keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Geneeskunde (Arbeids-)16/11/2002 Documentcode: a099005
Militaire geneesheren en erkende artsen bij het leger - Kosten betreffende medische zorgen als extra-legaal voordeel voor de werknemer

Militaire geneesheren en erkende artsen bij het leger – Kosten betreffende medische zorgen als extra-legaal voordeel voor de werknemer

Naar aanleiding van het advies dat de Nationale Raad op 17 november 2001 uitbracht betreffende de geïntegreerde politie en gezondheidszorg (Tijdschrift Nationale Raad nr. 94, december 2001, p. 7), vraagt een arts

  1. of dit advies mutatis mutandis ook geldt voor de Medische Dienst van het Belgisch Leger. Goede huisartsgeneeskunde wordt immers gehinderd door de kosteloze zorgverlening aan rechthebbenden door legerartsen daar deze legerartsen in veel gevallen de functie van huisarts overnemen en het eveneens moeilijk is voor de huisarts om medische gegevens over militaire patiënten te bekomen;
  2. of genoemd advies mutatis mutandis ook geldt voor andere circuits van gratis (preventieve) geneeskunde zoals deze vaak via de werkgever georganiseerd worden;
  3. waar de grens ligt tussen de arbeidsgeneeskunde, de preventieve geneeskunde en de curatieve geneeskunde, dus wat wel via de werkgever mag georganiseerd worden en wat niet.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad van de Orde der geneesheren besprak in zijn vergadering van 16 november 2002 uw brief van 14 januari 2002 en uw antwoorden van 3 november 2002 op bijkomende vragen.
Het betreft eerstens de vraag of het advies van de Nationale Raad van 17 november 2001 (Tijdschrift van de Nationale Raad nr. 94, december 2001, p. 7) betreffende de erkende arts bij de geïntegreerde politie mutatis mutandis ook geldt voor de Medische Dienst van het Belgisch Leger, die ernstige hinder voor goede huisartsgeneeskunde zou teweegbrengen voor de rechthebbenden. Goede huisartsgeneeskunde zou hierdoor immers bemoeilijkt worden daar deze legerartsen in veel gevallen de functie van huisarts overnemen, en het eveneens moeilijk is voor de huisarts om medische gegevens te bekomen via deze dienst betreffende militaire patiënten.

Tevens vraagt u zich af waar de grens ligt tussen arbeidsgeneeskunde, preventieve geneeskunde en curatieve geneeskunde in dit opzicht, gelet op de andere bestaande circuits van gratis geneeskunde georganiseerd door de werkgever.

Vooreerst dient herinnerd dat een militair geneesheer alleen verplicht is tot inschrijving op de Lijst van de Orde der geneesheren indien hij de geneeskunde uitoefent buiten de uitoefening van zijn militair ambt. (KB nr. 79 van 11 november 1967, art. 2, §3). Dit heeft voor gevolg dat een advies van de Nationale Raad van de Orde niet van toepassing kan zijn op deze artsen. Daarentegen zijn burgerartsen bij het leger, Artsen Erkend door de Geneeskundige Dienst van de Krijgsmacht, wel tot inschrijving verplicht, en dient hun contract met de krijgsmacht aldus steeds ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de bevoegde Provinciale Raad van de Orde. Deze Erkende Artsen hebben contractueel een zowel preventieve als curatieve opdracht die beperkt is tot de militairen. (zie Contract art. 4.1) Uiteraard dient hun vrije keuze van de patiënten steeds te worden gewaarborgd. Indien zij een beroep doen op een militair geneesheer of een erkend arts die niet zijn huisarts is, is de militaire geneesheer of erkende arts gehouden, op vraag van de patiënt, de nodige medische informatie aan zijn huisarts, al of niet beheerder van het Globaal Medisch Dossier, te bezorgen.

Uw vraag of de kwestieuze gratis geneeskunde door alle artsen aan militairen mag worden toegediend moet negatief beantwoord worden. Het behoort immers momenteel contractueel alleen tot de bevoegdheid van de Erkende Artsen om aan deze voorwaarden zorg aan te bieden. Aldus kunnen we stellen dat het advies betreffende de Erkende Artsen van de Federale Politie niet mutatis mutandis kan toegepast worden op Erkende Artsen bij de Krijgsmacht.

Omtrent het aanbieden van gratis geneeskundige zorgen, zij het preventief of curatief, heeft elke werkgever de mogelijkheid om aan zijn werknemers bepaalde extra-legale voordelen aan te bieden, uiteraard met respect voor de vrije keuze van de patiënt, met inachtname van de deontologische regels omtrent het onttrekken van patiënten aan een collega (art. 19, §2, Code van geneeskundige plichtenleer) en het ronselen van patiënten (art. 19, §1, Code van geneeskundige plichtenleer). Eveneens moet een geneesheer die binnen een bedrijf bepaalde zorgen verleent, onafhankelijk zorgen kunnen aanbieden. Hij kan in geen geval terzelfdertijd behandelaar en arbeidsgeneesheer zijn.

Op uw vraag of het past dat in een ziekenhuis aan een verpleegkundige gratis medische zorgen worden verleend door een geneesheer verwijst de Nationale Raad naar artikel 79 van de Code van geneeskundige plichtenleer dat bepaalt dat “het gebruikelijk is dat een geneesheer geen ereloon aanrekent voor zijn naaste verwanten en zijn medewerkers".

Tenslotte betreffende de grenzen van preventieve geneeskunde, de curatieve geneeskunde en de arbeidsgeneeskunde kunnen we stellen dat een arbeidsgeneesheer per definitie geen curatieve geneeskunde verstrekt. Zijn taak is essentieel preventief, administratief en adviserend, en ook hier gelden zoals steeds de Codeartikels inzake preventieve geneeskunde (artt. 104-112 Code van geneeskundige plichtenleer).

