keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

Getuigschrift20/01/2024 Documentcode: a171003
Artsen die zichzelf zorg verstrekken – deontologische aanbevelingen

De nationale raad van de Orde der artsen wordt regelmatig bevraagd over de deontologische toelaatbaarheid van artsen die zichzelf medische zorg verstrekken.

De aard van de gestelde vragen is gevarieerd: het gaat over artsen die zichzelf diagnosticeren, zichzelf medische onderzoeken voorschrijven, zichzelf arbeidsongeschikt verklaren, zichzelf medicatie voorschrijven, zichzelf voorzien van allerhande attesten voor het verkrijgen van een sociaal of ander voordeel, enzovoort.

In zijn vergadering van 20 januari 2024 onderzocht de nationale raad de deontologische grenzen van zelfbehandeling.

Eerdere adviezen van de nationale raad over zelfbehandeling (a130018[1], a135007[2], a137014[3], a145011[4] en a147002[5]) worden vervangen.

1. Algemeen

Artikel 10 van de nieuwe Code van medische deontologie (2018) heeft de aanzet gegeven voor het initiëren van een dialoog over een onderwerp dat voorheen relatief onderbelicht bleef in de medische gemeenschap. Het artikel bepaalt dat de arts aandacht en zorg heeft voor zijn eigen gezondheid.

Zelfzorg is het zorgen voor zichzelf, met name voor eigen welzijn of gezondheid, inclusief het aanhouden van een gezonde levensstijl. Het heeft een positieve draagwijdte en betekent niet hetzelfde als zichzelf medische zorg verstrekken of zelfbehandeling, integendeel. Zelfzorg impliceert dat de arts zich indien nodig laat verzorgen door een collega-arts.

Hoewel het wettelijk niet verboden is voor artsen om zichzelf zorg te verstrekken, valt het deontologisch af te raden. Een gebrek aan objectiviteit en professionaliteit liggen hiervoor aan de basis. Daarom beveelt de nationale raad elke arts aan niet aan zelfbehandeling te doen en een eigen huisarts te hebben.

2. Zichzelf medicatie voorschrijven

Wereldwijd vinden artsen het vanzelfsprekend om voor zichzelf medicatie voor te schrijven. Ook in ons land is dit gebruik sterk ingeburgerd.[6]

Internationale studies[7] en ook de analyse van de hulpvragen bij het traject van “Arts in Nood” tonen aan dat de prevalentie van misbruik van voorgeschreven medicatie onder artsen hoger ligt dan onder de algemene bevolking.

Verschillende factoren liggen hiervoor aan de basis, onder meer een verhoogde toegang tot de middelen, een stressvolle werkomgeving en de lange werktijden. Omwille van de schroom, het stigma en de neiging de symptomen te minimaliseren, is de identificatie van de problematiek bijzonder lastig.[8]

Regulerende instanties hebben in verschillende landen richtlijnen ingevoerd gaande van een totaal verbod op zichzelf voorschrijven van medicatie tot een aanmaning om een collega-arts te raadplegen.[9]

De nationale raad acht het deontologisch ontoelaatbaar dat de arts voor zichzelf verslavingsgevoelige medicatie voorschrijft voor chronisch gebruik. Het betreft onder meer slaap- en kalmeringsmiddelen, psychofarmaca, verdovende en pijnverdovende middelen en stimulerende geneesmiddelen. Gezien het aanzienlijke risico op verslaving, is het essentieel dat het voorschrijven van deze geneesmiddelen valt onder controle van een collega-arts die beschikt over de nodige objectiviteit en professionaliteit om een weloverwogen beoordeling te maken van de medicamenteuze indicatie.

De arts met een verslavingsproblematiek kan een ernstig probleem vormen voor de volksgezondheid, de zorgkwaliteit en de patiëntveiligheid.

Preventie, vroege herkenning en adequate behandeling en opvolging door een gespecialiseerd zorgteam zijn van essentieel belang om zowel de gezondheid van de arts zelf als de veiligheid van de patiënten te waarborgen.

Wanneer een verslavingsproblematiek bij een collega-arts wordt vermoed of opgemerkt, moet in eerste instantie in gesprek worden gegaan met de betrokkene met als doel hem te overtuigen tot het volgen van een behandeling, met de nodige monitoring en opvolging. De collega moet worden uitgenodigd zich spontaan terug te trekken indien zijn bekwaamheid eronder lijdt.

Artsen kunnen via Arts in Nood, in overleg en vertrouwen, in contact gesteld worden met gespecialiseerde hulpverleners die daarna het ontwenningstraject kunnen opstellen en opvolgen (www.artsinnood.be).

Bij gebrek aan ziekte-inzicht en gevaar voor de patiëntveiligheid kan de Federale Commissie voor toezicht op de praktijkvoering in de gezondheidszorg op de hoogte worden gebracht.

