keyboard_arrow_right
Deontologie

Rol van de behandelende arts in het kader van de uitvoering van de bepalingen van het KB van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers m.b.t. de definitieve arbeidsongeschiktheid van een werknemer om zijn taken uit te voeren

De nationale raad van de Orde der artsen onderzocht de rol van de behandelende arts in het kader van de uitvoering van de bepalingen van het koninklijk besluit van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers met betrekking tot de definitieve arbeidsongeschiktheid van een werknemer om zijn taken uit te voeren.

Advies van de nationale raad :

Rol van de behandelende arts ten opzichte van de definitieve arbeidsongeschiktheid van een patiënt

In zijn vergadering van 19 maart 2016 onderzocht de nationale raad van de Orde der artsen de rol van de behandelende arts in het kader van de uitvoering van de bepalingen van artikel 34 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en het koninklijk besluit van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers met betrekking tot de definitieve arbeidsongeschiktheid van een werknemer om zijn taken uit te voeren.

1° De arts heeft de plicht de patiënt in te lichten over zijn fysieke en psychische gezondheidstoestand en over de vermoedelijke evolutie ervan (artikel 7 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt).

Indien uit de anamnese, uit het klinische onderzoek en, zo nodig, uit technische onderzoeken of gespecialiseerde adviezen blijkt dat de patiënt fysieke of mentale contra-indicaties vertoont voor het uitoefenen van het werk waarvoor hij aangeworven werd (overeengekomen werk), informeert de arts hem hierover.

De arts spoort zijn patiënt ertoe aan bij de bevoegde diensten inlichtingen in te winnen over de wetgeving betreffende het welzijn van de werknemer op het werk, de reïntegratieprocedure (outplacement) en de sociale rechten in geval van arbeidsongeschiktheidsverklaring.

Hij informeert hem ook over de mogelijkheid spontaan de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer te raadplegen voor gezondheidsklachten die arbeidsgebonden zijn.

Met toestemming van de patiënt kan de arts zelf aan de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer vragen de werknemer te onderzoeken.

De werknemer kan zich er tegen verzetten dat zijn werkgever op de hoogte gebracht wordt van deze raadpleging (artikel 37 van het voornoemde koninklijk besluit van 28 mei 2003).

De raadpleging heeft geen enkel gevolg indien de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer vindt dat de klachten geen verband hebben met het uitgevoerde werk of indien de werknemer niet wenst dat de adviseur een beslissing neemt inzake arbeidsongeschiktheid.

2° Indien de arts van mening is dat zijn patiënt definitief ongeschikt is om het overeengekomen werk voort te verrichten wegens ziekte of ongeval en de patiënt een reïntegratieprocedure wenst te beginnen, geeft hij de patiënt een in eer en geweten opgesteld getuigschrift dat hem definitief ongeschikt verklaart het (specifieke) overeengekomen werk voort te zetten.

Op deze voorwaarden en van oordeel zijnde dat de wetgever uitdrukkelijk voorziet in de tussenkomst van de behandelende arts in het kader van deze procedure, meent de nationale raad dat de arts de geneeskundige plichtenleer niet overtreedt om de enige reden dat zijn kennis van de kenmerkende eigenschappen van de arbeidspost van zijn patiënt onvolkomen is.

Door dergelijk getuigschrift op te stellen treedt de behandelende arts niet op als deskundige in de betekenis van artikel 119 van de Code van geneeskundige plichtenleer maar handelt hij in de context van artikel 67 van de Code van geneeskundige plichtenleer.

Indien de arts meent niet te kunnen beoordelen of de medische situatie van de patiënt hem ongeschikt maakt zijn werk uit te voeren, verwijst hij de patiënt door naar een bevoegde confrater.

De behandelende arts die voornoemd getuigschrift verstrekt, zal eventueel dienen tussen te komen in het kader van de overleg- of beroepsprocedure naar aanleiding van de beslissing van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer.

3° Het voornoemde koninklijk besluit van 28 mei 2003 verwijst naar de, niet nader gedefinieerde, notie van behandelende arts.

De nationale raad is van mening dat de arts die de medische behandeling op zich neemt van de aandoening die de oorzaak is van de ongeschiktheid het meest geschikt is om dit getuigschrift op te stellen.

De werknemer moet evenwel de vrije keuze hebben van de arts die hij raadpleegt om na te gaan of zijn gezondheidstoestand hem toelaat zijn beroepsactiviteit uit te oefenen, conform artikel 6 van de voornoemde wet van 22 augustus 2002.

Tot slot mag de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer in geen geval de rol van behandelende arts op zich nemen.

4° De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer deelt aan de werknemer en aan de werkgever zijn beslissing mee betreffende de gezondheidsbeoordeling door middel van een formulier waarvan het model vastgesteld is door de wet. Dit formulier mag geen enkele aanwijzing over de diagnose bevatten die de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in het gedrang zou kunnen brengen (artikel 48 van het voornoemde koninklijk besluit van 28 mei 2003).