Advies van de Nationale Raad van 17 november 2001 betreffende geïntegreerde politie en gezondheidszorg, TNR nr. 94, december 2001, p. 7 :

Sinds 1 april 2001 is het nieuwe statuut voor de personeelsleden van de geïntegreerde politie van toepassing. Op enkele uitzonderingen na hebben nu alle leden van het operationeel kader van de geïntegreerde politie recht op kosteloze medische verzorging, op voorwaarde dat zij een arts van de medische dienst of een door de minister of de door hem aangewezen overheid erkende arts raadplegen.
De Nationale Raad ontving de voorbije maanden een aantal reacties op deze nieuwe wettelijke regeling. Telkens wordt de vraag gesteld of dergelijk systeem van zorgverstrekking de vrije artsenkeuze en de therapeutische vrijheid niet ernstig in het gedrang brengt.

Brief van de Nationale Raad aan de heer A. DUQUESNE, minister van Binnenlandse Zaken :

In zijn vergadering van 17 november 2001 besprak de Nationale Raad de deontologische implicaties betreffende de problematiek van de erkende geneesheer bij de geïntegreerde politie .

Het voordeel van de kosteloze medische bescherming werd uitgebreid tot alle leden van de diensten van de geïntegreerde politie ( KB nr. C –2001/0037 van 30 maart 2001, deel X, titel I, artikel X .1.1. tot 1.8., tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten).

De Nationale Raad werd herhaaldelijk, zowel door artsen ingeschreven op de Lijst van de Orde van geneesheren als door niet-artsen, om advies verzocht over de gevolgen, voor sommige regels van de geneeskundige plichtenleer, van het feit dat in het bijzonder vroegere leden van de gemeentepolitie een beroep zullen doen op de kosteloze zorgverlening door erkende artsen (de vroeger geheten aangenomen geneesheren van de rijkswacht).

De Nationale Raad is gevoelig voor de eerbiediging van de vrije artsenkeuze en kan niet aanvaarden dat een werkgever sociale voordelen toekent aan werknemers wanneer zij zich tot bepaalde artsen wenden die door deze werkgever zijn erkend. Dit wekt de vrees dat belangenconflicten kunnen ontstaan en de werkgever druk zou uitoefenen op zijn erkende geneesheren om b.v. streng te zijn bij het toekennen van afwezigheden wegens ziekte op ogenblikken dat alle werknemers best op post zijn.

De beslissing tot werkonderbreking en rust kan een onderdeel zijn van de behandeling zodat ook de therapeutische vrijheid door tussenkomst van de werkgever kan beïnvloed worden.
De meeste personeelsleden van de politiediensten hebben met hun gezin een eigen vrij gekozen vertrouwde huisarts. De bovenvermelde maatregel tast deze zeer belangrijke relatie aan daar sommigen zich gedwongen zullen voelen om naar een erkende geneesheer te gaan en hun vertrouwde huisarts te verlaten.

Dit betekent voor de Nationale Raad een ernstig probleem. Het is niet goed, noch voor deze arts-patiëntrelatie, noch voor de goede collegiale betrekkingen onder artsen.
De Nationale Raad is van mening dat de totstandkoming van de geïntegreerde politie moet aangegrepen worden om het statuut van de erkende geneesheer af te schaffen zodat alle leden van de politie met dezelfde sociale voordelen vrij hun huisarts kunnen blijven kiezen.

Associaties en contracten met niet-artsen, verzorgingsinstellingen, ...15/12/2001 Documentcode: a095011
Geïntegreerde politie : contract extern erkend arts
Met betrekking tot het kosteloos verstrekken van gezondheidszorg aan bepaalde personeelsleden van de federale en de lokale politie, ontvingen verscheidene huisartsen, ter ondertekening, een contract "Extern erkend arts".
Aangezien bepaalde artikelen van dit contract deontologische problemen scheppen, vragen zij de Nationale Raad om advies.

De Nationale Raad beslist de bevoegde minister hierover aan te schrijven.

Brief van de Nationale Raad aan de heer A. DUQUESNE, minister van Binnenlandse Zaken :

Bij brief van 22 november 2001 (Tijdschrift Nationale Raad nr. 94, december 2001, p. 7) stelde de Nationale Raad u in kennis van de zorgen die hij zich maakt over de deontologische gevolgen van de uitbreiding van de kosteloze medische bescherming tot alle leden van de diensten van de geïntegreerde politie. Hij is van mening dat het statuut van de erkende geneesheer dient te worden afgeschaft om de therapeutische vrijheid en de vrije artsenkeuze van de leden van de politie te vrijwaren.

In zijn vergadering van 15 december 2001 boog de Nationale Raad zich over het contract van de externe erkende arts. Zijn aandacht werd in het bijzonder getrokken door artikel 1.3., dat van de erkende arts eist zich ertoe te verbinden “de politieambtenaren en de andere rechthebbenden van deze politiezone evenals diegenen die in het ressort van deze zone wonen, eerst te ontvangen”. De Nationale Raad meent dat deze clausule, behalve in spoedeisende gevallen, onaanvaardbaar is in de praktijk van een erkende arts die zijn diensten terzelfder tijd aanbiedt aan de gehele bevolking.

Bovendien druist artikel 2.3., dat een permanente beschikbaarheid oplegt, volgens de Nationale Raad in tegen de gewettigde wens van elkeen een privé-leven te hebben en te kunnen genieten van de onontbeerlijke momenten van ontspanning om in evenwicht te blijven.

Dergelijke bepalingen getuigen van opvattingen die voorbijgaan aan de gelijkwaardigheid van de mensen en aan de evolutie van de uitoefening van het artsenberoep. Deze zelfde mentaliteit vindt men ook terug in het statuut van de externe erkende arts dat volgens de Nationale Raad best zou afgeschaft worden.