3. Zichzelf een ziekteattest afleveren

Wegens mogelijk belangenconflict is het uitermate moeilijk en meestal zelfs niet mogelijk dat de arts een getuigschrift van arbeidsongeschiktheid voor zichzelf uitschrijft. Immers, de wettelijke voorziene mogelijkheid tot controle, waarbij de controlearts contact kan opnemen met de behandelende arts van de patiënt[10], bestaat uiteraard niet wanneer de behandelende arts zich met de patiënt vereenzelvigt.

Om deze redenen is het gerechtvaardigd dat een werkgever een arts vraagt dat deze laatste zijn arbeidsongeschiktheid laat attesteren door een andere arts.

Daarnaast is de nationale raad van mening dat een arts die om medische redenen niet kan deelnemen aan de wachtdienst desgevallend een attest laat afleveren door een collega-arts.

In ieder geval dient de arts de beslissing te nemen naar eer en geweten. Hierbij moet een aantal aandachtspunten in overweging worden genomen zoals de aard van de aandoening en de specifieke competentie van de arts betreffende de aandoening.

4. Aanrekenen van een advies of een raadpleging voor zichzelf (of een andere prestatie) aan de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen

Het is deontologisch onaanvaardbaar dat de arts voor een advies aan zichzelf of een raadpleging een vergoeding ontvangt van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.

5. Niet-curatieve opdrachten voor zichzelf

Veel artsen zijn, in meer of mindere mate, belast met niet-curatieve opdrachten. Zij hebben vaak als taak een persoon (slachtoffer, werknemer, sociaal verzekerde, enz.) te onderzoeken zonder een bepaalde therapie in te stellen. Op basis van dat onderzoek zal vervolgens een advies of een beslissing worden meegedeeld aan een andere persoon of instantie dan de onderzochte persoon zelf.

Typische voorbeelden van niet-curatieve opdrachten doen zich voor in de controlegeneeskunde, de arbeidsgeneeskunde, de gerechtelijke geneeskunde en de verzekeringsgeneeskunde.

Nochtans wordt ook geregeld aan behandelend artsen gevraagd om niet-curatieve opdrachten uit te voeren, bijvoorbeeld het invullen van medische documenten voor een verzekeringsinstelling, het afleveren van een attest van wilsbekwaamheid, het afleveren van een attest dat bevestigt dat de aanvrager in staat is een wapen te manipuleren zonder gevaar voor zichzelf of voor anderen, het opstellen van een omstandige geneeskundige verklaring in het kader van een rechterlijke beschermingsmaatregel, enzovoort.

Dergelijke opdrachten betreffen deskundigenopdrachten waarvoor de arts die ze uitvoert de deontologische beginselen van objectiviteit, onpartijdigheid en onafhankelijk dient na te leven.[11] Bijgevolg mogen deze opdrachten niet door de arts voor zichzelf worden uitgevoerd.

6. Besluit

De nationale raad raadt het verstrekken van zorg door de arts aan zichzelf af, zowel in het belang van de gezondheid van de arts zelf als in het belang van de patiëntveiligheid.

Deontologisch onaanvaardbaar zijn het zichzelf voorschrijven van verslavingsgevoelige medicatie voor chronisch gebruik, het zichzelf afleveren van een ziekte-attest, het aanrekenen van een prestatie voor zichzelf aan de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen en het voor zichzelf een deskundigenopdracht uitvoeren.

Artsen die in bepaalde omstandigheden en voor sommige minder ernstige aandoeningen zichzelf zorg verstrekken moeten beschikken over de nodige bekwaamheid rekening houdend met de aard van de aandoening.

De arts handelt in strijd met de medische deontologie indien hij zijn competentie te buiten gaat, een wetsbepaling overtreedt, misbruik maakt van zijn positie als arts of valsheid in geschrifte pleegt.


[1] Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 8 mei 2010, Afleveren van een arbeidsongeschiktheidsattest voor zichzelf.

[2] Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 8 oktober 2011, Afleveren van een arbeidsongeschiktheidsattest voor zichzelf.

[3] Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 18 februari 2012, Afleveren van een arbeidsongeschiktheidsattest voor zichzelf.

[4] Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 22 maart 2014, Afleveren van een ziekteattest door een arts voor zichzelf.

[5] Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 20 september 2014, Geneeskundige verstrekking van een arts voor zichzelf.

[6] Een studie onder Vlaamse huisartsen in 2019 toont aan dat bijna 89 procent van de artsen zichzelf medicatie voorschrijft, Debeuckelaere R. (Ugent), Zelfmedicatie bij artsen (ongepubliceerde masterthesis, 2019), onder begeleiding van Bastiaens H. en Van den Broeck, K. (UAntwerpen); zie onder meer in https://www.lespecialiste.be/f... en https://www.medi-sfeer.be/nl/nieuws/beroepsnieuws/ldquo-zelfzorg-moet-aandacht-krijgen-tijdens-opleiding-rdquo.html.

