keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

Getuigschrift28/07/2007 Documentcode: a117017
Medische attesten, dixit-attesten en geantedateerde attesten

Op voorstel van de heer F. Vandenbroucke, viceminister-president van de Vlaamse Regering en Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, ondertekende de Nationale Raad op 22 maart 2007, na meermaals overleg te hebben gepleegd met het Departement Onderwijs en Vorming, Afdeling Ondersteuningsbeleid, van de Vlaamse Overheid, mee het protocol betreffende de samenwerking tussen de medische sector en het onderwijs in het kader van het actieplan « Een sluitende aanpak van spijbelen en schoolverzuim » (als bijlage).
De Nationale Raad van de Orde der geneesheren wenst, na de ondertekening van het genoemde protocol op 22 maart 2007 aangaande de dixit-attesten en de geantedateerde attesten volgende verduidelijkingen te geven.

Advies van de Nationale Raad :

Het medisch attest

Een medisch attest is een getuigschrift dat een feit van medische aard vaststelt en bevestigt op grond van eigen ondervraging en onderzoek. Het wordt afgeleverd door de arts die het feit zelf heeft vastgesteld. Het medisch attest dient vanzelfsprekend volledig waarheidsgetrouw te zijn en houdt alleen medische vaststellingen over de patiënt zelf in.

De Nationale Raad herinnert aan zijn advies van 18 september 1993 (Tijdschrift van de Nationale Raad nr. 62, december 1993, p. 26) dat bepaalt dat “elk medisch getuigschrift, dat immers door de eer en de verantwoordelijkheid van de arts die het ondertekent wordt gewaarborgd, waarheidsgetrouw en gewetensvol moet worden opgemaakt. Het getuigschrift moet worden gedagtekend op de dag dat het wordt opgemaakt, van een handtekening worden voorzien en met een stempel worden gewaarmerkt.”

Onder die voorwaarden geniet het medisch attest onbetwistbaar het vermoeden van geloofwaardigheid.

In zijn advies van 26 augustus 1989 (Tijdschrift van de Nationale Raad nr. 46, december 1989, p. 22) bepaalt de Nationale Raad: “Wat betreft de inhoud van de ongeschiktheidverklaring dient de Nationale Raad U er niettemin op te wijzen dat het medisch geheim hierbij op geen enkele manier mag worden geschonden. Als reden van ongeschiktheid kunnen dan ook alleen de vermeldingen ziekte, ongeval en verlenging worden weerhouden. Alle andere redenen dienen dan ook van het attest te worden weggelaten”.

Het dixit-attest

Een dixit-attest is een attest dat louter en alleen gebaseerd is op de verklaring van de betrokkene en niet op een diagnose. Dergelijke verklaring heeft nooit het karakter van een medisch attest.

De gebruikelijke voorgedrukte medische formulieren kunnen hiervoor niet aangewend worden. Teneinde elk misverstand met een eigenlijk medisch attest te vermijden en de gevraagde signaalfunctie bij problematische afwezigheid te onderstrepen dient een dergelijk attest met de hoofding dixit-attest te beginnen.

Dergelijk attest dient duidelijk te vermelden : “Volgens verklaring van betrokkene …..” .

In deze optiek zal de wederzijdse vertrouwensrelatie die de grondslag is van elke arts-patiëntrelatie niet uit het oog worden verloren.

Indien de school geregeld dergelijke dixit-attesten ontvangt, kan zij dit signaleren aan de CLB-arts die op zijn beurt desgevallend overleg kan plegen met de behandelende geneesheer.

Contact schoolarts - behandelend arts

De Nationale Raad bepaalt in zijn advies van 29 januari 1994 (Tijdschrift van de Nationale Raad nr. 64, juni 1994, p. 24) dat hij voorstander is van contacten tussen de schoolarts en de behandelend arts om de inhoud van een medische ongeschiktheidverklaring toe te lichten, zelfs te documenteren en om zo nodig toe te zien op de praktische uitvoering ervan. Dit voor zover het gezondheidsaspecten betreft die van belang zijn voor de schoolse begeleiding van de leerling. Dit overleg geldt dus evenzeer in het kader van een dixit-attest.

Geantedateerde attesten

Antedatering van medische attesten is verboden vermits een medisch attest dient gedagtekend te worden de dag waarop de patiënt wordt onderzocht, het attest wordt opgesteld en afgeleverd.