Associaties en contracten met niet-artsen, verzorgingsinstellingen, ...21/03/1998 Documentcode: a080013
Wet van 3 april 1997 betreffende oneerlijke bedingen in overeenkomsten gesloten tussen titularissen van vrije beroepen en hun cliënten

Het Verbond der Private Ziekenhuizen van België vraagt aan de Nationale Raad of de wet van 3 april 1997 betreffende oneerlijke bedingen in overeenkomsten gesloten tussen titularissen van vrije beroepen en hun cliënten (Belgisch Staatsblad 30 mei 1997, p. 14236) ook toepasselijk is op ziekenhuis- en niet-ziekenhuisartsen. Het Verbond wil ook weten of over deze materie publicaties bestaan.

Genoemde wet van 3 april 1997 heeft tot doel een Europese richtlijn van 5 april 1993 uit te voeren in het Belgisch recht. De wet is van kracht sedert 9 juni 1997.

De wet is van toepassing op de "titularis van een vrij beroep handelend in het kader van zijn beroepsactiviteit" (art. 3,§ 1).
Onder "vrij beroep" verstaat de wet: "elke zelfstandige beroepsactiviteit, die dienstverlening of levering van goederen omvat welke geen daad van koophandel of ambachtsbedrijvigheid is, zoals bedoeld in de wet van 18 maart 1965 op het ambachtsregister, en die niet wordt bedoeld in de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, met uitsluiting van de landbouwbedrijvigheid en de veeteelt" (art. 2, 1°).
Aangezien de wet spreekt van "zelfstandige activiteit", zou hieruit kunnen afgeleid worden dat althans een deel van de artsen, meer bepaald diegenen die hun medische activiteit niet uitoefenen als zelfstandige, buiten het toepassingsgebied van de wet valt.
Verschillende argumenten spreken dit echter tegen:

- de definitie van "vrij beroep" is gelijkaardig aan die in de wet van 21 oktober 1992 betreffende de misleidende reclame inzake de vrije beroepen. Deze laatste wet is van toepassing op de artsen;

- de voorbereidende werken van de wet van 3 april 1997 maken herhaaldelijk melding van de artsen en bevestigen uitdrukkelijk dat "de arts onder de toepassingssfeer van de wet valt en conform de bepalingen ervan bestraft zal worden." (Gedrukte Stukken, Kamer van Volksvertegenwoordigers, gewone zitting 1996-1997, nr. 715/3, p. 5).
Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn wanneer de arts nalaat in zijn wachtkamer kenbaar te maken dat hij niet geconventioneerd is en zijn erelonen op een oneerlijke manier vaststelt;

- de in art. 2, 3°, van de wet van 3 april 1997 gedefinieerde "tuchtrechtelijke autoriteit" omvat de Orde van geneesheren (cf. Memorie van Toelichting, Gedrukte Stukken, Kamer van Volksvertegenwoordigers, gewone zitting 1996-1997, nr. 715/1, p. 4).
De wet van 3 april 1997 is dus wel degelijk toepasselijk op alle artsen.

Wanneer een titularis van een vrij beroep en zijn cliënt een overeenkomst sluiten, is ieder oneerlijk beding in deze overeenkomst verboden en nietig.
Een beding is oneerlijk wanneer er niet afzonderlijk over onderhandeld is en het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen ten nadele van de cliënt aanzienlijk wordt verstoord, behalve wanneer het gaat om bedingen waarin dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen of bepalingen of beginselen van internationale overeenkomsten waarbij België of de Europese Unie partij is, zijn overgenomen (art. 3, § 2).

Een beding zal steeds geacht worden niet afzonderlijk onderhandeld te zijn geweest wanneer het, in het kader van een toetredingsovereenkomst, van tevoren is opgesteld en de cliënt dientengevolge geen invloed heeft kunnen hebben op de inhoud ervan.

Een aantal bedingen die in ieder geval verboden en nietig zijn, worden opgesomd in de bijlage bij de wet van 3 april 1997. Hieronder vallen de bedingen die tot doel of tot gevolg hebben, onder meer:

  • de wettelijke aansprakelijkheid van de titularis van een vrij beroep uit te sluiten of te beperken bij overlijden of lichamelijk letsel van de cliënt ten gevolge van een doen of nalaten van deze titularis van een vrij beroep;
  • te voorzien in de onherroepelijke verbintenis van de cliënt terwijl de uitvoering van de prestaties van de titularis van een vrij beroep onderworpen is aan een voorwaarde waarvan de verwezenlijking uitsluitend afhankelijk is van zijn wil;
  • de titularis van een vrij beroep toe te staan door de cliënt betaalde bedragen te behouden wanneer deze afziet van het sluiten of het uitvoeren van de overeenkomst, zonder erin te voorzien dat de cliënt een gelijkwaardig bedrag aan schadevergoeding mag verlangen van de titularis van een vrij beroep wanneer deze zich terugtrekt;
  • de cliënt die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen;
  • op onweerlegbare wijze de instemming vast te stellen van de cliënt met bedingen waarvan deze niet daadwerkelijk kennis heeft kunnen nemen vóór het sluiten van de overeenkomst;
  • de titularis van een vrij beroep te machtigen zonder geldige reden eenzijdig de kenmerken van het te leveren product of de te verrichten dienst te wijzigen;
  • de cliënt te verplichten al zijn verbintenissen na te komen, zelfs wanneer de titularis van een vrij beroep zijn verbintenissen niet uitvoert;
  • te voorzien in de mogelijkheid van overdracht van de overeenkomst door de titularis van een vrij beroep, wanneer hierdoor de garanties voor de cliënt zonder diens instemming geringer kunnen worden.

