keyboard_arrow_right
Deontologie

Geneesheer-inspecteur van het RIZIV - Inbeslagname van medische gegevens

Geneesheer‑inspecteur van het RIZIV ‑ Inbeslagname van medische gegevens

Sinds de wijziging van de Wet op de Arbeidsinspectie van 22.12.1989 hebben de geneesheren‑inspecteurs van het RIZIV nu de mogelijkheid om, naast het nemen van inzage van documenten, ook een inbeslagname uit te voeren tegen ontvangstbewijs.
Volgens de provinciale raad mag de behandelende geneesheer het beroepsgeheim niet delen met de geneesheer‑inspecteur aangezien deze niet deelneemt aan de behandeling van de patiënt. Hij vindt dat bij een inbeslagname van een medisch dossier door een geneesheer‑inspecteur ook een afgevaardigde van de Orde aanwezig moet zijn, zoals voor de inbeslagname door een onderzoeksrechter.

Antwoord van de Nationale Raad:

De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 20 maart 1993 kennis genomen van uw schrijven van 14 januari 1993 betreffende de inbeslagname van medische gegevens door geneesheren‑ inspecteurs van het RIZIV.

U vindt hierbij een desbetreffende nota van de studiedienst.
Kontakt wordt opgenomen met de betrokken overheid.

Nota van de studiedienst

Volgens artikel 79, 1° van de Wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte‑ en invaliditeitsverzekering (Z.I.V.‑Wet) is het Comité van de Dienst voor geneeskundige controle van het R.I.Z.I.V. ermee belast, met de medewerking van het personeel van die dienst, in te staan voor de geneeskundige controle op de prestaties van de verzekering voor geneeskundige verzorging en van de uitkeringsverzekering.

Om deze opdracht te vervullen, beschikt de Dienst voor geneeskundige controle o.m. over geneesheren‑inspecteurs (art. 80 al. 1 Z.I.V.‑Wet).

Aan deze geneesheren‑inspecteurs moeten alle inlichtingen en stukken verstrekt worden die zij voor de uitoefening van hun controleopdracht nodig hebben (art. 84 al. 1 Z.I.V. ‑Wet).

Bovendien wordt in art. 102 Z.I.V.‑Wet (zoals vervangen door art. 124 van de Programmawet van 22 december 1989) gesteld dat de geneesheren‑inspecteurs hun toezichtsopdracht uitoefenen overeenkomstig de bepalingen van de Wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie (zoals vervangen door art. 190 van de Programmawet van 22 december 1989).
Dit betekent concreet dat zij, zoals de sociale inspecteurs:
‑ zich, zonder verplaatsing, alle boeken, registers, documenten, schijven, banden, of gelijk welke andere informatiedragers met sociale gegevens, die ingevolge de wetgevingen waarop zij toezicht uitoefenen dienen te worden opgemaakt, bijgehouden of bewaard, ter inzage kunnen doen voorleggen en uittreksels, afschriften, afdrukken, uitdraaien, kopies of fotokopies ervan kunnen nemen of zich deze kosteloos kunnen laten verstrekken of zelfs gelijk welke van bovenbedoelde informatiedragers tegen ontvangsbewijs in beslag kunnen nemen;
‑ zich, zonder verplaatsing, alle andere boeken, registers, documenten, schijven, banden of gelijk welke informatiedragers, die zij nodig achten voor het volbrengen van hun opdracht, ter inzage kunnen doen voorleggen en uittreksels, afschriften, afdrukken, uitdraaien, kopies of fotokopies ervan kunnen nemen of zich deze kosteloos kunnen laten verstrekken of zelfs gelijk welke van bovenbedoelde informatiedragers tegen ontvangstbewijs in beslag kunnen nemen.
(art. 4, 2° c en d Arbeidsinspectiewet; zie hiervoor ook: PURNELLE G., 'Het beroepsgeheim in het raam van de geneeskundige controle van het R.I.Z.I.V.', Informatieblad R.I.Z.I.V., 1990, nr. 3, 166 en de nota van VERLYNDE P. (magistraat‑assessor van de PR Brabant (F)) over dit artikel, als bijlage bij de brief van deze Raad d.d. 16 januari 1991; VANKEERBERGHEN J.‑P., 'Contrôle médical de l'INAMI ‑ Du bon usage de pouvoirs inquisitoriaux', Le Généraliste, nr. 74, 21 november 1990, 2.)

In zijn brief van 14 januari 1993 stelt de PR Brabant N) de vraag of bij een inbeslagname van medische stukken door een geneesheer‑inspecteur van het R.I.Z.I.V. geen bijzondere voorzorgsmaatregelen zouden moeten genomen worden ter bescherming van het beroepsgeheim. De PR Brabant (N) denkt hierbij aan de aanwezigheid van een afgevaardigde van de Orde, zoals bij een inbeslagname door de onderzoeksrechter.