[7] Lisa J Merlo, Mark S Gold, Prescription opioid abuse and dependence among physicians : hypotheses and treatment, Harvard Review of Psychiatry. 2008;16(3):181-94.doi: 10.1080/10673220802160316.

[8]https://www.knmg.nl/.../presentatie-ambassadeurs-abs-artsen.

[9] Physician treatment of self, family members, or others close to them, CPOS, november 2001, https://www.cpso.on.ca/Physicians/Policies-Guidance/Policies/Physician-Treatment-of-Self-Family-Members-or; Ethical responsibilities in treating doctors who are patients, Guidance from the BMA Medical Ethics Department, januari 2010, https://www.bradfordvts.co.uk/wp-content/onlineresources/looking-after-ourselves/doctors-as-patients/doctors%20who%20are%20patients%20-%20bma%20guidance.pdf, Good medical practice: a code of conduct for doctors in Australia, Ahpra and the National Boards, oktober 2020, https://www.medicalboard.gov.au/codes-guidelines-policies/code-of-conduct.aspx.

[10] Art. 31, §4, wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

[11] Art. 44, Code van medische deontologie.

Getuigschrift16/11/2013 Documentcode: a143017
report_problem Dit advies vervangt de adviezen d.d. 03.03.2007 (a116002) en d.d. 21.02.2009 (a125010).
Medisch attest dat noodzakelijk is om een wapenvergunning te verkrijgen

De Nationale Raad van de Orde van geneesheren besprak de problematiek m.b.t. het medisch attest dat noodzakelijk is om een wapenvergunning in de zin van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens, te verkrijgen.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad van de Orde van geneesheren besprak in zijn vergadering van 16 november 2013 de problematiek m.b.t. het medisch attest dat noodzakelijk is om een wapenvergunning in de zin van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens, te verkrijgen.

Krachtens artikel 11, § 3, 6°, van deze wet dient, opdat iemand een vergunning kan bekomen om in het bezit te zijn van een wapen, een medisch attest te worden voorgelegd "dat bevestigt dat de aanvrager in staat is een wapen te manipuleren zonder gevaar voor zichzelf of voor anderen".

In zijn advies van 3 maart 2007 "Het afleveren van medische attesten voor het bekomen van een vergunning tot het bezit of het dragen van een wapen" (TNR nr. 116, p. 3) en zijn advies van 21 februari 2009 "Afleveren van een medisch attest voor het bekomen van een vergunning tot het bezit of het dragen van een wapen (TNR nr. 125) betreurde de Nationale Raad de gekozen formulering van dit artikel. De Nationale Raad stelde dat kwalificatie "arts" niet de bevoegdheid met zich brengt het "in staat zijn een wapen te manipuleren" te attesteren. Een arts zou enkel kunnen attesteren dat de aanvrager geen fysieke of mentale tegenindicaties vertoont voor het voorhanden hebben van een wapen zonder gevaar voor zichzelf of voor anderen. In het vermelde advies van 21 februari 2009 nodigde de Nationale Raad de betrokken artsen vervolgens uit het bij dat advies toegevoegde model van attest te gebruiken dat geen melding maakt van het "in staat zijn een wapen te manipuleren".

Teneinde deze problematiek te verduidelijken werd hierover een brief gestuurd aan de Federale Wapendienst, van de FOD Justitie.

De Federale Wapendienst antwoordde zich bewust te zijn van de mogelijkheden en beperkingen van de (huis)arts en de verantwoordelijkheid die hij of zij in redelijkheid kan aangaan. Onder "in staat zijn een wapen te hanteren" wordt door de Federale Wapendienst verstaan "de afwezigheid van manifeste tegenindicaties zoals alcoholisme, depressie, afhankelijkheid van drugs of medicijnen die invloed kunnen hebben op het goed functioneren van lichaam en geest, geestesziekte, handicaps die beletten een wapen veilig te hanteren en dergelijke, waarvan de arts kennis heeft."

De Federale Wapendienst meldt in zijn antwoord bovendien dat een arts niet verantwoordelijk zal worden gesteld voor het gedrag van een patiënt dat zijn oorzaak vindt in een aandoening die hem niet bekend was en die hij in redelijkheid niet moest kennen toen het attest werd afgeleverd. De hoofdverantwoordelijkheid blijft bij de vergunningsverlenende overheid die, om met kennis van zaken te kunnen oordelen, behoefte heeft aan het standpunt van een arts.

De Federale Wapendienst benadrukt ten slotte dat een weloverwogen advies vrij vaak het verschil uitmaakt of een wapenvergunning wordt toegekend aan iemand die bij de Federale Wapendienst niet gekend is, maar waarover hij toch dient te oordelen of deze persoon het vertrouwen van de maatschappij waardig is. Het belang van het medisch attest mag bijgevolg niet onderschat worden.

