die bij een toxicomaan geroepen wordt, vermoedelijk voor een druginspuiting, weigeren gevolg te geven aan deze oproep ?

Advies van de Nationale Raad:

Als gevolg aan Uw brief van 18 februari 1993 betreffende "Misbruik van de wachtdienst door toxicomanen", deel ik U mede dat de Nationale Raad in zijn vergadering van 20 maart 1993 die aangelegenheid heeft besproken.

De Nationale Raad is van oordeel dat:

  1. de arts met wachtdienst in beginsel aan elke oproep gevolg dient te geven;

  2. de betrokken arts elk geval naar de gekende omstandigheden zal beoordelen en in het licht daarvan zijn verantwoordelijkheid zal opnemen.

De provinciale raad zal in voorkomend geval het optreden van de arts met wachtdienst beoordelen.

Provinciale Geneeskundige Commissie17/02/1999 Documentcode: a084035
report_problem Informatie/Documentatie
Wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen : Geneeskundige commissie (art. 186)

WET VAN 25 JANUARI 1999 HOUDENDE SOCIALE BEPALINGEN

(Belgisch Staatsblad 6 februari 1999).*

Hieronder volgt een overzicht van een aantal artikelen uit de wet houdende sociale bepalingen van 25 januari 1999 die de Orde van geneesheren zouden kunnen interesseren.

[...]

Geneeskundige commissie (art. 186)

Indien, wegens fysieke of psychische ongeschiktheid van de beroepsbeoefenaar, diens visum moet ingetrokken worden of het behoud ervan afhankelijk gemaakt van de aanvaarding, door de betrokkene, van bepaalde beperkingen, kan de geneeskundige commissie zich slechts uitspreken na het advies van drie geneesheren-deskundigen te hebben ingewonnen.
Zolang de betrokkene zich aan het onderzoek door deze deskundigen onttrekt, kan aan zijn beroepspraktijk niet worden geraakt.

Om hieraan te verhelpen, wordt in een nieuwe alinea van art. 37, §1, 2°, b, van het K.B. nr. 78 bepaald dat "de beroepsbeoefenaar niet de vrijheid heeft om zich aan het onderzoek door de deskundigen te onttrekken." Doet hij dat toch, dan "kan de geneeskundige commissie, bij eenparige beslissing, het visum intrekken of het behoud ervan afhankelijk maken van het feit dat de betrokkene de beperkingen aanvaardt die hem/haar worden opgelegd gedurende de periode die nodig is om het advies van de deskundige in te winnen. Die periode mag nooit meer dan drie maanden, herhaalbaar, bedragen.

Wanneer zijn fysieke of psychische ongeschiktheid dusdanig is dat ernstige gevolgen voor de patiënten kunnen worden gevreesd, kan de geneeskundige commissie, bij eenparige beslissing, het visum intrekken of het behoud ervan afhankelijk maken van het feit dat de betrokkene de beperkingen aanvaardt die hem/haar worden opgelegd gedurende de periode die nodig is om het advies van de deskundige in te winnen. Die periode mag noiot meer dan twee maanden, herhaalbaar, bedragen.
De voorlopige intrekking of het voorwaardelijke behoud van het visum neemt een einde zodra de geneeskundige commissie een definitieve uitspraak heeft gedaan".

[...]

*Deze nota werd opgesteld ter attentie van de leden van de Nationale Raad met het oog op het eventueel uitbrengen van een advies over bepaalde erin besproken onderwerpen.

N.B. : Zowel wat de mededeling van disciplinaire beslissingen aan de Dienst voor geneeskundige controle van het Riziv als wat de geneeskundige commissies betreft is een advies van de Nationale Raad in voorbereiding.

