keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

Vorige pagina

2

pagina

Psycho-Medische Sociale Centra (P.M.S.)18/10/1989 Documentcode: a047005
Schoolgezondheidsdienst

De Nationale Raad zet het onderzoek voort van het voorstel van decreet van april 1989 tot oprichting van een schoolgezondheidsdienst voor de Franse Gemeenschap (cf. Tijdschrift nr 46, p. 33 en supra vergadering van 21 oktober 1989) en neemt kennis van een ontwerp‑antwoord en een nota die door raadsleden werden neergelegd. Behoudens enkele opmerkingen wordt het ontwerp goedgekeurd.

Advies van de Nationale Raad:

1. Betrekkingen tussen geneesheren en psychologen

Artikel 2 § 1, 1° van het voorstel van decreet vermeldt expliciet de opdrachten van het medisch schooltoezicht en preciseert: het opsporen van fysieke, sensoriële en mentale deficiënties en de follow‑up ervan, en dit bij middel van algemeen‑klinische exploraties en meer gerichte onderzoeken in functie van een aantal op te lopen risico's binnen het scolair, familiaal en sociaal milieu en dit in functie van de ontwikkeling van de betrokken leerling. Artikel 2 § 2, 2° vult dit aan met: de gezondheidsopvoeding binnen de schoolgemeenschap en dit in nauwe samenwerking met directie en personeel van de school, de oudervereniging en het P.M.S.‑centrum onder de verantwoordelijkheid van de inrichtende macht.
Artikel 4, § 2 preciseert daarbij dat elk M.S.T.‑equipe deze opdrachten uitvoert in permanente samenwerking met en onder de leiding van een arts.

Het is dus duidelijk dat ook de deeltaken toebedeeld aan de psychologen onder de leiding van de arts zullen dienen te geschieden en niet andersom. De arts draagt dus de volledige organisatorische verantwoordelijkheid voor alle medische activiteiten, ook de gedelegeerde, binnen het P.M.S.-M.S.T.‑team. Dit geldt niet alleen voor alle klinische onderzoeken doch eveneens voor alle opdrachten van Gezondheidsvoorlichting en ‑opvoeding.

2. Betrekkingen tussen geneesheren en verpleegkundigen en de uitwisseling van informatie tussen de P.M.S.‑ en M.S.T.-centra

Het is duidelijk dat biometrische en sensoriële onderzoeken bij de leerlingen inherent deel uitmaken van het klinisch‑medisch onderzoek en dus onder toezicht van de arts dienen te geschieden. Alle resultaten van het klinisch onderzoek dienen in een medisch dossier te worden opgetekend en bewaard en de arts waakt over de vrijwaring van het medisch beroepsgeheim hieromtrent. Geen enkel gegeven uit dit dossier mag aan derden worden overgemaakt tenzij mits goedkeuring van de arts en dit alleen in het psycho‑medisch‑pedagogisch belang van de leerling.

Zoals artikel 7 van het voorstel van decreet stipuleert maakt de arts, hoofd van de M.S.T.‑equipe, een conclusiefiche op van zijn bevindingen. Deze conclusies deelt hij mee aan ouders of voogden van de minderjarige leerlingen, aan de meerderjarige leerlingen en, mits hun toestemming, aan de behandelende arts. Deze conclusies kunnen ook medegedeeld worden, volgens de noodwendigheid, aan de andere leden van de equipe en aan de directie van de schoolinrichting, dit voor wat betreft de noodzakelijk te nemen praktische consequenties. Mits akkoord van de ouders of voogden van de minderjarige leerlingen of van de meerderjarige leerlingen kunnen dezelfde conclusies worden medegedeeld aan de arts van het betrokken P.M.S.‑centrum.

Deze procedures zijn op geen enkel punt strijdig met de deontologie.

3. Betrekkingen tussen de artsen en de adviseurs‑directeurs

De arts dient in alle omstandigheden zijn professionele, morele en ethische onafhankelijkheid te bewaren, zowel ten overstaan van de adviseur‑directeur als ten overstaan van de inrichtende macht.
Daarenboven dient elke in te winnen anamnestische informatie bij de behandelende arts(en) uitsluitend langs de equipe‑arts te worden aangevraagd, eveneens uitsluitend door de equipe‑arts te worden ingezien, dit in samenwerking met de verpleegkundige, en in het medisch dossier te worden opgeslagen en bewaard, en dit zonder enige toegankelijkheid voor derden.
Alleen de noodzakelijke conclusies hieruit kunnen door de arts aan de adviseur‑directeur worden medegedeeld bij middel van de conclusiefiche, dit ingeval de begeleiding van de leerling dit noodzakelijk maakt.
Alleen de arts beslist over deze noodzaak.

Ten slotte betreurt de Nationale Raad dat in Hoofdstuk I, artikel 4 § 2 wordt bepaald dat in functie van de noodzaak een Medische Raad kan worden opgericht. De Nationale Raad meent dat het uitermate wenselijk, zelfs noodzakelijk, is dat in elke schoolgezondheidsdienst een Medische Raad wordt ingericht.

Anderzijds wijst de Nationale Raad op het verplicht contract waardoor elke geneesheer met de inrichtende macht van de schoolgezondheidscentra is verbonden en dat voor de ondertekening ter goedkeuring moet worden voorgelegd aan de Provinciale Raad waaronder de geneesheer ressorteert.

Schoolgeneeskunde08/03/1986 Documentcode: a034021
Schoolgeneeskunde

De Nationale Raad wordt om advies verzocht aangaande een aantal beschikkingen van het besluit van de Vlaamse Executieve van 30 juli 1985 betreffende de verplichtingen en de opdrachten inzake medisch schooltoezicht, en houdende de erkenningsvoorwaarden en subsidiëring van equipes en centra voor medisch schooltoezicht (1)

Na studie van het besluit en het commentaar ter zake van zowel de Provinciale raad van de Orde der geneesheren van Oost‑Vlaanderen, het Vlaamse Artsensyndikaat als de Medische Raad van de Limburgse Schoolartsen, heeft de Nationale Raad gemeend zich te moeten beperken tot een louter deontologische tussenkomst.

* Antwoord aan de Voorzitter van het Vlaamse Artsensyndikaat van 8 maart 1986:

De Nationale Raad is er zich van bewust dat dit besluit een zekere deining heeft veroorzaakt in huisartsenkringen.

Wat uw eerste vraag betreft, is de Nationale Raad de mening toegedaan dat het deontologisch onaanvaardbaar is dat het medisch dossier van het MST een eenheid vormt met het medisch dossier van het PMS.

Mochten er zich moeilijkheden voordoen in verband met de overige drie vragen, dan zijn de provinciale raden bevoegd om daarin te beslissen.

* Antwoord aan de Provinciale raad van Oost‑Vlaanderen van 8 maart 1986:

De Nationale Raad is er zich van bewust dat dit besluit een zekere deining heeft veroorzaakt in huisartsenkringen.

De Nationale Raad is de mening toegedaan dat er geen incompatibiliteit bestaat tussen de uitoefening van een geneeskundige praktijk en de schoolgeneeskunde. De huisarts mag 18 uur (per week) schoolgeneeskunde doen op voorwaarde dat de continuïteit van de verzorging wordt gewaarborgd en hij de nodige maatregelen treft om aan dringende gevallen een gevolg te kunnen geven.

(1) Belgisch Staatsblad 15.11.1985.

Vorige pagina

2

pagina