Ten slotte rijst nog de vraag hoe de wet toegepast dient te worden op de arts-patiëntovereenkomst, aangezien deze overeenkomst doorgaans (nog) een mondeling of stilzwijgend akkoord is en geen geschreven overeenkomst.
Tijdens de bespreking van het wetsontwerp betreffende oneerlijke bedingen heeft de vertegenwoordiger van de minister op deze vraag geantwoord dat "de wet van toepassing is zowel op de schriftelijke als op de niet-schriftelijke bedingen. In artikel 3, § 2 is immers sprake van 'ieder beding in een overeenkomst'. Als moet worden nagegaan of een beding al dan niet oneerlijk is, bepaalt artikel 4 bovendien dat de rechter een reeks gegevens in aanmerking neemt, met inbegrip van alle omstandigheden waarin de overeenkomst tot stand kwam." (Gedrukte Stukken, Kamer van Volksvertegenwoordigers, gewone zitting 1996-1997, nr. 715/3, p. 5 en 7).

Antwoord van de Nationale Raad:

De Nationale Raad is van mening dat voornoemde wet betrekking heeft op alle artsen, al dan niet ziekenhuisartsen. Dit advies baseert zich op :

  1. de definitie van de term "vrij beroep", die gelijkaardig is aan die in de wet van 21 oktober 1992 betreffende de misleidende reclame inzake de vrije beroepen, welke van toepassing is op de artsen;
  2. de voorbereidende werkzaamheden (Gedrukte Stukken, Kamer van Volksvertegenwoordigers, gewone zitting 1996-1997, nr. 715/3, p. 5) die uitdrukkelijk vermelden dat "de arts onder de toepassingssfeer van de wet valt en conform de bepalingen ervan bestraft zal worden";
  3. de definitie van de term "tuchtrechtelijke autoriteit" in artikel 2, 3°, van de wet van 3 april 1997, die de Orde der geneesheren bevat (Gedrukte Stukken, Kamer van Volksvertegenwoordigers, gewone zitting 1996-1997, nr. 715/1, p. 4).

Voor zover ons bekend, zijn de enige gekende publicaties, naast de wetteksten zelf, de bovengeciteerde Gedrukte Stukken.

Associaties en contracten met niet-artsen, verzorgingsinstellingen, ...18/10/1997 Documentcode: a079038
Erkenning en subsidiëring van residentiële diensten, dagonthaaldiensten en diensten voor plaatsing in gezinnen (Waals gewest)

Verscheidene artsen hebben hun provinciale raad aangeschreven in verband met een ontwerp van Besluit van de Waalse Regering betreffende de voorwaarden van erkenning en subsidiëring van de voor gehandicapte personen bestemde residentiële diensten, dagonthaaldiensten en diensten voor plaatsing in gezinnen.
Deze artsen zijn van oordeel dat een toepassing van de ontworpen bepalingen ernstig nadeel zou kunnen toebrengen aan de patiënten en aan het omkaderingspersoneel van de betrokken instellingen. Zij vragen derhalve de steun en de tussenkomst van de Orde van geneesheren bij het Riziv en bij het Waals Agentschap voor de Integratie van Gehandicapte Personen.

De betrokken provinciale raden wensen hierover het advies van de Nationale Raad te bekomen en willen ook weten of er geen tegenspraak is met de artikelen 82 en 166 van de Code van geneeskundige Plichtenleer.

Antwoord van de Nationale Raad:

In zijn vergadering van 18 oktober 1997 heeft de Nationale Raad een voorontwerp van Arrest van de Waalse regering bestudeerd waarvan een gedeelte de medische omkadering betreft (subsidieregeling van de MPI's, van de woondiensten evenals van de dagopvangdiensten voor volwassen gehandicapten).

De Nationale Raad heeft inderdaad aandacht voor de aangehaalde problemen, maar, bij afwezigheid van gepubliceerde referentiewetteksten die op een precieze manier de gestelde vragen behandelen, kan hij zich moeilijk uitspreken.

De Nationale Raad herinnert dat het respect van de artikels 82 en 166 onder de bevoegdheid vallen van de provinciale raden en dat de arts, bij het lezen van een contract dat men hem voorstelt, erover moet waken dat hij in staat moet zijn de bepalingen van de Code van geneeskundige Plichtenleer na te leven en meer bepaald artikel 35.

Het zijn de organisaties voor beroepsverdediging die waakzaam moeten zijn over de bepalingen van een decreet in deze materie en meer bepaald inzake de omkadering en de bezoldiging.

Artikel 82 van de Code van geneeskundige Plichtenleer

Wanneer de geneesheer een forfaitaire vergoeding krijgt, mag zijn beroepsactiviteit daardoor niet ondergeschikt worden aan de financiële belangen van de natuurlijke of rechtspersonen die hem bezoldigen. Laatstgenoemden mogen geen enkel voordeel halen uit een mogelijk verschil tussen het ereloon dat zij innen als gemachtigden van de geneesheer en zijn forfaitaire vergoeding.
Enkel de normale kosten die voortvloeien uit de medische activiteiten kunnen, indien zij door de geneesheer gekend en goedgekeurd zijn, een dergelijk verschil rechtvaardigen. De forfaitaire vergoeding mag niet lager liggen dan het overeenkomstige inkomen van een geneesheer die voor gelijkwaardige activiteiten per prestatie wordt vergoed.
Elk contract of statuut, dat in forfaitaire vergoeding van de geneesheer voorziet, moet vóór de afsluiting of goedkeuring ervan door de geneesheer, voor advies aan de bevoegde provinciale raad van de Orde worden voorgelegd.

Artikel 166 van de Code van geneeskundige Plichtenleer

Elke overeenkomst gesloten tussen geneesheren en verzorgingsinstellingen moet door een schriftelijk contract worden geregeld.
De statuten, contracten en huishoudelijke reglementen moeten stroken met de bepalingen van de geneeskundige plichtenleer.
Elke bepaling die indruist tegen de plichten die ontstaan uit het stilzwijgend verzorgingscontract dat de geneesheer met zijn zieke verbindt, is verboden.