Antedatering en/of het valselijk bevestigen van een ziekte zijn misdrijven (valsheid in geschrifte, zie de artikelen 196 en 204 van het Strafwetboek) en zijn derhalve juridisch en deontologisch uitgesloten.

Uitzonderlijk kan een getuigschrift van ongeschiktheid a posteriori worden opgesteld en afgeleverd op basis van medische bevindingen en de hierdoor als aanvaardbaar voorkomende verklaringen van de betrokkene.

Bijlage:

Protocol betreffende de samenwerking tussen de medische sector en onderwijs in het kader van het actieplan ‘Een sluitende aanpak van spijbelen en schoolverzuim’ van de Vlaamse overheid van 22 maart 2007

Beroepsgeheim14/11/1998 Documentcode: a083006
Centra voor leerlingenbegeleiding

De Nationale Raad richt onderstaande brief aan mevrouw W. DEMEESTER, Vlaams minister van Financiën, Begroting en Gezondheidsbeleid, in verband met het voorontwerp van decreet betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding:

De Nationale Raad heeft, in zijn zitting van 24 oktober 1998, kennis genomen van het voorontwerp van decreet betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding onder referentie 13 AD/DD/decre 78 mv2.doc 13/07/98 18:33.

De Nationale Raad heeft de elementen omtrent het medisch beroepsgeheim vervat in de artikelen 11 en 12 van dit voorontwerp op hun medisch-deontologische implicaties onderzocht en hierover volgend standpunt ingenomen, dat hij aan Uw welwillende aandacht wenst voor te leggen.

In het voorziene multidisciplinair dossier dat in het kader van de toekomstige CLB's voor iedere leerling zal worden aangelegd, mogen alleen die medische gegevens worden genoteerd die door de geneesheer worden geselecteerd als noodzakelijk en relevant voor de schoolse begeleiding van de leerling. Alleen deze geselecteerde gegevens kunnen in aanmerking komen voor het gedeelde beroepsgeheim binnen de CLB-equipe, en dit mits uitdrukkelijke toestemming van de meerderjarige leerling of van de ouders of voogd van de minderjarige leerling. Alle andere medische persoonsgegevens die de geneesheer van het CLB ter kennis komen, blijven ressorteren onder het medisch beroepsgeheim en dienen als zodanig door de geneesheer in een apart dossier te worden opgetekend en bewaard.
Bovendien zal zowel het opslaan als het verwerken van deze medische persoonsgegevens moeten voldoen aan de voorwaarden voorzien door de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, wat onder meer inhoudt dat de verwerking van deze gegevens geschiedt onder toezicht en verantwoordelijkheid van een geneesheer.

Beroepsgeheim19/04/1997 Documentcode: a078005
PMS-MST - Centra voor leerlingenbegeleiding

PMS - MST - Centra voor leerlingenbegeleiding

De Nationale Raad vreest dat het project van de Vlaamse Regering betreffende de overdracht van de activiteiten van de PMS-MST naar de Centra voor leerlingenbegeleiding schendingen inhoudt van de persoonlijke levenssfeer en van het medisch beroepsgeheim.
Hij heeft beslist zijn bedenkingen mede te delen aan de heer Van den Bossche, minister vice-president van de Vlaamse Regering, minister van Onderwijs.

Advies van de Nationale Raad :

Betreft : "Van MST en PMS naar Centra voor leerlingenbegeleiding"

De Nationale Raad van de Orde der geneesheren heeft het "Document RB 96.06/53" van het Onderwijssecretariaat van de Vlaamse Steden en Gemeenten (O.V.S.G.) ter inzage gekregen en maakt U volgende deontologische bemerkingen over in de geest van de in dit document vooropgestelde voorafgaandelijke bezinning.

In het kader van een multidisciplinaire samenwerking kan het medisch beroepsgeheim slechts worden gedeeld met andere medewerkers voor wat betreft gegevens die noodzakelijk of onontbeerlijk zijn voor de gezamenlijke schoolse begeleiding van de leerling.
Alle andere gegevens ressorteren onder het medisch beroepsgeheim.

Wegens het risico op schending zowel van de privacy van de leerling als van het beroepsgeheim kan de Nationale Raad niet instemmen met het toevertrouwen van het leerlingendossier aan klastitularis of leerkracht.