M. Van Lil
Studiedienst Nationale Raad
17 februari 1999

Provinciale Geneeskundige Commissie17/02/1999 Documentcode: a084036
report_problem Informatie/Documentatie
Wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen : Wachtdiensten (art. 189)

WET VAN 25 JANUARI 1999 HOUDENDE SOCIALE BEPALINGEN

(Belgisch Staatsblad 6 februari 1999).*

Hieronder volgt een overzicht van een aantal artikelen uit de wet houdende sociale bepalingen van 25 januari 1999 die de Orde van geneesheren zouden kunnen interesseren.

[...]

Wachtdiensten (art. 189)

Overeenkomstig art. 9, §1, van het K.B. nr. 78 mogen de representatieve beroepsverenigingen van artsen, tandheelkundigen, apothekers en kinesitherapeuten, of de te dien einde opgerichte groeperingen, wachtdiensten instellen die de bevolking een regelmatige en normale toediening van de gezondheidszorg, zowel in het ziekenhuis als ten huize, waarborgen.
Voortaan zal geen enkele van bovenvermelde personen, indien hij voldoet aan de vereiste voorwaarden, van de wachtdiensten kunnen uitgesloten worden, op voorwaarde dat hij het huishoudelijk reglement van de wachtdienst onderschrijft en zich houdt aan de deontologische regels.

Genoemd huishoudelijk reglement moet ter goedkeuring meegedeeld worden aan de geneeskundige commissie.

De geneeskundige commissie krijgt m.b.t. de wachtdiensten als nieuwe bevoegdheid de geschillen inzake de wachtdiensten te beslechten (art. 9, §2, al. 1 K.B. nr. 78).

[...]

*Deze nota werd opgesteld ter attentie van de leden van de Nationale Raad met het oog op het eventueel uitbrengen van een advies over bepaalde erin besproken onderwerpen.

M. Van Lil
Studiedienst Nationale Raad

Diagnostische en therapeutische vrijheid20/06/1998 Documentcode: a082003
Geneesmiddelenvoorschriften - Mededeling aan een onderzoekscommissie van een provinciale raad

Een provinciale raad legt de Nationale Raad volgend probleem voor : na het ontvangen van klachten over geneesmiddelenvoorschriften voor eetlustremmende of verdovende middelen vertrouwt de provinciale raad het onderzoek van deze zaken toe aan zijn onderzoekscommissie. Om het voorschrijfgedrag van de betrokken artsen in verband met deze substanties te kennen, richt de onderzoekscommissie zich tot de provinciale geneeskundige commissie en de Farmaceutische Inspectie teneinde mededeling te bekomen van de geneesmiddelenvoorschriften. De provinciale geneeskundige commissie weigert dit, verwijzend naar artikel 35 van het koninklijk besluit van 31 mei 1885 houdende goedkeuring der nieuwe onderrichtingen voor de geneesheren, de apothekers en de drogisten. De Farmaceutische Inspectie treedt deze weigering bij maar stelt als alternatief voor het onderzoek zelf uit te voeren op vraag van de provinciale raad.

Advies van de Nationale Raad :

In zijn vergadering van 20 juni 1998, heeft de Nationale Raad het onderzoek verdergezet van de vragen die u stelde in uw gedocumenteerde brief van 12 maart 1998.

Artikel 35 van het koninklijk besluit van 31 mei 1885 stipuleert onder meer :

"Zonder toestemming van hem door of voor wie het voorschrift voorgeschreven werd, mag geen apotheker van het voorschrift of van de kopie voorkomend in het register, op de mikrofilm of de fotokopie mededeling geven aan wie het ook zij, behalve aan :

  1. de rechterlijke overheid en de farmaceutische inspecteurs wanneer deze het nuttig oordelen bewuste mededeling te vorderen;
  2. de geneesheren-inspecteurs-generaal, de eerst-aanwezend geneesheren-inspecteurs en de geneesheren-inspecteurs van de dienst voor geneeskundige controle ingesteld in de schoot van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering binnen het kader van de opdrachten hun toegekend door de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering;
  3. de erkende tariferingsdiensten".