Op dit ogenblik is deze verplichte aanwezigheid van een afgevaardigde van de Orde in de desbetreffende sociale wetgeving nog nergens voorzien. Dit betekent echter niet dat de geneesheer‑inspecteur over een ongelimiteerd beslagrecht beschikt.
Zowel de Z.I.V.‑Wet als de Arbeidsinspectiewet stellen immers een aantal beperkingen:

1. de mededeling en het gebruik van de inlichtingen en stukken die moeten verstrekt worden aan de geneesheer‑inspecteur "zijn afhankelijk gesteld van de eerbiediging van het geneeskundig geheim" (art. 84 al. 1 Z.I.V.‑Wet, zoals vervangen door art. 1 KB. 29 mei 1991);

2. de arts begaat geen overtreding indien hij weigert de documenten te overhandigen die de geneesheer‑inspecteur wil in beslag nemen en hij hiervoor het medisch geheim inroept. De rechter zal dan moeten oordelen of het aanvoeren van het medisch geheim gegrond is; hierbij mag hij een lid van de Raad van de Orde van het rechtsgebied als deskundige aanwijzen (hij is hiertoe echter niet verplicht). (art. 104 al. 2 Z.l.V‑Wet).

Indien de arts art. 104 van de Z.I.V.‑Wet inroept maar de geneesheer‑inspecteur van oordeel is dat "het voor de enquête nodig is om die documenten veilig te stellen, blijft een inbeslagname ter plaatse zonder inkijken (verzegeling) mogelijk; in dit geval zou men nog altijd moeten wachten op de beslissing van de Rechter om de documenten te mogen gebruiken. Het is evenwel zaak om erop te wijzen dat deze procedure alleen op twee voorwaarden kan gebruikt worden, nl. ten eerste dat de arts toegestemd heeft om de stukken over te leggen (zonder daarom te aanvaarden dat ze ingekeken worden) en, ten tweede, dat hij de vrije beschikking erover, voor het volgen van zijn patiënten, niet kan aanvoeren". (PURNELLE G., art. c, 1.c.).
Indien de arts art. 104 van de Z.I.V.‑Wet niet inroept en de door de geneesheer‑inspecteur gevraagde documenten wil overleggen, zou hij ‑ nog volgens Dr. PURNELLE ‑ voorbehoud kunnen maken en vragen dat een "opportune en gerechtvaardigde selectie" zou doorgevoerd worden. Eventueel zou dan voor dit stadium van de procedure kunnen gedacht worden aan de tussenkomst van een afgevaardigde van de Orde der geneesheren, zoals voorgesteld door de PR Brabant (N);

3. volgens art. 5 laatste al. van de Arbeidsinspectiewet mogen de sociale inspecteurs ‑ en bij toepassing van art. 102 van de Z.I.V‑Wet ook de geneesheren‑ inspecteurs ‑ de inlichtingen betreffende 'medische gegevens van persoonlijke aard', d.w.z. "alle sociale gegevens van persoonlijke aard waaruit informatie kan afgeleid worden omtrent de vroegere, de huidige of de toekomstige fysieke of psychische gezondheidstoestand, met uitzondering van de louter administratieve of boekhoudkundige gegevens betreffende de geneeskundige behandelingen of verzorgingen" (art. 2, 7° Arbeidsinspectiewet), slechts meedelen of gebruiken met inachtneming van het medisch beroepsgeheim;

4. "De sociale inspecteurs moeten de nodige maatregelen nemen om het vertrouwelijk karakter te respecteren van de sociale gegevens van persoonlijke aard waarvan ze kennis hebben gekregen bij de uitoefening van hun opdracht en om te verzekeren dat deze gegevens uitsluitend worden aangewend voor de uitoefening van hun toezichtsopdracht." (art. 11 Arbeidsinspectiewet)

Ten slotte kan nog verwezen worden naar art. 58 a van de Code van geneeshundige Plichtenleer. Dit artikel laat de arts toe aan de geneesheren‑inspecteurs van de Dienst voor geneeskundige controle van het R.I.Z.I.V. inlichtingen te verstrekken in het kader van de wetgeving op de ziekte‑ en invaliditeitsverzekering, voor zover die inlichtingen noodzakelijk zijn voor hun controleopdracht en binnen de perken ervan blijven. "Het verstrekken van deze inlichtingen en het aanwenden ervan door de geneesheren‑inspecteurs zijn onderworpen aan het eerbiedigen van het beroepsgeheim".