Van de medische gegevens mogen alleen deze gegevens worden medegedeeld die absoluut noodzakelijk zijn voor de gezondheidsbegeleiding van de leerling op school en dit mits schriftelijk akkoord van de meerderjarige leerling of van de ouders van de minderjarige leerling of in voorkomend geval van de voogd.

De Nationale Raad is van oordeel dat een verdere gedachtenwisseling over deze materie nuttig is.

Een zelfde brief werd gericht aan mevrouw Wivina DEMEESTER, Vlaams minister van Financiën, Begroting en Gezondheidsbeleid.

Psycho-Medische Sociale Centra (P.M.S.)21/01/1995 Documentcode: a068003
Dienst PMS - Begeleiding en MST

Dienst PMS-Begeleiding en MST

De Nationale Raad wordt door twee provinciale raden om advies verzocht betreffende een rondschrijven van de Franse Gemeenschap, Ministerie van Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek en Vorming, omtrent de samenwerking tussen PMS-centra en het MST.
Beide provinciale raden hebben bedenkingen bij de uitwisseling van dossiers tussen PMS-centra en het MST, rekening houdend met de samenstelling van de Dienst PMS-Begeleiding.

Advies van de Nationale Raad :

In antwoord op Uw vraag om advies naar aanleiding van het rondschrijven vanwege de Communauté française de Belgique, Ministère de l'éducation, de la recherche et de la formation, Service Guidance P.M.S., omtrent de samenwerking tussen PMS en MST, en meer bepaald de uitwisseling van medische gegevens uit het MST-dossier, verwijst de Nationale Raad U naar zijn vorige adviezen waarin deze problematiek uitvoerig wordt behandeld en waarvan U bijgaand kopie vindt.

Hierin wordt uitgebreid en gedetailleerd ingegaan op alle deontologische vereisten waaraan een dergelijke samenwerking dient te voldoen.

De Nationale Raad stemt dan ook volledig in met het document opgesteld door het Bureau van de Provinciale Raad van Luik van 25 oktober 1994 en met het advies van de Provinciale Raad van Namen van 21 oktober 1994.

Referenties m.b.t. de vorige adviezen van de Nationale Raad :

- "M.S.T.- en P.M.S.-Centra"
Officieel Tijdschrift Orde der geneesheren 1977-1978, nr. 26, p.72-78.

- "Psycho-medisch-sociale centra (PMS)"
Officieel Tijdschrift Orde der geneesheren maart 1990, nr. 47, p. 15.

- "Schoolgezondheidsdienst"
Officieel Tijdschrift Orde der geneesheren maart 1990, nr. 47, p. 16 en p. 20.

Psycho-Medische Sociale Centra (P.M.S.)21/10/1989 Documentcode: a047001
Psycho-medische-sociale centra (P.M.S.)

Psycho‑medische‑sociale centra (P.M.S.)

Tijdens de twee voorafgaande vergaderingen heeft de Nationale Raad een adviesaanvraag van de directeur‑generaal van het Ministerie van Onderwijs (N) (cf. Tijdschrift nr 46, p. 24 en p. 31) en het verslag van een lid van de Raad geanalyseerd.

Bedoelde adviesaanvraag behelst:

  1. de juridische status van artsen van Rijks‑psycho‑medische‑sociale centra
  2. de activiteiten van artsen verbonden aan de centra
  3. de rol en de plaats van de arts in de algemene werking van de centra.

Het ontwerp‑advies dat de Nationale Raad door de verslaggever werd voorgelegd, wordt goedgekeurd.

Advies van de Nationale Raad:

In het kader van de te geven uitvoering aan de in uw brief vermelde artikels betreffende de geneesheren verbonden aan de P.M.S.‑centra, heeft de Nationale Raad van de Orde der geneesheren zich beraden over zowel de arbeidsjuridische situatie als de bevoegdheden en arbeidsverhoudingen van bovengenoemde geneesheren binnen het P.M.S.‑team.

Daarbij werden volgende deontologische voorwaarden weerhouden:

1. Wat de arbeidssituatie van de P.M.S.‑geneesheren betreft dient elke overeenkomst ter zake te worden vastgelegd in een schriftelijk contract dat voorafgaandelijk dient te worden voorgelegd aan de bevoegde Provinciale Raad van de Orde der geneesheren. Deze is bevoegd om elke contractuele situatie van geneesheren te evalueren op haar deontologische implicaties.