Artikel 35 van de Code van geneeskundige Plichtenleer

Behalve in geval van overmacht mag de geneesheer zijn beroep enkel uitoefenen onder voorwaarden die de kwaliteit van de zorgen en van de medische behandeling niet in het gedrang brengen.

  1. Behoudens in spoedeisende gevallen mag de geneesheer slechts zoveel personen in behandeling nemen als hij aankan om aan ieder van hen gewetensvol, zorgvuldig en met eerbied voor de menselijke persoon zorgen te verstrekken.

  2. De geneesheer mag zijn bevoegdheid niet overschrijden. Hij moet het advies inwinnen van confraters, onder meer van specialisten, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de patiënt, telkens wanneer dit binnen de diagnostische of therapeutische context nuttig of noodzakelijk blijkt.

  3. Wanneer de toestand van de patiënt dit vereist laat de geneesheer zich bijstaan door bevoegde verpleegkundige, paramedische, technische en sociale medewerkers.

Associaties en contracten met niet-artsen, verzorgingsinstellingen, ...20/01/1996 Documentcode: a072001
Contracten - Bevoegdheid van de provinciale raden

De Nationale Raad wordt om advies verzocht aangaande de bevoegdheid van de provinciale raden inzake contracten tussen ziekenhuisbeheerders en ziekenhuisartsen die hun medische hoofdactiviteit uitoefenen in een andere provincie.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad heeft Uw brief van 10 augustus 1995 inzake "contracten, bevoegdheid van de provinciale raden" herhaaldelijk onderzocht. Het in Uw schrijven geschetste probleem betreft de bevoegdheid van de provinciale raden inzake contracten afgesloten tussen ziekenhuisbeheerder en ziekenhuisarts.

Tussen de beheerder van een ziekenhuis en de Medische Raad van dat ziekenhuis worden conform de ziekenhuiswet drie overeenkomsten afgesloten zijnde de algemene regeling, het medisch reglement en het reglement voor de centrale inning. De individuele ziekenhuisarts kan bij het afsluiten van deze overeenkomsten enkel tussenkomen via de Medische Raad, die als representatief orgaan van de ziekenhuisgeneesheren de onderhandelingen met de ziekenhuisbeheerder voert. Het ligt dan ook voor de hand dat deze overeenkomsten door de Medische Raad van het ziekenhuis dienen voorgelegd te worden aan de Provinciale Raad van de Orde der geneesheren van de provincie waarin het ziekenhuis gelegen is.

Andere provinciale raden zijn niet bevoegd deze overeenkomsten te beoordelen daar zij geen enkele impact hebben op de Medische Raad van een ziekenhuis dat zich buiten hun territorium bevindt. Als uitzondering hierop kan wel worden gesteld dat de overeenkomsten, afgesloten tussen een Medische Raad en de ziekenhuisbeheerder, wel aan de goedkeuring van twee provinciale raden dienen onderworpen te worden wanneer de geografische ligging van het ziekenhuis meebrengt dat het voor de hand ligt dat de in het ziekenhuis werkzame artsen over twee provinciale raden verdeeld zijn.

Om te voorkomen dat de Medische Raad van dat ziekenhuis geconfronteerd wordt met niet-gelijkluidende adviezen van die provinciale raden is het wenselijk dat zij voorafgaandelijk overleggen zodat een eensluidend deontologisch advies aan de Medische Raad kan worden verschaft.

Daarnaast is het evident dat elke ziekenhuisgeneesheer verplicht is zijn overeenkomst met het ziekenhuis waar hij werkzaam is ter goedkeuring voor te leggen aan de Provinciale Raad waarbij hij ingeschreven is ook wanneer dit ziekenhuis buiten het territorium van zijn Provinciale Raad ligt. De overeenkomst van elke individuele ziekenhuisgeneesheer met de beheerder omvat naast de drie hoger vermelde stukken ook een individueel contract. Dit individueel contract verwijst altijd naar de bepalingen opgenomen in de afgesloten overeenkomsten tussen ziekenhuisbeheerder en Medische Raad maar kan daarnaast ook bepalingen bevatten die niet voortvloeien uit wat overeengekomen werd tussen beheerder en Medische Raad.

De Provinciale Raad waarbij een ziekenhuisgeneesheer ingeschreven is, is dan ook bevoegd de individuele overeenkomst van een geneesheer met een ziekenhuis, gelegen buiten de provincie, te beoordelen. Bij deze beoordeling kan de Provinciale Raad zoals hoger gezegd geen opmerkingen maken over de overeenkomsten afgesloten tussen de beheerder van het ziekenhuis en de Medische Raad. Wel kan hij opmerkingen maken aangaande bepalingen in de individuele overeenkomst die niet voortvloeien uit de drie reeds ten overvloed geciteerde overeenkomsten. Ten slotte kan de Provinciale Raad nagaan of de naleving van het geheel van de overeenkomst deontologisch verantwoord is voor een arts die naast zijn medische hoofdactiviteit in een andere provincie een ziekenhuisactiviteit uitoefent.

Centra voor Levens- en gezinsvragen20/11/1993 Documentcode: a063011
Overeenkomst

Op verzoek van een provinciale raad heeft de Raad een bespreking gewijd aan een samenwerkingsovereenkomst tussen een arts en een Centrum voor Levens- en Gezinsvragen.

Na bestudering en na een wijziging aangebracht te hebben in de voorgelegde samenwerkingsovereenkomst, beslist de Raad zijn advies mede te delen aan de Voorzitters van de Nederlandstalige provinciale raden.

