Rijgeschiktheid – Aansprakelijkheid van een arts
Aan de Nationale Raad wordt een vraag gesteld inzake de problematiek rond de wettelijke taken van een arts betreffende de rijgeschiktheid van een patiënt.
Advies van de Nationale Raad :
In zijn vergadering van 14 december 2013 heeft de Nationale Raad van de Orde van geneesheren uw e-mail van 14 november 2013 inzake de problematiek rond de wettelijke taken van een arts betreffende de rijgeschiktheid van een patiënt, besproken.
Voor het behalen van een rijbewijs type B of het aanvragen van een voorlopig rijbewijs dient een persoon overeenkomstig artikel 41, § 1, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs een verklaring te ondertekenen waarin hij op zijn woord van eer bevestigt bij zijn weten niet te lijden aan een van de in bijlage 6, voorgeschreven voor de groep 1, genoemde lichaamsgebreken of aandoeningen. Deze verklaring omvat een gedeelte betreffende de algemene lichamelijke en psychische geschiktheid en een gedeelte betreffende het gezichtsvermogen.
Paragraaf 2 van hetzelfde artikel stelt dat de kandidaat die oordeelt dat hij het gedeelte van de verklaring betreffende de algemene lichamelijke en psychische geschiktheid niet kan ondertekenen, een onderzoek ondergaat bij een vrij gekozen arts.
Betreffende het meedelen aan de betrokkene van de plicht tot het inleveren of het laten aanpassen van zijn rijbewijs bij de bevoegde administratieve instanties stelt het artikel 46, § 1, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998: "Indien de geneesheer bedoeld in de artikelen 41, § 2, 44, §§ 1 en 4 en 45 vaststelt dat de houder van een rijbewijs niet meer beantwoordt aan de in bijlage 6 vastgestelde geneeskundige normen, moet hij de belanghebbende op de hoogte stellen van de verplichting om zijn rijbewijs overeenkomstig de bepalingen van artikel 24 van de wet in te leveren bij de overheid bedoeld in artikel 7."
Een letterlijke interpretatie van deze bepaling leidt tot de conclusie dat een arts slechts wettelijk verplicht is de patiënt van deze verplichting op de hoogte te brengen indien de patiënt bij het bekomen van een (voorlopig) rijbewijs toepassing heeft gemaakt van artikel 41, § 2, d.i. een onderzoek heeft laten uitvoeren door een vrij gekozen arts.
Ingeval de persoon een verklaring heeft ondertekend overeenkomstig § 1, is er van de tussenkomst van een vrij gekozen arts geen sprake en heeft de arts, wanneer hij vaststelt dat de patiënt niet (meer) aan de wettelijk omschreven voorwaarden inzake de medische rijgeschiktheid voldoet, niet de wettelijke verplichting de patiënt hierover in te lichten.
Dezelfde redenering kan gevolgd worden betreffende de opstelling van het model VII Rijgeschiktheid voor de kandida(a)t(en) voor het rijbewijs groep 1. Artikel 41, § 2, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 maakt slechts melding van de invulling van dit document door de arts - of overeenkomstig artikel 45 door het CARA (Centrum voor Rijgeschiktheid en voertuigAanpassing) - ingeval een persoon die een (voorlopig) rijbewijs wil bekomen, van mening is geen verklaring overeenkomstig artikel 41, § 1, te kunnen afleggen.
Door het uitblijven van rechtspraak hieromtrent, blijft de vraag hoe deze bepalingen precies dienen te worden geïnterpreteerd, onbeantwoord.
In antwoord op uw vragen en verder bouwend op het advies van de Nationale Raad van 13 juli 2013 "Rijgeschiktheid - Meldingsplicht en medeverantwoordelijkheid van de arts" (TNR nr. 142) stelt de Nationale Raad u daarom het volgende.
Een arts heeft vooreerst op grond van artikel 7 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt de verplichting de patiënt in te lichten over de gezondheidstoestand, alsook de vermoedelijke evolutie hiervan. Een arts die zijn patiënt niet inlicht over de medische rijgeschiktheid, doet afbreuk aan dit patiëntenrecht. Indien de arts bovendien geen melding maakt van deze informatie in het patiëntendossier, doet de arts afbreuk aan het recht van de patiënt op een zorgvuldig bijgehouden en veilig bewaard patiëntendossier, zoals gewaarborgd door artikel 9 van de wet van 22 augustus 2002.
De arts is bovendien deontologisch verplicht de patiënt in te lichten betreffende het voorbehoud over de medische rijgeschiktheid van de patiënt, desgevallend het formulier "model VII Rijgeschiktheid voor de kandida(a)t(en) voor het rijbewijs groep 1" in te vullen en hem erop attent te maken dat hij zijn rijbewijs dient in te leveren, dan wel te laten aanpassen.
Een dergelijke verplichting volgt ook uit de algemene zorgvuldigheidplicht die een arts steeds aan de dag dient te leggen bij de uitoefening van zijn beroep.
Of een arts die deze informatie niet verstrekt, het formulier niet invult, noch in zijn patiëntendossier daarvan melding maakt, verantwoordelijk kan gesteld worden indien de patiënt een ongeval veroorzaakt die zijn oorsprong vindt in zijn medische toestand, is niet in abstracto te stellen.
Het komt toe aan de bevoegdheid van de rechter om deze afweging van geval tot geval te maken. De rechter zal daartoe in eerste orde oordelen of de arts een fout heeft begaan. De (mede)-aansprakelijkheid van de arts is niet bijgevolg uitgesloten.
In tweede orde zal de rechter nagaan of er een causaliteit te vinden is tussen de schade ten gevolge van het ongeval van de patiënt en de fout van de arts.
Voor de arts die in toepassing van artikel 41, § 2 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 de patiënt reeds heeft onderzocht, geldt sowieso de wettelijke verplichting de patiënt in te lichten betreffende het voorbehoud over de medische rijgeschiktheid van de patiënt, desgevallend het formulier "model VII Rijgeschiktheid voor de kandida(a)t(en) voor het rijbewijs groep 1" in te vullen en hem erop attent te maken dat hij zijn rijbewijs dient in te leveren, dan wel te laten aanpassen. In de regel impliceert het niet naleven van een wettelijk verplichting een fout.