2. Binnen het kader van de arbeidsverhouding van de P.M.S.‑arts ten opzichte van de inrichtende macht, de administratieve directie van het P.M.S.‑centrum en het technisch personeel van het P.M.S.‑team, dient de arts in alle omstandigheden zijn/haar volledige onafhankelijkheid gevrijwaard te zien zowel op professioneel als op moreel en ethisch vlak.

3. De arts dient de volledige verantwoordelijkheid te dragen voor de medische activiteiten die voortvloeien uit zijn functie en bevoegdheden, ook voor die activiteiten die binnen het kader van het team aan paramedische medewerkers worden gedelegeerd.

4. Zowel het inwinnen van anamnestische gegevens als de noodzakelijke verwijzingen naar de curatieve sector en de formulering van de conclusie uit het geheel van de medische investigaties, dienen uitsluitend langs de persoon van de arts om te geschieden, dit eventueel in samenwerking met de verpleegkundige.

5. De arts beslist over de wijze waarop het medisch beroepsgeheim wordt gevrijwaard, zowel wat betreft de inzage en de bewaring van het medisch dossier in se als wat betreft het doorgeven van gegevens uit dit dossier aan de medewerkers binnen het P.M.S.‑team. Binnen het kader van het afgeleid of gedeeld beroepsgeheim kunnen uiteraard alleen deze gegevens die relevant zijn en noodzakelijk voor de medisch‑psycho‑pedagogische begeleiding van het kind bij zijn schoolse prestaties, worden overgemaakt aan de leden van het P.M.S.‑team en, zo nodig, aan de betrokken leerkrachten.

6. De controle over de medische activiteiten van de P.M.S.‑arts kan alleen worden uitgeoefend door daartoe aangestelde geneesheren‑inspecteurs, met inachtname en mits vrijwaring van het beroepsgeheim dat ook binnen deze controle‑relatie geldt.

Psycho-Medische Sociale Centra (P.M.S.)18/10/1989 Documentcode: a047005
Schoolgezondheidsdienst

De Nationale Raad zet het onderzoek voort van het voorstel van decreet van april 1989 tot oprichting van een schoolgezondheidsdienst voor de Franse Gemeenschap (cf. Tijdschrift nr 46, p. 33 en supra vergadering van 21 oktober 1989) en neemt kennis van een ontwerp‑antwoord en een nota die door raadsleden werden neergelegd. Behoudens enkele opmerkingen wordt het ontwerp goedgekeurd.

Advies van de Nationale Raad:

1. Betrekkingen tussen geneesheren en psychologen

Artikel 2 § 1, 1° van het voorstel van decreet vermeldt expliciet de opdrachten van het medisch schooltoezicht en preciseert: het opsporen van fysieke, sensoriële en mentale deficiënties en de follow‑up ervan, en dit bij middel van algemeen‑klinische exploraties en meer gerichte onderzoeken in functie van een aantal op te lopen risico's binnen het scolair, familiaal en sociaal milieu en dit in functie van de ontwikkeling van de betrokken leerling. Artikel 2 § 2, 2° vult dit aan met: de gezondheidsopvoeding binnen de schoolgemeenschap en dit in nauwe samenwerking met directie en personeel van de school, de oudervereniging en het P.M.S.‑centrum onder de verantwoordelijkheid van de inrichtende macht.
Artikel 4, § 2 preciseert daarbij dat elk M.S.T.‑equipe deze opdrachten uitvoert in permanente samenwerking met en onder de leiding van een arts.

Het is dus duidelijk dat ook de deeltaken toebedeeld aan de psychologen onder de leiding van de arts zullen dienen te geschieden en niet andersom. De arts draagt dus de volledige organisatorische verantwoordelijkheid voor alle medische activiteiten, ook de gedelegeerde, binnen het P.M.S.-M.S.T.‑team. Dit geldt niet alleen voor alle klinische onderzoeken doch eveneens voor alle opdrachten van Gezondheidsvoorlichting en ‑opvoeding.