Getuigschrift21/02/2009 Documentcode: a125010
report_problem Dit advies werd vervangen door het advies d.d. 16.11.2013 (a143017).
Afleveren van een medisch attest voor het bekomen van een vergunning tot het bezit of het dragen van een wapen

Naar aanleiding van de afkondiging van het ministerieel besluit van 16 oktober 2008 houdende de erkenning van de artsen die bevoegd zijn voor het afgeven van een attest bedoeld in artikel 14 van de wapenwet heeft de Nationale Raad van de Orde der geneesheren het advies van 3 maart 2007 in verband met het afleveren van medische attesten voor het bekomen van een vergunning tot het bezit of het dragen van een wapen aangepast.

Advies van de Nationale Raad :

In zijn vergadering van 21 februari 2009 heeft de Nationale Raad van de Orde van geneesheren de problematiek van het afleveren van een medisch attest voor het bekomen van een vergunning tot het bezit of het dragen van een wapen onderzocht.

De wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens (B.S. 9 juni 2006) maakt een onderscheid tussen het bezitten en het dragen van een wapen.

Het bezit van een wapen

Het bezit van een wapen vergt een vergunning. Deze vergunning wordt slechts verleend aan personen die voldoen aan specifieke voorwaarden. Krachtens artikel 11, § 3, 6°, van de wet dient hiervoor een medisch attest te worden voorgelegd “dat bevestigt dat de aanvrager in staat is een wapen te manipuleren zonder gevaar voor zichzelf of voor anderen”.

De Nationale Raad betreurt de gekozen formulering van dit artikel. De kwalificatie “arts” brengt niet de bevoegdheid met zich het “in staat zijn een wapen te manipuleren” te attesteren. Enkel zou een arts eventueel kunnen attesteren dat de aanvrager geen fysieke of mentale tegenindicaties vertoont voor het voorhanden hebben van een wapen zonder gevaar voor zichzelf of voor anderen. De Nationale Raad nodigt de artsen dan ook uit om het hierbijgevoegde model van attest te gebruiken.

De Nationale Raad is bovendien van mening dat enkel de behandelende arts, die eventueel de beheerder is van het globaal medisch dossier, indien de patiënt over een dergelijk medisch dossier beschikt, de medische geschiktheid voor het bezit van een wapen zonder gevaar voor zichzelf of voor anderen kan attesteren.

Het medisch attest waarvan sprake in artikel 11 heeft immers als doel de afwezigheid van medische tegenindicaties die het bezit van een wapen duidelijk zouden beletten (bv. alcoholisme, depressie of epilepsie) te attesteren.

Het dragen van een vuurwapen

Voor het dragen van een vuurwapen stelt artikel 14 dat een medisch attest vereist is.

Dit attest moet worden afgeleverd door een daartoe door de minister van Justitie erkende arts. Het ministerieel besluit van 16 oktober 2008 houdende de erkenning van de artsen die bevoegd zijn voor het afgeven van een attest bedoeld in artikel 14 van de wapenwet concretiseert het begrip ´arts`. In eerste instantie moet het de huisarts zijn die het globaal medisch dossier van de aanvrager beheert of de arts die verklaart hem al minstens een jaar op te volgen, bij gebrek daaraan een psychiater of een neuropsychiater.

Is de patiënt een werknemer van een bewakingsonderneming, dan mag hij ook aan de arbeidsgeneesheer een attest vragen voor zover die het advies inwint van bovenvermelde arts.

Uit het attest moet blijken dat de aanvrager geen fysieke of mentale tegenindicaties vertoont voor het dragen van een wapen.

De Nationale Raad beveelt aan dat de artsen-specialisten contact opnemen met de behandelende arts alvorens dergelijke attesten op te stellen.

Dit advies vervangt de adviezen van de Nationale Raad van 19 februari 2002, van 19 oktober 2002 en van 3 maart 2007 over dezelfde problematiek.

Bijlage : model van medisch attest ‘wapenbezit’.

cc. de heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie

MEDISCH ATTEST

afgeleverd in toepassing van art. 11, § 3, 6°, van de wet van van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens (B.S, 9 juni 2006).

Ondergetekende, .................................................................,

arts, verklaart hierbij dat :

de heer / mevrouw [1] : ........................................................................................

geboren te : ........................................op : .........................................

adres : .........................................................................................

.......................................................................................... op: ..................................

geen fysieke noch mentale tegenindicatie vertoont voor het voorhanden hebben van een wapen in de zin van de aangehaalde wet.

Geldig van ………….... tot ……………..

DATUM : Handtekening en stempel arts

[1] Het onnodige schrappen.