De vermeldingen die voorkomen op het voorschrift of op de kopie voorkomend in het register of op de microfilm of de fotokopie, met uitzondering van de naam van de patiënt, mogen bovendien door de apotheker worden medegedeeld aan de geneeskundige commissie van zijn gebied, voor zover deze mededeling gebeurt in het kader van artikel 37 § 1, 2°, c, 2 van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies.

De apotheker is verplicht in het algemeen alles te vermijden wat zou strekken om een misplaatste nieuwsgierigheid uit te lokken of te voldoen.

Artikel 37 § 1, 2°, c, 2 van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 bepaalt :

"het opsporen en mededelen aan het parket van de gevallen van onwettige uitoefening van de geneeskunde, van de artsenijbereidkunde, de veeartsenijkunde, de verpleegkunde en de paramedische beroepen".

De Farmaceutische Inspectie die gehouden is door deze bepalingen kan zo, in bepaalde omstandigheden, op basis van precieze inlichtingen van een provinciale raad bijvoorbeeld, een onderzoek doen bij de apothekers om de vraag te beantwoorden, indien ze dit nodig acht. Het is blijkbaar in deze zin dat een deel van het antwoord van de Inspecteur van de Artsenijbereidkunde X op uw brief van 11 februari 1998 moet gelezen worden.

De toxicomanie en het onderhouden ervan, evenals sommige voorschriften meer bepaald inzake vermageringskuren, vallen onder de bepalingen van de Code van geneeskundige plichtenleer waaraan de artsen zich moeten houden. Deze problemen zijn eveneens problemen van volksgezondheid die alle aandacht verdienen van de verschillende betrokken overheden. Volgens artikel 35 van voornoemd koninklijk besluit, volstaat het akkoord van de voorschrijvende arts.

Een onderzoekscommissie aangesteld door de provinciale raad met eerbiediging van de voorschriften van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967, kan, wanneer er verdenking is van het onderhouden van toxicomanie of een schending van de therapeutische vrijheid, een onderzoek vragen aan de Inspecteur van de Artsenijbereidkunde over het voorschrijfgedrag van een arts. De vraag moet gesteld worden door bemiddeling van de voorzitter van de provinciale raad.

Provinciale Geneeskundige Commissie21/03/1998 Documentcode: a080019
report_problem is herzien in de adviezen : TNR 86 p. 13 (a086004) en TNR 112 p. 4 (a112003).
Mededeling van disciplinaire beslissingen aan het Riziv

In het Tijdschrift van de Nationale Raad nr. 78 van december 1997 (p. 16-17) werd de briefwisseling afgedrukt die gevoerd werd tussen een provinciale raad en (het Bureau van) de Nationale Raad.
Samengevat besluit de betrokken provinciale raad uit deze briefwisseling dat, gelet op de gewijzigde wetgeving, de provinciale raden geen enkele disciplinaire beslissing die genomen wordt als gevolg van een mededeling door de beperkte kamers, de controlecommissies en de commissies van beroep mogen meedelen aan de Dienst voor geneeskundige controle van het Riziv.
In zijn vergadering van 22 maart 1997 heeft de Nationale Raad deze zienswijze onderschreven.

Naar aanleiding van de publicatie van deze briefwisseling werd vanuit het Riziv twee maal naar de Orde van geneesheren geschreven i.v.m. de mededeling van disciplinaire beslissingen:

  1. de heer DELAHAYE (adviseur-generaal van de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Riziv) en de heer PRAET (directeur-generaal van de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Riziv) van de Dienst voor geneeskundige verzorging schreven de provinciale raden en de Nationale Raad aan om te melden dat, in toepassing van het K.B. van 8 augustus 1997, vanaf 21 oktober 1997 de mededeling van sancties genomen tegen onder meer artsen moet gedaan worden aan de geneesheer-directeur-generaal van de Dienst voor geneeskundige controle (en niet meer aan de Dienst voor geneeskundige verzorging);
  2. dr. BOTTEQUIN (geneesheer-directeur-generaal van de Dienst voor geneeskundige controle) wees er de Nationale Raad op dat diens standpunt wel correct is maar dat, gelet op de Wet op de arbeidsinspectie, de mededeling in extenso van disciplinaire beslissingen aan de ambtenaren van de Dienst voor geneeskundige controle niet mag geweigerd worden.