2. Betrekkingen tussen geneesheren en verpleegkundigen en de uitwisseling van informatie tussen de P.M.S.‑ en M.S.T.-centra

Het is duidelijk dat biometrische en sensoriële onderzoeken bij de leerlingen inherent deel uitmaken van het klinisch‑medisch onderzoek en dus onder toezicht van de arts dienen te geschieden. Alle resultaten van het klinisch onderzoek dienen in een medisch dossier te worden opgetekend en bewaard en de arts waakt over de vrijwaring van het medisch beroepsgeheim hieromtrent. Geen enkel gegeven uit dit dossier mag aan derden worden overgemaakt tenzij mits goedkeuring van de arts en dit alleen in het psycho‑medisch‑pedagogisch belang van de leerling.

Zoals artikel 7 van het voorstel van decreet stipuleert maakt de arts, hoofd van de M.S.T.‑equipe, een conclusiefiche op van zijn bevindingen. Deze conclusies deelt hij mee aan ouders of voogden van de minderjarige leerlingen, aan de meerderjarige leerlingen en, mits hun toestemming, aan de behandelende arts. Deze conclusies kunnen ook medegedeeld worden, volgens de noodwendigheid, aan de andere leden van de equipe en aan de directie van de schoolinrichting, dit voor wat betreft de noodzakelijk te nemen praktische consequenties. Mits akkoord van de ouders of voogden van de minderjarige leerlingen of van de meerderjarige leerlingen kunnen dezelfde conclusies worden medegedeeld aan de arts van het betrokken P.M.S.‑centrum.

Deze procedures zijn op geen enkel punt strijdig met de deontologie.

3. Betrekkingen tussen de artsen en de adviseurs‑directeurs

De arts dient in alle omstandigheden zijn professionele, morele en ethische onafhankelijkheid te bewaren, zowel ten overstaan van de adviseur‑directeur als ten overstaan van de inrichtende macht.
Daarenboven dient elke in te winnen anamnestische informatie bij de behandelende arts(en) uitsluitend langs de equipe‑arts te worden aangevraagd, eveneens uitsluitend door de equipe‑arts te worden ingezien, dit in samenwerking met de verpleegkundige, en in het medisch dossier te worden opgeslagen en bewaard, en dit zonder enige toegankelijkheid voor derden.
Alleen de noodzakelijke conclusies hieruit kunnen door de arts aan de adviseur‑directeur worden medegedeeld bij middel van de conclusiefiche, dit ingeval de begeleiding van de leerling dit noodzakelijk maakt.
Alleen de arts beslist over deze noodzaak.

Ten slotte betreurt de Nationale Raad dat in Hoofdstuk I, artikel 4 § 2 wordt bepaald dat in functie van de noodzaak een Medische Raad kan worden opgericht. De Nationale Raad meent dat het uitermate wenselijk, zelfs noodzakelijk, is dat in elke schoolgezondheidsdienst een Medische Raad wordt ingericht.

Anderzijds wijst de Nationale Raad op het verplicht contract waardoor elke geneesheer met de inrichtende macht van de schoolgezondheidscentra is verbonden en dat voor de ondertekening ter goedkeuring moet worden voorgelegd aan de Provinciale Raad waaronder de geneesheer ressorteert.

Beroepsgeheim01/01/1977 Documentcode: a026030
M.S.T. - en P.M.S. - centra

M.S.T.‑ EN P.M.S.‑CENTRA

Inleidende Nota:

De Nationale Raad van de Orde wordt vaak om advies gevraagd in verband met een mogelijke schending van het medisch beroepsgeheim in medico‑sociale instellingen. Inderdaad, en alhoewel men kan argumenteren dat het niet‑medisch personeel van deze instellingen eveneens door het beroepsgeheim gebonden is, hetzij op grond van artikel 458 van het strafwetboek, hetzij ook nog op grond van een uitdrukkelijke bepaling, die soms opgenomen is in de bijzondere wetgeving ter zake, bestaat er een werkelijk gevaar dat er tijdens de administratieve verwerking van de medische dossiers een ontoelaatbare veropenbaring geschiedt van gegevens die bestemd waren om strikt vertrouwelijk te blijven. Een geheim dat «gedeeld» wordt door een groot aantal personen is vanzelfsprekend geen geheim meer. De problemen die hierbij oprijzen zijn des te meer ernstig, doordat sommige reglementaire schikkingen de overdracht van medische dossiers opleggen, zelfs zonder medeweten van hen die de vertrouwelijke inlichtingen hebben geleverd.