Getuigschrift03/03/2007 Documentcode: a116003
Vragen en antwoorden betreffende de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens
Vragen en antwoorden betreffende de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens

De wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens bepaalt dat voor het bekomen van een vergunning tot het bezit en/of het dragen van een wapen een arts een medisch attest dient af te leveren „dat bevestigt dat de aanvrager in staat is een wapen te manipuleren zonder gevaar voor zichzelf of voor anderen“ (artikel 11, §3, 6°, van de wet van 8 juni 2006).
Een provinciale raad stuurt een brief door van een provinciegouverneur die drie vragen stelt betreffende het afleveren van dergelijke medische attesten.

Advies van de Nationale raad :

In zijn vergadering van 3 maart 2007 heeft de Nationale Raad uw vragen onderzocht betreffende de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens.

Deze vragen zijn de volgende :

1/ “Is de geconsulteerde geneesheer verplicht een getuigschrift af te geven en wat in geval van weigering ?”

Artikel 67 van de Code van geneeskundige plichtenleer is hieromtrent heel duidelijk :
“De geneesheer heeft het recht maar is niet verplicht aan een patiënt, die hem erom verzoekt, een getuigschrift betreffende zijn gezondheidstoestand te overhandigen.
De geneesheer mag een getuigschrift weigeren. Hij alleen beslist over de inhoud en de wenselijkheid om het aan de patiënt te overhandigen”.

In geval van weigering kan het advies gevraagd worden van de provinciale raad waar de arts ingeschreven is.

2/ “Komt de verantwoordelijkheid van de arts in het gedrang die een (gunstig) medisch attest heeft afgeleverd aan een persoon die achteraf op een of andere manier “misbruik” maakt van het wapen?”

Voor zover er op de datum van het medisch attest geen fysieke noch mentale tegenindicaties bestaan voor het voorhanden hebben van een wapen kan, volgens de Nationale Raad, de aansprakelijkheid van de arts niet in het gedrang komen.

In het tegenovergestelde geval zou de aansprakelijkheid van de arts weerhouden kunnen worden door een rechtbank voor zover de medische fout in oorzakelijk verband staat met de opgelopen schade.

3/ “Wat is de juiste draagwijdte van het attest? Kan/moet het als medisch attest beschouwd worden?”

De attesten waarvan sprake in de artikelen 11 en 14 van de wapenwet zijn medische attesten.

De Nationale Raad verwijst u voor het overige naar zijn als bijlage opgenomen advies betreffende het afleveren van medische attesten voor het bekomen van een vergunning tot het bezit of het dragen van een wapen.

Getuigschrift03/03/2007 Documentcode: a116002
report_problem Dit advies werd vervangen door het advies d.d. 16.11.2013 (a143017).
Het afleveren van medische attesten voor het bekomen van een vergunning tot het bezit of het dragen van een wapen

Naar aanleiding van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens vragen verschillende artsen raad aan hun provinciale raad betreffende het invullen van een medisch getuigschrift waarbij de arts attesteert dat zijn patiënt in staat is om een wapen te bedienen en/of voorhanden te hebben zonder zichzelf of een ander in gevaar te brengen.
Een van de betrokken provinciale raden verwijst naar de adviezen van 19 januari 2002 en 19 oktober 2002 waarin de Nationale Raad stelde dat “dergelijke attesten best niet worden afgeleverd door de behandelend arts aangezien het een handeling is die gelijkt op een deskundigenonderzoek” en vraagt dat de Nationale Raad bij het formuleren van zijn standpunt “niet zou voorbijgaan aan de huisarts die de voorgeschiedenis en vooral het gedrag van zijn patiënt beter kent dan een deskundige die betrokkene eenmaal ziet”.

Advies van de Nationale Raad :

In zijn vergadering van 3 maart 2007 heeft de Nationale Raad de problematiek van het afleveren van medische attesten voor het bekomen van een vergunning tot het bezit en/of het dragen van een wapen onderzocht.

De nieuwe wapenwet (wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens, B.S. 9 juni 2006) maakt een onderscheid tussen het voorhanden hebben en het dragen van een wapen.

Het voorhanden hebben van een wapen

Het voorhanden hebben van een wapen vergt een vergunning. Deze vergunning wordt slechts verleend aan personen die voldoen aan specifieke voorwaarden. Krachtens artikel 11, §3, 6°, van de wet van 8 juni 2006 dient hiervoor een medisch attest te worden voorgelegd “dat bevestigt dat de aanvrager in staat is een wapen te manipuleren zonder gevaar voor zichzelf of voor anderen”.