    Dr. BOTTEQUIN verzoekt de Nationale Raad dan ook "opdracht te geven aan de verschillende Provinciale Raden en aan de Raden van beroep, tot mededeling van de definitief geworden beslissingen die verband houden met dossiers die wij u overmaken of die vallen onder de toepassing van art. 73 van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994."

Brief van de Nationale Raad aan de heer R. DELAHAYE en aan de heer F. PRAET:

De Nationale Raad besprak in zijn vergadering van 21 maart 1998 uw brief van 25 november 1997 betreffende de mededeling aan het Riziv van bepaalde door de raden van de Orde van geneesheren uitgesproken disciplinaire sancties.

Na bestudering van de toepasselijke wetgeving, waaronder het door u geciteerde art. 311 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996, gewijzigd door het koninklijk besluit van 8 augustus 1997, kwam de Nationale Raad tot het besluit dat de wet nergens voorschrijft dat de raden van de Orde van geneesheren hun in de betreffende materie genomen disciplinaire beslissingen zouden moeten meedelen aan de Dienst voor geneeskundige controle.

De Nationale Raad wijst er u op dat hij reeds in 1984 door de toenmalige minister van Sociale Zaken gecontacteerd werd "om de mogelijkheid te willen onderzoeken om in het vervolg de Dienst voor geneeskundige verzorging [thans: Dienst voor geneeskundige controle] van het Riziv in kennis te stellen van elke wijziging in het persoonlijke dossier van de artsen aangaande het recht tot uitoefening van de geneeskunde."
Op 19 mei 1984 antwoordde de Nationale Raad dat hij de mening toegedaan was "dat het inderdaad wenselijk zou zijn dat de Dienst voor geneeskundige verzorging [thans: Dienst voor geneeskundige controle] van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering kennis zou krijgen van het beschikkend gedeelte van alle definitief geworden beslissingen houdende weglating van de lijst van de Orde, schorsing in het recht de geneeskunde uit te oefenen, schrapping van die lijst of beperking van de uitoefening van de geneeskunde. In de praktijk kan dit worden verwezenlijkt door in art. 37, §1, 2°, e, van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967, de bijzondere opdracht van de Provinciale geneeskundige Commissie daartoe uit te breiden." (Officieel Tijdschrift Orde der geneesheren, nr. 32, 1983-1984, p. 53.) In een advies van 16 april 1994 werd deze bijzondere opdracht van de geneeskundige commissies nader gepreciseerd en duidde de Nationale Raad de geneesheer-directeur-generaal van het Riziv aan als één van de autoriteiten die de beslissingen genomen door onder meer de raden van de Orde via de provinciale geneeskundige commissies zouden moeten ontvangen. (Tijdschrift Nationale Raad, nr. 65, september 1994, p. 19-20.)

Op dit voorstel van de Nationale Raad is tot nog toe door de wetgever niet ingegaan, ondanks verscheidene herinneringsbrieven aan het adres van de minister van Volksgezondheid en Pensioenen.

Brief van de Nationale Raad aan dokter J. BOTTEQUIN:

De Nationale Raad besprak in zijn vergadering van 21 maart 1998 uw brief van 5 februari 1998 betreffende de mededeling aan de Dienst voor geneeskundige controle van door de raden van de Orde uitgesproken disciplinaire beslissingen.