Dit gebeurt onder meer tussen de centra voor medisch schooltoezicht (afgekort: M.S.T.) en de psycho‑medico‑sociale centra (afgekort: P.M.S.), en de Nationale Raad ontving een verzoek tot advies ter zake vanwege de Provinciale Raad van Brabant met het Frans als voertaal. Na kennis te hebben genomen van het verslag van de commissie ad hoc, heeft de Nationale Raad besloten een vroeger uitgebracht advies (van 9 september 1965) te bevestigen, met dien verstande dat met de betrokken administraties overleg zal worden gepleegd, om de reglementaire bepalingen in overeenstemming te brengen met de Code van Plichtenleer.

***

VERSLAG

A. Situering van het probleem:

Vooraf dient het onderscheid tussen de hier bedoelde centra te worden gepreciseerd:

1. Centra voor Medisch Schooltoezicht (MST)
  • Hebben een exclusieve medische opdracht waaraan niemand zich wettelijk kan onttrekken;
  • De geneesheer is hier hoofd van en verantwoordelijke voor zijn equipe;
  • Controle en subsidiëring geschiedt door het Departement van Volksgezondheid.
2. Psycho‑Medico‑Sociale Centra (P.M.S.) en subsidiaire Diensten voor Studie en Beroepsoriëntering
  • Hebben een veel bredere opdracht waarbij het noodzakelijk medisch onderzoek slechts één van de elementen uitmaakt; hun tussenkomst hangt af van de vrije wil van de betrokken personen (of hun wettelijke vertegenwoordigers);
  • De geneesheer - indien er één deel uitmaakt van het vast personeel - is slechts één van de medewerkers van de equipe;
  • De controle en subsidiëring geschiedt door het Departement van Nationale Opvoeding.

Dit principieel onderscheid wordt gedeeltelijk teniet gedaan door het feit dat de Wet op het M.S.T. (21 maart 1964) in haar artikel 4, § 1 het M.S.T. voor de Rijksscholen toevertrouwd heeft aan het personeel van de P.M.S.‑Centra van de Staat, waarvan de werking geregeld is door een Koninklijk Besluit van 13 augustus 1962.

3. Deontologische moeilijkheden

In de P.M.S.‑M.S.T.‑Centra van de Staat zijn er ogenschijnlijk geen moeilijkheden: minstens één geneesheer moet van de P.M.S.‑equipe deel uitmaken (artikel 22, laatste alinea van het Koninklijk Besluit van 13 augustus 1962), en deze heeft bijgevolg een dubbele hoedanigheid: a) hoofd van de equipe voor M.S.T. in de Rijksscholen, en b) lid van de P.M.S.‑equipe.

De documenten gedekt door het medisch beroepsgeheim worden onder zijn leiding opgesteld en onder zijn verantwoordelijkheid bewaard.

Anders is het in de vrije centra: al worden de M.S.T. en P.M.S.-diensten dikwijls in hetzelfde gebouw ondergebracht en door dezelfde inrichtende macht beheerd, de scheiding is er principieel volledig.

Daarom bepaalt artikel 3, § 2, laatste alinea van het Koninklijk Besluit van 13 augustus 1962: «De adviseur‑directeur moet verder over de uitdrukkelijke conclusies van een medisch onderzoek beschikken, ... » dat dus niet noodzakelijk door een geneesheer, vast verbonden aan het P.M.S.‑centrum wordt uitgevoerd. Hetzelfde koninklijk besluit bepaalt in artikel 15, tweede alinea: «De geneeskundige bundel of het duplicata hiervan moet in de dienst of in het centrum bewaard blijven», en in artikel 52, a) «...; de uitslagen hiervan ( = van het medisch onderzoek) worden ter beschikking gesteld van de dienst of van het centrum ingevolge een overeenkomst gesloten tussen de instelling die instaat voor bedoeld toezicht (= M.S.T.) en de dienst of het centrum ( = P.M.S.), zulks met goedkeuring van de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin, en van Nationale Opvoeding en Cultuur; ... ».

Deze laatste beschikking komt voor in de Afdeling 3 van het organiek koninklijk besluit, dat handelt over de subsidiëring van de P.M.S.‑centra, en heeft klaarblijkelijk alléén als bedoeling te verzekeren dat een medisch onderzoek werkelijk heeft plaatsgehad en dat de conclusies ervan ter beschikking zijn van de P.M.S.-equipe. Dit behelst geenszins dat alle leden van de P.M.S.‑equipe vrije toegang tot het volledig medisch dossier zouden hebben.