Advies van de Nationale Raad:

De Nationale Raad bestudeerde in zijn vergadering van 20 november 1993 het voorbeeld van samenwerkingsovereenkomst (opgestuurd door de Provinciale Raad van Antwerpen) tussen een arts en een Centrum voor Levens- en Gezinsvragen waarvan u de kopie aantreft als bijlage bij deze brief.

De Nationale Raad heeft vanuit deontologisch oogpunt geen principiële bezwaren tegen een overeenkomst zoals geformuleerd in bijgaand voorbeeld, met de voor punt 8 aangebrachte wijzigingen.

Uiteraard dienen de provinciale raden voor elk individueel geval na te gaan of de voorgenomen overeenkomst in haar concrete toepassing geen aanleiding geeft tot situaties die niet stroken met de principes van de medische deontologie, inzonderheid wat de spreiding van de medische activiteit en de honorariaregeling betreft.

SAMENWERKINGSOVEREENKOMST

Tussen het Centrum voor Levens- en Gezinsvragen................................................................. ..........................................................................................................................................................................................................te...............................................................vertegenwoordig door............................................................................................ ......................................................................................................................................

aan de ene zijde,

en Dokter. ...................................................................................................................... .............................................................................................................erkend door het R.l.Z.I.V. onder nr......................................................................................

aan de andere zijde,

wordt overeengekomen wat volgt:

  1. Ondergetekende geneesheer verleent zijn medewerking aan het team van het Consultatiebureau, in het kader van artikel 4, 5, van het Besluit van de Vlaamse Executieve van 11 september 1985 tot regeling van de erkenning en subsidiëring van de centra voor levens- en gezinsvragen, gewijzigd door de besluiten van 27 januari 1988 en 28 maart 1990: "Om erkend te worden moet het centrum aan volgende voorwaarden voldoen :... 5 Beschikken over een team dat ten minste bestaat uit een maatschappelijk assistent, een doctor of licentiaat in de psychologische of pedagogische wetenschappen, een doctor of licentiaat in de rechten, een geneesheer bij voorkeur een gynaecoloog en/of een geneesheerpsychiater. Per week moet er gedurende ten minste tweemaal 1 uur consultaties gehouden worden door een geneesheer."

    Hij/Zij verklaart zich akkoord zijn/haar medewerking te verlenen, op de wijze eigen aan een geneesheer, aan de uitvoering van de opdrachten zoals omschreven in voormeld besluit, waarvan kopie aan deze overeenkomst is gehecht.

  2. De ondertekenende geneesheer aanvaardt zijn/haar kunde als geneesheer in het centrum uit te oefenen gedurende ... uren per week, op ......................-dag, van ...... uur tot ............................. uur, en op ........................... -dag, van ............... uur tot ........... uur.

  3. De geneesheer verbindt zich ertoe zijn/haar consultaties te verrichten aan de geldende terug- betalingstarieven van het R.I.Z.I.V. zoals vastgesteld in akkoord tussen de geneesheren en de ziekenfondsen.

  4. Partijen verklaren uitdrukkelijk dat onderhavige overeenkomst een overeenkomst "suigeneris" is, en geen enkele band van ondergeschiktheid tussen de geneesheer en het centrum voor levens- en gezinsvragen met zich brengt. Beide partijen behouden hun eigen verantwoordelijkheid overeenkomstig het gemeen recht.

  5. De geneesheer moet zich persoonlijk verzekeren tegen burgerlijke aansprakelijkheid en beroepsrisico's.

  6. Het centrum voor levens- en gezinsvragen stelt de vereiste lokalen, medische uitrusting en het omkaderend personeel ter beschikking, in de mate dat dit nodig is voor de uitvoering van de opdracht van de geneesheer.

  7. Van zijn/haar kant verbindt de geneesheer zich ertoe, regelmatig deel te nemen aan de volgens het besluit verplichte teamvergaderingen, zonder bijzondere vergoeding.

  8. (1)
    De medische dossiers van de patiënten worden in het Centrum bewaard onder de verantwoordelijkheid van de geneesheer.

  9. Alle onduidelijkheden en/of betwistingen die omtrent de uitvoering van deze overeenkomst en van de opdrachten van de geneesheer zouden kunnen rijzen, worden in onderling overleg tussen de geneesheer en het centrum geregeld. In deontologische aangelegenheden is enkel de Orde der Geneesheren bevoegd.

  10. Deze samenwerkingsovereenkomst wordt aangegaan voor onbepaalde tijd en kan op ieder ogenblik door beide partijen worden beëindigd, mits elkaar een redelijke tijd vooraf daarvan in kennis te stellen, zodat de continuïteit van de dienstverlening kan worden verzekerd.

  11. Elke individuele overeenkomst moet door de geneesheer voorgelegd worden aan de Provinciale Raad van de Orde der Geneesheren waarbij hij ingeschreven is teneinde er het visum te bekomen.

    Deze overeenkomst werd opgemaakt in twee exemplaren;

    beide partijen verklaren een exemplaar ervan te hebben ontvangen.

    Opgesteld te op

    De geneesheer Namens CLG

    ..................................................................................................................................... Beheerder Beheerder

(1) Tekst zoals gewijzigd door de Nationale Raad

Associaties en contracten met niet-artsen, verzorgingsinstellingen, ...18/09/1993 Documentcode: a062006
Geïntegreerde gezondheidsverenigingen

Het Belgisch Staatsblad van 27 mei 1993 publiceert een Decreet van de Franse Gemeenschap van 29 maart 1993 betreffende de erkenning en de toekenning van toelagen aan geïntegreerde gezondheidsverenigingen.
Het gaat om verenigingen in de vorm van een v.z.w. die verschillende basiszorgdisciplines integreren in een ploegwerk. Zij zijn samengesteld uit algemeen geneeskundigen, kinesitherapeuten, verpleegkundigen, een dienst voor onthaal en secretariaat.
Sommige prestaties van deze v.z.w.'s vallen onder de geneeskunde en onder de ziekte- en invaliditeitsverzekering.
De voorzitter van de Chambre syndicale des médecins de l'agglomération bruxelloise vraagt wat de mening is van de Nationale Raad aangaande het deontologische aspect van een dergelijke handelwijze. Ieder initiatief van de vakbondsorganisaties ter bevordering van dit soort activiteiten is namelijk ondergeschikt aan het advies van de Orde.