De Nationale Raad betreurt de gekozen formulering van dit artikel. De kwalificatie “arts” brengt niet de bevoegdheid met zich het “in staat zijn een wapen te manipuleren” te attesteren. Enkel zou een arts eventueel kunnen attesteren dat de aanvrager geen fysieke of mentale tegenindicaties vertoont voor het voorhanden hebben van een wapen zonder gevaar voor zichzelf of voor anderen. De Nationale Raad nodigt de artsen dan ook uit om het hierbijgevoegde model van attest te gebruiken.

De Nationale Raad is bovendien van mening dat enkel de behandelende arts, die eventueel de beheerder is van het Globaal Medisch Dossier, indien de patiënt over een dergelijk medisch dossier beschikt, de medische geschiktheid voor het voorhanden hebben van een wapen zonder gevaar voor zichzelf of voor anderen kan attesteren.

Het medisch attest waarvan sprake in artikel 11 van de wet van 8 juni 2006 heeft immers als doel de afwezigheid van medische tegenindicaties die het voorhanden hebben van een wapen duidelijk zouden beletten (bijvoorbeeld alcoholisme, depressie en epilepsie) te attesteren.

Het dragen van een wapen

Artikel 14 van de wet van 8 juni 2006 bepaalt :

“De verzoeker moet een attest voorleggen van een daartoe door de minister van Justitie erkend arts dat hij geen fysieke of mentale tegenindicaties vertoont voor het dragen van een vuurwapen”.

De Nationale Raad heeft geen kennis van een bestaande procedure tot erkenning van attesterende artsen in het kader van wapendrachtvergunningen.

De Nationale Raad is van mening dat deze artsen in ieder geval contact dienen op te nemen met de behandelende arts alvorens een dergelijk attest op te stellen.

Dit advies vervangt de adviezen van de Nationale Raad van 19 februari 2002 en van 19 oktober 2002 over dezelfde problematiek.

Bijlage : 1 model van medisch attest.

MEDISCH ATTEST

In toepassing van art. 11, § 3, 6°, van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens, B.S. 9 juni 2006.

Ondergetekende, ................................................................................................,
arts, verklaart hierbij dat :

de heer / mevrouw 1 : ........................................................................................

1 Het onnodige schrappen.

geboren te : ........................................op : .........................................

adres : .........................................................................................
..........................................................................................

op heden : ..................................

geen fysieke noch mentale tegenindicatie vertoont voor het voorhanden hebben van een wapen in de zin van de aangehaalde wet.

DATUM :

Handtekening en stempel arts


1 Het onnodige schrappen.

Beroepsgeheim19/03/2005 Documentcode: a108007
Drugs en wapens in de psychiatrische ziekenhuizen

Advies van de Nationale Raad aan de hoofdgeneesheren van de psychiatrische, universitaire en algemene ziekenhuizen en aan de diensthoofden van de psychiatrische afdelingen van de universitaire en algemene ziekenhuizen :

Herhaaldelijk besprak de Nationale Raad het complexe probleem van de aanwezigheid van drugs en wapens in de psychiatrische ziekenhuizen en de psychiatrische afdelingen van universitaire en algemene ziekenhuizen.

Om enig zicht te krijgen op de omvang van de problematiek werd destijds een mini-enquête bij de psychiatrische ziekenhuizen verricht. Van de 52 aangeschreven psychiatrische ziekenhuizen hebben er toen 48 geantwoord. Uit een analyse van de antwoorden bleek dat de problemen vooral rijzen in psychiatrische ziekenhuizen die aselectief opnemen en in of aan de rand van grote agglomeraties gelegen zijn.

Om tot een sluitende oplossing te komen had de Nationale Raad herhaaldelijk zowel schriftelijk als mondeling contact met het College van Procureurs-Generaal en de Raad van de procureurs des Konings. Hieruit blijkt dat het streven naar een pragmatische oplossing voor alle problemen die zich kunnen voordoen niet haalbaar is. De parketmagistraten kunnen geen modus vivendi op schrift zetten die aan bepaalde patiënten een vrijgeleide zou bezorgen om te ontsnappen aan de bepalingen van de strafwetgeving terwijl de Nationale Raad van mening is dat het prijsgeven van het beroepsgeheim en het niet naleven van de Patiëntenrechtenwet een negatief effect zou hebben op de hulpverlening aan een doelgroep die maatschappelijk voor heel wat problemen zorgt. De Nationale Raad kwam tot het besluit dat enkel een wetgevend initiatief waarbij de ziekenhuisapothekers en de provinciale geneeskundige commissies ingeschakeld worden tot een sluitende oplossing van de problematiek kan leiden.

In afwachting hiervan denkt de Nationale Raad dat de hiernavolgende richtlijnen voor de ziekenhuizen een leidraad kunnen zijn.