Dit gevaar bestaat nochtans:
de circulaire van het Ministerie voor Nationale Opvoeding en Franstalige Cultuur dd. 29 oktober 1976, die aanleiding was tot het verzoek om advies vanwege de Provinciale Raad van Brabant met het Frans als voertaal, herhaalt in feite alleen de hogergenoemde wettelijke en reglementaire beschikkingen, zonder te preciseren aan welke persoon in het P.M.S.‑centrum de vertrouwelijke medische documenten van het M.S.T. moeten worden overgemaakt, en wie verantwoordelijk is voor de bewaring.

Tenslotte weze aangestipt:

  1. dat het Koninklijk Besluit van 13 augustus 1962 over de P.M.S.-centra weliswaar in zijn artikel 19 het beroepsgeheim oplegt aan al het personeel van de centra, en
  2. dat de Wet van 21 maart 1964 op het M.S.T. daarentegen met geen enkel woord spreekt over het overmaken van medische inlichtingen aan de P.M.S.‑centra: de conclusies van het medisch onderzoek in het kader van het M.S.T. worden medegedeeld aan de onderzochte personen of hun wettelijke vertegenwoordigers, en aan de schooloverheid voor wat betreft praktische aanwijzingen met betrekking tot het studierendement; de volledige dossiers zijn slechts ter inzage voor te leggen aan de geneesheren‑ambtenaren van de dienst M.T.S. bij het Ministerie van Volksgezondheid.
B. Reeds verstrekte Deontologische Adviezen:
1. Advies van de Hoge Raad der Orde van 9 september 1965

Hoewel uiteraard anterieur, zowel aan de Code, als aan de hoger vernoemde administratieve circulaire, is dit naar unaniem advies van de Commissie niet voorbij gestreefd. (*)

__________
(*) Cfr. blz. 75.

2. Verslag van Dokter VANDERPERREN, destijds Secretaris van de Provinciale Raad van Brabant met het Frans als voertaal, opgenomen in de brochure «Etude sur le Problème de la Médecine Préventive», uitgegeven door diezelfde Raad in 1975.

De commisie is eveneens unaniem van oordeel dat dit verslag volledig kan onderschreven worden, inzonderlijk de passus blz. 34‑45.

«Pour des raisons purement administratives il existe de ce fait un risque d'indiscrétion, sans aucune justification technique.»

Als slotbemerking wijst de commissie erop, dat bij Koninklijk Besluit van 20 oktober 1969 een «Commissie voor Advies voor het medisch schooltoezicht» werd ingesteld, die krachtens artikel 2, § 3, o.m. als taak heeft ... «het onderzoek van de betrekkingen tussen de equipes voor M.S.T. en de andere preventieve en curatieve medische instanties».

Het is de commissie op het ogenblik niet bekend dat deze bijzondere commissie, afhangend van het Ministerie van Volksgezondheid, enig advies ter zake zou hebben verstrekt.

C. Voorstel van de Commissie:

De commissie is unaniem van oordeel dat, in de huidige staat van de wetgeving en van de Code van Geneeskundige Plichtenleer, het niet toegestaan is vertrouwelijke medische informatie over te maken, tenzij twee voorwaarden vervuld zijn:

  1. de mededeling gebeurt van geneesheer tot geneesheer;
  2. er is uitdrukkelijke en voorafgaande instemming van de onderzochte persoon, of zijn wettelijke vertegenwoordiger(s).

Sommige centra voor M.S.T. zijn hiervan bewust, en vragen vooraf een «blanco‑instemming» voor deze overdracht, hetgeen uiteraard geen waarde heeft aangezien de betrokkenen onbekend zijn met de juiste inhoud van de mededeling.
Het antwoord voor de Provinciale Raad van Brabant met het Frans als voertaal is bijgevolg zeer éénvoudig maar de commissie is unaniem van oordeel dat een rigoristische houding hier onverantwoord zou zijn:

Vele geneesheren zouden in moeilijkheden kunnen geraken met de administratieve overheden, zonder dat zij zich voldoende geruggesteund voelen.

