Arts besmet met hepatitis C - Advies van de Nationale Raad van 21 september 2002
Arts besmet met hepatitis C – Advies van de Nationale Raad van 21 september 2002
Een advocaat, die wordt geraadpleegd door een met hepatitis C besmette arts in een geschil met de directie van het ziekenhuis waarin deze arts werkzaam is, stelt vier bijkomende vragen bij het advies dat de Nationale Raad op 21 september 2003 over deze materie uitbracht (Tijdschrift Nationale Raad nr. 98, december 2002, p. 7) :
- Beslist een arts besmet met hepatitis C niet vrij of hij aan de arbeidsgeneesheer dan wel aan de hoofdgeneesheer zijn verklaring zal afleggen ?
- De bescherming van de medische gegevens van de betrokken arts is krachtens artikel 59, §2, van de Code van geneeskundige plichtenleer gewaarborgd wanneer deze zich richt tot de arbeidsgeneesheer, maar is deze niet totaal onbestaande wanneer hij de verklaring aflegt aan de hoofdgeneesheer ?
- Mag de over de besmetting ingelichte hoofdgeneesheer van de betrokken arts eisen dat deze zijn volledig medisch dossier voorlegt ?
- Behoort het, in geval van betwisting, niet tot de provinciale geneeskundige commissie uitspraak te doen over de geschiktheid van een beoefenaar van de geneeskunde ?
Advies van de Nationale Raad :
- De beoefenaar die besmet is met het hepatitis C-virus dient zijn spontane verklaring af te leggen aan de arbeidsgeneesheer. Gesteld dat de arts die lijdt aan een besmettelijke aandoening, door zijn statuut, niet onderworpen is aan de controle van een arbeidsgeneesheer, dan moet hij de verklaring afleggen aan de hoofdgeneesheer die belast is met de bevordering van de ziekenhuishygiëne.
- In dat laatste geval is het niet exact te stellen dat de bescherming van de besmette geneesheer helemaal onbestaande is. De hoofdgeneesheer blijft onderworpen aan de regels betreffende het beroepsgeheim van de arts.
- De hoofdgeneesheer is niet de arts die de patiënt behandelt en is bijgevolg niet gerechtigd te eisen dat deze laatste zijn medisch dossier voorlegt.
- In voorkomend geval (zie artikel 11 van het koninklijk besluit van 17 oktober 1976 betreffende de organisatie en de werking van de geneeskundige commissies) behoort het tot de bevoegdheid van de provinciale geneeskundige commissies zich uit te spreken over de fysieke of psychische geschiktheid van een beoefenaar. Hiertoe vraagt de provinciale geneeskundige commissie aan de Nationale Raad van de Orde van geneesheren een college van deskundigen aan te stellen om de arts te onderzoeken en verslag uit te brengen aan de commissie.
Dit advies werd vervangen door het advies a107003.