In uw brief verwijst u naar het advies dat de Nationale Raad uitbracht op 22 maart 1997 (Tijdschrift Nationale Raad, nr. 78, december 1997, p. 16-17) waarin hij, samengevat, stelde dat, gelet op de gewijzigde wetgeving, de provinciale raden geen enkele disciplinaire beslissing die genomen wordt als gevolg van een mededeling door de beperkte kamers, de controlecommissies en de commissies van beroep, mogen meedelen aan de Dienst voor geneeskundige controle. Tegenover de in dit advies geciteerde wetsartikelen plaatst u art. 169 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 (G.V.U.-Wet) en de wetgeving op de arbeidsinspectie.
Aangezien de Orde van geneesheren op grond van deze wettelijke bepalingen te beschouwen zou zijn als een "meewerkende instelling van sociale zekerheid die belast is met een specifiek toezicht", zou de mededeling in extenso van disciplinaire beslissingen aan de ambtenaren van uw dienst niet mogen geweigerd worden.

De Nationale Raad kan de in uw brief ontwikkelde argumentatie echter niet onderschrijven en dit om volgende redenen:

- volgens art. 2, 9°, van de wet op de arbeidsinspectie van 16 november 1972 dient onder "meewerkende instellingen van sociale zekerheid" verstaan te worden: "instellingen van privaatrecht, die erkend zijn om mee te werken aan de toepassing van de wetgeving betreffende de sociale zekerheid". Aangezien de Orde van geneesheren overeenkomstig art. 1, al. 3, van het K.B. nr. 79 van 10 november 1967 publiekrechtelijke rechtspersoonlijkheid geniet en niet erkend is om mee te werken aan de toepassing van de sociale zekerheid, kan zij niet beschouwd worden als een meewerkende instelling van sociale zekerheid;

- verwijzend naar art. 150 van de G.V.U.-Wet, dat de personen aanduidt die ertoe gehouden zijn de inspecteurs van het Riziv alle inlichtingen en bescheiden te verstrekken die zij voor de uitoefening van hun controleopdracht behoeven, kwam de Nationale Raad in zijn advies van 15 november 1997 (Tijdschrift van de Nationale Raad, nr. 79, maart 1998, p. 31) tot de conclusie dat niets in de wet de geneesheren-inspecteurs en de Dienst voor geneeskundige controle toelaat een onderzoek te komen doen in of bij de raden van de Orde van geneesheren.

Zoals u is de Nationale Raad nochtans overtuigd van het belang van een goede en open samenwerking tussen het Riziv en de Orde van geneesheren.

Reeds in 1984 (advies van 19 mei 1984, Officieel Tijdschrift Orde der geneesheren, nr. 32, 1983-1984, p. 53) wees de Nationale Raad er de toenmalige minister van Sociale Zaken op dat de bijzondere opdracht van de provinciale geneeskundige commissies in die zin zou kunnen uitgebreid worden dat zij het beschikkend gedeelte van alle definitief geworden beslissingen houdende weglating van de lijst van de Orde, schorsing in het recht de geneeskunde uit te oefenen, schrapping van die lijst of beperking van de uitoefening van de geneeskunde zouden overmaken aan het Riziv.
In een advies van 16 april 1994 (Tijdschrift Nationale Raad, nr. 65, september 1994, p. 19) heeft de Nationale Raad deze bijzondere opdracht van de geneeskundige commissies nader gepreciseerd en als één van de autoriteiten die de beslissingen genomen door onder meer de raden van de Orde van geneesheren via de geneeskundige commissies zou moeten ontvangen de geneesheer-directeur-generaal van het Riziv aangeduid.

Op dit voorstel van de Nationale Raad is de wetgever tot nog toe echter niet ingegaan, ondanks verscheidene herinneringsbrieven aan het adres van de minister van Volksgezondheid en Pensioenen.