Advies van de Nationale Raad:

De Nationale Raad van de Orde der geneesheren heeft in zijn vergadering van 18 september 1993 kennis genomen van uw brief van 7 juni 1993, betreffende de erkenning en de toekenning van toelagen aan geïntegreerde gezondheidsverenigingen .

Geïntegreerde gezondheidsverenigingen, opgericht in de vorm van een V.Z.W., waarvan sprake in het Decreet van de Franse Gemeenschap van 29 maart 1993 - gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 27 mei 1993 -, zouden erkend kunnen worden door de Executieve van de Raad van de Franse Gemeenschap mits zij de verschillende basiszorgdisciplines integreren in een ploegwerk.

Het betreft een verenigingsvorm tussen geneesheren en niet geneesheren.

Op voorwaarde dat de deontologische regels nageleefd worden, meer bepaald aangaande het medisch geheim, de collegialiteit, vertrouwelijkheid, eigendom en inning van de honoraria, ziet de Nationale Raad geen deontologische bezwaren.

Er zou verwezen kunnen worden naar de verschillende artikelen van de Code, in het bijzonder naar de artikelen 72, 73, 77, 80, 81, 82, 83, 84, 100, 101, 177, 181, 182.

Wel is het belangrijk zich ervan te vergewissen dat de toelage die aan deze verenigingsvorm toegekend zou worden in geval van erkenning door de Franse Gemeenschap, voor de geneesheer niet neerkomt op een verborgen vorm van bijkomende honoraria, die aanleiding kunnen geven tot een of andere vorm van antideontologische concurrentie (zie artikel 175 van de Code van geneeskundige Plichtenleer).

De voorwaarden waaronder de geneesheer zijn beroep dient uit te oefenen binnen de vereniging, moeten opgenomen worden in de statuten en reglementen die, zoals iedere andere overeenkomst, vóór ondertekening ervan door de geneesheer ter goedkeuring moeten worden voorgelegd aan zijn provinciale raad.

Associaties en contracten tussen artsen24/08/1991 Documentcode: a054019
report_problem De artikelen 159-165bis van de Code van geneeskundige plichtenleer werden gewijzigd op 16 maart 2002.
Leidraad contracten

In zijn vergadering van 24 augustus 1991 heeft de Nationale Raad zijn goedkeuring gehecht aan de tekst "Leidraad contracten" van de Provinciale Raad van Oost‑Vlaanderen.

LEIDRAAD CONTRACTEN

De Raad van de Orde der geneesheren van Oost‑Vlaanderen stelt vast enerzijds dat menig collega vraagt naar modelcontracten met het oog op het sluiten van een overeenkomst, hetzij met een collega hetzij met derden, dan wel vraagt naar modelstatuten voor een vennootschap, anderzijds dat de werkgroep contracten en medische activiteiten vaak dezelfde opmerkingen dient te maken op de voorgelegde ontwerpen.

Vermits praktisch elke situatie uniek is, is het moeilijk een modelontwerp op te stellen. Daarbij dienen wij ook te herinneren aan de richtlijnen van de Nationale Raad (Tijdschrift nr. 45, blz. 16) waarbij gesteld wordt dat de provinciale raad geen typecontracten kan opleggen maar wel een leidraad kan voorstellen.

Daarom zal de Raad van Oost‑Vlaanderen langs deze weg proberen enkele punten aan te duiden, zonder volledig te zijn.

We dienen er evenwel op te wijzen dat deze leidraad niet absoluut en blijvend is en kan zijn, gelet op de evolutie van de regelen der medische deontologie.

Deze tekst bevat enkel deontologische richtlijnen; hij is bijgevolg niet te beschouwen als een juridische handleiding inzake geneesherenovereenkomsten.

A. Te volgen handelwijze

1. Elk ontwerp tot overeenkomst, alsook elke wijziging hieraan, dient schriftelijk te worden vastgelegd en door elke geneesheer, bladzijdegewijs geparafeerd en ondertekend onder voorbehoud van goedkeuring door de Orde der geneesheren doch voor het desgevallend verlijden van de authentieke akte, aan de provinciale raad ter goedkeuring worden voorgelegd.

2. De begeleidende aanvraag tot goedkeuring dient door alle betrokken geneesheren ondertekend te zijn.

3. Nadat de ontwerpteksten de goedkeuring verkregen hebben, dient de definitieve tekst, door alle betrokkenen ondertekend, terug voorgelegd te worden ten einde het visum te verkrijgen.

B. Algemene opmerkingen inzake overeenkomsten, statuten en huishoudelijke reglementen

1. Het is aangewezen dat de geneesheer zelf zijn teksten naleest vooraleer ze op te sturen om na te gaan of de tekst wel aangepast is aan het medisch beroep door o.m. alle commerciële en industriële elementen in de clausule te schrappen.

2. In de teksten wordt bij voorkeur alleen gesproken en verwezen naar de regelen van de medische deontologie en niet naar de Code van de medische plichtenleer of artikelen daarvan.