Vooreerst wenst de Nationale Raad te benadrukken dat veel aandacht dient te gaan naar het voorkomen van de aanwezigheid van illegale middelen in het ziekenhuis. Hierbij volstaat het niet een tekst daaromtrent in de brochures van het ziekenhuis op te nemen maar is het aangewezen bij elke vraag voor opname van patiënten waarbij drugsgebruik een onderdeel is van hun problematiek dit uitdrukkelijk te stellen. Hierbij rijst de vraag of het niet aangewezen is dat de ziekenhuizen met de federale of lokale politie bespreken of bij het transport van bepaalde patiënten die meestal gedwongen opgenomen worden niet kan nagekeken worden of zij in bezit zijn van wapens of drugs. Van de politie mag worden verwacht dat zij geen patiënten transporteren die in het bezit zijn van gevaarlijke wapens of grote hoeveelheden drugs.

Daarnaast is het overduidelijk dat bij het gebruik van of bij dreiging met wapens de politie dient ingeschakeld te worden. Het gaat niet op de interventie te beperken tot het inschakelen van ziekenhuiswerkers die getraind zijn in het omgaan met agressie. In deze is het van geen belang of het om wapens gaat die de patiënt legaal of illegaal in zijn bezit heeft.
Dit zijn echter hoogst uitzonderlijke situaties. In de praktijk gaat het meestal om wapens of drugs die op de afdeling of in de aanpalende tuinen verstopt werden en door de verpleging gevonden worden of over drugs of wapens die op vraag van de verpleging overhandigd worden of ontdekt worden bij het fouilleren van de patiënt of bij het doorzoeken van zijn kleding of bagage.
In dit verband is het belangrijk te wijzen op de deontologische en wettelijke verplichtingen van de beroepsbeoefenaars. Deontologisch dient een patiënt voorafgaandelijk in kennis gesteld te worden van de gevolgen voor hem bij het overhandigen van wapens of drugs en van de consequenties bij het vinden ervan bij fouilleren of doorzoeken van zijn kleding of bagage. Het informed consent is een belangrijk element in het opbouwen en het in stand houden van de vertrouwensrelatie met de patiënt.
Daarnaast geldt ook de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt. Artikel 8, §1, van deze wet bepaalt dat elke patiënt het recht heeft om geïnformeerd, voorafgaandelijk en vrij toe te stemmen in iedere tussenkomst van elke beroepsbeoefenaar waaruit volgt dat deze bepaling ook voor de verpleegkundigen geldt. Een patiënt verzoeken drugs of wapens in te leveren is een tussenkomst zoals ook het fouilleren en het doorzoeken van bagage en kleding een technisch verpleegkundige act is. Hieruit volgt dat een patiënt niet alleen op deontologische gronden maar ook op grond van de Patiëntenrechtenwet volledig dient geïnformeerd te worden over de gevolgen van het overhandigen van drugs of wapens en het aantreffen ervan bij fouilleren of doorzoeken van bagage en kleding. Het is evident dat hij enkel onder de garantie van strikte anonimiteit zijn toestemming zal geven en niet akkoord zal gaan met de mededeling van zijn naam aan de directie of het noteren van zijn naam in een register. Naast de Patiëntenrechtenwet rekent de patiënt er eveneens op dat de beroepsbeoefenaar de aan hem toevertrouwde geheimen niet aan derden kenbaar zal maken en artikel 458 van het Strafwetboek omtrent het beroepsgeheim naleeft.

Wat de gedwongen opgenomen patiënt betreft staat vast dat de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke wel een aantal beschermingsmaatregelen bevat maar de rechten van de persoon en dan ook van de patiënt in principe niet beperkt. Theoretisch is artikel 8, §1, van de Patiëntenrechtenwet ook bij een gedwongen opgenomen patiënt van toepassing. Het zou echter niet logisch zijn te aanvaarden dat een gedwongen opgenomen patiënt zich tegen het fouilleren en het doorzoeken van zijn bagage en kleding kan verzetten indien het behandelteam van oordeel is dat dit omwille van de veiligheid van de betrokkene en van derden noodzakelijk is. Dit zou immers meebrengen dat een als gevaarlijk beoordeelde situatie blijft bestaan. Indien een vrijwillig opgenomen patiënt niet instemt met een noodzakelijk geachte tussenkomst kan de opname beëindigd worden wat bij een gedwongen opname niet kan. Gezien dit fundamenteel verschil in rechten tussen vrijwillig en gedwongen opgenomen patiënten is het aangewezen de nodige bedachtzaamheid aan de dag te leggen bij tussenkomsten waarmee een gedwongen opgenomen patiënt niet akkoord gaat.