Brief van de Nationale Raad aan de voorzitters van de provinciale raden en van de raden van beroep:

De Nationale Raad besprak in zijn vergadering van 21 maart 1998 andermaal de problematiek van de mededeling van door de raden van de Orde uitgesproken disciplinaire beslissingen aan de Dienst voor geneeskundige controle van het Riziv.

Bijgaand vindt u een kopie van de brieven die de Nationale Raad hieromtrent richtte aan dokter J. BOTTEQUIN, geneesheer-directeur-generaal van de Dienst voor geneeskundige controle, en aan de heer R. DELAHAYE, adviseur-generaal van de Dienst voor geneeskundige verzorging.

Bij deze herinnert de Nationale Raad er u aan dat, in toepassing van de huidige wettelijke bepalingen (artikelen 26 en 35 van het koninklijk besluit van 6 februari 1970 tot regeling van de organisatie en de werking der raden van de Orde der geneesheren) de beslissingen van de provinciale raden binnen de 8 dagen na de uitspraak bij aangetekende brief aan de betrokken arts bekendgemaakt worden. In dezelfde tijd wordt een afschrift ervan gestuurd aan de voorzitter van de Nationale Raad en aan de overheid die de zaak aanhangig gemaakt heeft bij de provinciale raad.
Binnen de 30 dagen na de datum waarop zij definitief zijn geworden, worden de beslissingen houdende schrapping of weglating uit de lijst van de Orde, schorsing in het recht om de geneeskundige praktijk uit te oefenen of de beperkte uitoefening van dit recht, meegedeeld aan de provinciale geneeskundige commissie en aan de procureur-generaal bij het Hof van beroep van het rechtsgebied waarbinnen de provinciale raad zetelt waaronder de betrokken arts ressorteert.
Binnen de 30 dagen na de datum waarop zij definitief zijn geworden, worden alle disciplinaire beslissingen die in laatste aanleg door de provinciale raden worden gewezen, door de voorzitter van de betrokken raad meegedeeld aan de minister bevoegd voor de Volksgezondheid.

Incompatibiliteit van mandaten15/10/1994 Documentcode: a067003
Provinciale Geneeskundige commissies - Provinciale Raden van de Orde der geneesheren

Provinciale geneeskundige commissies - Provinciale Raden van de Orde van geneesheren

De Nationale Raad wordt om advies verzocht met betrekking tot de verenigbaarheid tussen de functie van voorzitter, ondervoorzitter of gewoon lid van een provinciale geneeskundige commissie en deze van lid van een provinciale raad.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad onderzocht in zijn vergadering van 15 oktober 1994 uw adviesaanvraag van 5 augustus 1994 met betrekking tot de verenigbaarheid tussen de functies van voorzitter, ondervoorzitter of gewoon lid van een provinciale geneeskundige commissie en deze van lid van een provinciale raad.

De wetgeving in verband met de geneeskundige commissies vermeldt geen enkele onverenigbaarheid tussen genoemde functies.

De Nationale Raad is evenwel van oordeel dat de cumulatie van een mandaat van voorzitter of ondervoorzitter van een provinciale geneeskundige commissie met dat van lid van een provinciale raad niet opportuun is en aanleiding kan geven tot praktische problemen, bijvoorbeeld wanneer de voorzitter en de ondervoorzitter van de provinciale geneeskundige commissie in een bepaalde zaak gezeteld hebben als lid van een provinciale raad en deze zaak achteraf voorgelegd wordt aan de provinciale geneeskundige commissie ; in dit geval zullen zowel de voorzitter als de ondervoorzitter van de geneeskundige commissie zich van deze zaak moeten onthouden, hetgeen impliceert dat de commissie deze zaak niet zal kunnen behandelen aangezien de voorzitter en de ondervoorzitter van een geneeskundige commissie geen plaatsvervanger hebben.

Voor de twee leden-artsen van een provinciale geneeskundige commissie stelt dit probleem zich niet in dezelfde mate aangezien voor hen wél een plaatsvervanger benoemd wordt.