3. Wanneer naar andere overeenkomsten en/of bijlagen wordt verwezen dienen deze meteen te worden bijgevoegd.

4. Er dient desgevallend te worden aangegeven dat:

  • de geneesheer die door een gerechtelijke of disciplinaire beslissing geschorst wordt in het recht de geneeskunde uit te oefenen

    1. de voordelen verliest van de overeenkomst voor de duur der schorsing,
    2. zich voor de duur van de schorsing niet mag laten vervangen,
  • de geneesheer de andere leden van het samenwerkingsverband of vennoten moet inlichten over elke veroordeling met weerslag op de praktijkuitoefening,

  • de professionele aansprakelijkheid onbeperkt is,

  • de geneesheer op medisch vlak werkelijk gezag uitoefent over het personeel dat hem bijstaat,

  • de vrije artsenkeuze, de diagnostische en therapeutische vrijheid evenals het respecteren van het beroepsgeheim gewaarborgd wordt,

  • het ereloon volkomen eigendom is van de geneesheer of van de vennootschap naargelang van de situatie waarin de arts werkt,

  • elke wijziging van medische activiteit en/of samenwerking, verplaatsing van maatschappelijke zetel, oprichting van bijkomende vestiging, overlaten van praktijk en/of deelbewijzen voorafgaandelijk ter kennis, respectievelijk ter goedkeuring aan de Raad van de Orde der Geneesheren van Oost‑Vlaanderen zal overgemaakt worden.

5. Iedere financiële overeenkomst dient vermeld en gedetailleerd omschreven te worden.

6. Wanneer wettelijk en voorafgaandelijk inwinnen van een advies van de medische raad voorzien is, moet blijken dat deze procedure gevolgd is.

C. Feitelijke verenigingen of gemeenschappen van geneesheren

1. De werkverdeling en de verdeelsleutel van de honorariumpool dient duidelijk te worden aangegeven.

2. De honorariumpool dient ten laatste vanaf het vijfde jaar op basis van gelijkheid verdeeld te worden bij gelijke werkverdeling.

3. De honorariumpool mag enkel uit actieve leden bestaan. De provinciale raad van Oost‑Vlaanderen aanvaardt heden, bij afwezigheid van een der leden, wel een solidariteit van ten hoogste drie maanden, behalve bij schorsing. Een verzekering tot dagvergoeding bij arbeidsongeschiktheid ten laste van de groepering wordt ook aanvaard.

4. Wanneer een vervanger wordt aangesteld, heeft hij het recht op het ereloon voor zijn prestaties verminderd met een eventuele bijdrage voor de hem beschikbaar gestelde middelen.

D. Burgerlijke Professionele vennootschap met rechtspersoonlijkheid

1. De vennoten dienen hun volledige medische activiteit in gemeenschap te brengen en van dezelfde of aanverwante discipline te zijn. Het is aangewezen deze expliciet aan te geven.

2. Het doel is de uitoefening van de geneeskunde door haar vennoten in naam en voor rekening van de vennootschap.
Het is aangewezen aan te geven welke discipline wordt uitgeoefend.

3. De honoraria betreffende de medische activiteit en prestaties worden geïnd in naam en voor rekening van de vennootschap.

4. De deelbewijzen moeten op naam zijn.
De verdeling der deelbewijzen moet steeds in verhouding zijn met de activiteit der vennoten.
Zij mogen enkel worden overgedragen, zowel tijdens het leven als bij overlijden, aan geneesheren van de aangegeven discipline die in het kader van de vennootschap hun discipline uitoefenen of zullen uitoefenen.

5. Wanneer in het doel ook middelen voorzien zijn, kan dit enkel voor de medische activiteiten van de vennoten.

6. Het unanieme akkoord van de vennoten is vereist voor het toetreden van nieuwe vennoten die van dezelfde of aanverwante discipline moeten zijn als de akkoord gaande vennoten.

7. De bestuursfuncties zijn onbezoldigd, behoudens een vergoeding voor kosten en vacaties, en van bepaalde duur; ze kunnen enkel door geneesheren‑vennoten worden waargenomen.

8. Voor de aanleg van een conventionele reserve is het eenparig akkoord der vennoten vereist. Indien deze unanimiteit onmogelijk is, kan de provinciale raad een andere meerderheid aannemen.

E. Middelenvennootschap met rechtspersoonlijkheid

1. Ongeacht hun discipline kunnen geneesheren de vereiste middelen in gemeenschap brengen om hun praktijk te vergemakkelijken. Het is aangewezen dat in het doel wordt aangegeven welk dienstenpakket de vennootschap zal aanbieden en of de honoraria ‑ welke steeds volledig buiten het vermogen van de middelenvennootschap moeten blijven ‑ al dan niet geïnd worden door de vennootschap.

2. Uit het aantal van de deelbewijzen moet blijken dat het om een reële gemeenschappelijke inbreng gaat.

3. Voor overdracht van deelbewijzen kan een gekwalificeerde meerderheid volstaan.

4. De bestuursfuncties zijn onbezoldigd en van bepaalde duur; ze kunnen enkel door vennoten worden waargenomen.

5. Op het ingebracht kapitaal mag slechts een normale interest uitbetaald worden.
Het resterend deel van de nettowinst dient aangewend met het oog op de verwezenlijking van het maatschappelijk doel.
Voor de aanleg van een reserve kan de provinciale raad van de Orde der Geneesheren een gekwalificeerde meerderheid aanvaarden.

6. De gekwalificeerde meerderheid voor het toelaten van nieuwe vennoten dient te worden aangegeven.

7. De wederzijdse plichten en rechten van de geneesheer t.a.v. de vennootschap en die van de vennootschap t.a.v. de arts, waaronder de vergoeding, die door de vennoten dient betaald voor het dienstenpakket van de vennootschap, en de berekingswijze ervan en eventueel de kosten i.v.m. de honoraria (inning, verdeling, uitbetaling), moeten het voorwerp uitmaken van een afzonderlijk geschreven en door de provinciale raad van de Orde der Geneesheren goedgekeurde overeenkomst.