Daarom stelt de commisie voor gebruik te maken van artikel 14, §1, alinea 4, van het Koninklijk Besluit nr. 78 dat zegt:

«De Koning bepaalt, op advies van de Nationale Raad van de betrokken Orde, de modaliteiten volgens dewelke de overdracht van de uitslagen, van de onderzoekingen bedoeld bij het eerste lid (= activiteit die betrekking heeft op de geneeskunde onder haar presentief voorkomen) of de mededeling van het geneeskundig dossier, bedoeld bij het tweede lid van dit artikel (= idem, minusarbeidsgeneeskunde), dient te geschieden.»

Naar het best weten van de commissie werd een dergelijk advies van officiële zijde nooit gevraagd. Niets belet nochtans dat de Nationale Raad dit op eigen initiatief zou doen. Vanzelfsprekend veronderstelt dit dat het probleem grondig wordt uitgekamd, niet alleen op deontologisch, maar ook op wettelijk en administratief gebied.

Indien de Nationale Raad ingaat op het voorstel van de commissie, vraagt deze in subsidiaire orde de toelating om met de betrokken hoofdambtenaren in de twee bevoegde ministeries overleg te plegen:

Het komt de commissie namelijk voor dat het mogelijk moet zijn voor de Nationale Raad om - met behoud van de huidige wetgeving inzake M.S.T. en P.M.S.‑centra - een advies te formuleren, dat de hoger aangehaalde deontologische regels vrijwaart, en door de bevoegde administraties in correcte administratieve richtlijnen kan worden omgezet.

Waar een geneesheer in vast verband aanwezig is, zou er duidelijk moeten worden gesteld, dat hij verantwoordelijk is voor de bewaring van medische dossiers in een daartoe geschikte afzonderlijke ruimte, en dat andere personeelsleden van het P.M.S.‑centrum slechts via de geneesheer toegang hebben tot vertrouwelijke inlichtingen die nodig zijn voor hun taak, inlichtingen waarover zij ten andere uitdrukkelijk door het beroepsgeheim gebonden zijn. Waar dit tot nu toe niet het geval is, kan terecht de vraag opgeworpen worden, of het al dan niet aanvaardbaar is dat een aktiviteit die klaarblijkelijk tot de preventieve geneeskunde in de breedste zin moet gerekend worden, in dergelijke omstandigheden zou blijven functionneren.

***

Brief van de Hoge Raad van 9 september 1965 aan de heer Voorzitter van de Provinciale Raad van de Orde van de geneesheren van Antwerpen.
Mijnheer de Voorzitter,

Gevolg gevend aan uw geëerd schrijven van 22 juli 1965, is de Hoge Raad van mening dat de volgende principes moeten gehandhaafd worden.

1. In de Medische Schoolcentra bestaan er signaletische fiches die buiten inlichtingen van algemene aard alleen de besluiten van de geneesheren‑onderzoekers moeten bevatten.

De geneeskundige onderzoeken van de leerlingen moeten op geneeskundige fiches opgetekend worden, die het geneeskundig dossier uitmaken. Deze dossiers moeten bewaard worden onder het uitsluitend toezicht van de geneesheer.

2. Wanneer centra voor beroepsoriëntering of sportcentra inlichtingen vragen aan de medische schoolcentra dan zullen deze inlichtingen van geneeskundige aard alleen geschieden van geneesheer tot geneesheer en dit onder gesloten omslag.

3. Ieder geneesheer‑onderzoeker zal oordelen welke gegevens in het belang van de onderzochte, al dan niet mogen overgemaakt worden.

4. Er kan geen sprake zijn systematisch alle gegevens van een centrum naar een ander over te maken. Ieder geneesheer werkend in een centrum is gehouden de persoon te onderzoeken en zich een oordeel te vellen aan de hand van dit onderzoek. Hij kan zich in zekere gevallen, rekening houdend met de hierboven vermelde procedure, tot een ander centrum wenden om bepaalde inlichtingen te bekomen, maar dat kan slechts gebeuren van geneesheer tot geneesheer.

5. In geen gaval mag en zal de geneesheer werkend in een preventief centrum duiden dat elementen uit zijn geneeskundig dossier aan administratieve instanties of aan buitenstaanders zouden overgemaakt worden.

6. In geval van conflicten hieromtrent met administratieve instanties zal de geneesheer‑onderzoeker het geval voorleggen aan de medische raad van het Centrum.

***