Het is overduidelijk dat de directies van de ziekenhuizen niet accepteren dat op de afdelingen van het ziekenhuis drugs of wapens afkomstig van patiënten bewaard worden. Hieruit volgt dat een door de afdeling aangeduide persoon zal belast worden met het overmaken van wapens en drugs aan een daartoe door de directie aangewezen persoon. Bij het overhandigen van deze zaken zal in de regel geen onderscheid worden gemaakt tussen middelen waarvan de bezitter aan het behandelteam onbekend is (middelen die verborgen waren) en middelen waarvan de vroegere bezitter wel bekend is. Er mag worden verwacht dat de directies van de ziekenhuizen hun personeel niet onder druk (zullen) zetten om de namen van de bezitters kenbaar te maken; dit zou enkel tot gevolg hebben dat de hoeveelheid “gevonden” middelen toeneemt. Het staat eveneens vast dat de directies van de ziekenhuizen deze middelen niet (zullen) bewaren en er zich van (zullen) ontmaken. De voor hen meest aangewezen weg is de lokale politie. Op heel wat plaatsen bestaan hieromtrent reeds afspraken.

Tot slot wijst de Nationale Raad erop dat de eindverantwoordelijken van het behandelteam zich dienen te realiseren dat het beroepsgeheim geen absoluut karakter heeft. In uitzonderlijke omstandigheden kan de eindverantwoordelijke voor de behandeling in geweten oordelen dat de naleving van het beroepsgeheim en de Patiëntenrechtenwet ondergeschikt is aan de handhaving van de orde en de veiligheid van de samenleving. Hierbij dient hij zich wel te realiseren dat hij kan worden verplicht zijn beroep op de noodtoestand te verantwoorden. Daarom meent de Nationale Raad dat het, alvorens zich daarop te beroepen, wijs is te overleggen met ervaren collega’s en zeker met het behandelteam dat in deze soms beducht is voor represailles van de groep waartoe de betrokken patiënt behoort.

De Nationale Raad meent dat de voorgestelde pragmatische oplossing enerzijds de behandeling van de beoogde doelgroepen niet hindert en anderzijds de veiligheid van de samenleving niet in het gedrang brengt. De Nationale Raad werd graag op de hoogte gehouden van de verdere ontwikkelingen in dit complexe dossier.

Getuigschrift19/10/2002 Documentcode: a099002
report_problem Dit advies werd vervangen door het advies TNR 116 p. 3 (a116002).
Afleveren van medische attesten voor het bekomen van een vergunning tot het bezit en/of het dragen van een verweervuurwapen

Naar aanleiding van zijn advies van 19 januari 2002 betreffende de aflevering van medische attesten voor het bekomen van een vergunning tot het bezit en/of het dragen van een verweervuurwapen ontvangt de Nationale Raad twee gelijkaardige vragen naar verduidelijking van de notie "deskundige". Gaat het om wetsdokters of artsen die goed bekend zijn met de materie ?

Advies van de Nationale Raad :

Uit de raadpleging van de gecoördineerde omzendbrief van 30 oktober 1995 “betreffende de toepassing van de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake wapens” blijkt het volgende.

De vergunning tot bezit van verweervuurwapens wordt afgeleverd door de korpsoverste van de lokale politie of zijn gevolmachtigde mandataris. Voorafgaand aan deze toekenning worden naast een evaluatie van de theoretische kennis de karakteristieken van de persoonlijkheid van de aanvrager nagegaan.

De betrokkene moet voldoende oordeelsvermogen hebben voor het hanteren en gebruiken van het gevraagde wapentype zonder gevaar voor zichzelf of anderen.

Dit kan in bepaalde uitzonderlijke gevallen leiden tot het vragen van een recent medisch attest wanneer daaromtrent duidelijke twijfels rijzen.

In zijn advies van 19 januari 2002 stelt de Nationale Raad dat dergelijke attesten best niet worden afgeleverd door de behandelend arts aangezien het een handeling is die gelijkt op een deskundigenonderzoek.

De Nationale Raad meent dat in hoofde van de beoefening van hun sport (jacht of sportschutter) er voldoende artsen in aanmerking komen om met kennis van zaken dergelijke attesten af te leveren.
Het dragen van een verweervuurwapen is wettelijk geregeld.

De vergunning wordt uitgereikt door de provinciegouverneur die dezelfde criteria hanteert.

Een nieuwe vuurwapenwet is op komst. Deze voorziet enkele belangrijke wijzigingen. Zo is het afleveren van een vergunning tot verweervuurwapenbezit onderhevig aan het voorleggen van een medisch attest dat bevestigt dat de aanvrager in staat is een wapen te manipuleren zonder gevaar voor zichzelf of anderen. Het dragen van wapens vereist tevens een onderzoek door een “erkend psychiater of psycholoog”.

De modaliteiten wat betreft de aanduiding van bevoegde artsen zijn tot op heden niet gekend, evenmin als de aanstelling van de “erkende” psychiaters.
De uitvoeringsbesluiten die bij deze nieuwe wet worden voorzien zullen waarschijnlijk een antwoord geven, zoniet zal de Nationale Raad zich te gelegener tijd informeren bij de bevoegde diensten.