Resultaten
Resultaten
Leidraad “contracten en vennootschappen”
In zijn vergadering van 20 juni 2020 heeft de nationale raad van de Orde der artsen de regels herhaald die worden beschreven in zijn leidraad "contracten en vennootschappen", gepubliceerd op 15 september 2018
(https://www.ordomedic.be/nl/adviezen/advies/leidraad-contracten-en-vennootschappen).
Waar de arts vroeger elk ontwerp van statuten, huishoudelijk reglement, oprichtingsakte van een vennootschap of vereniging, elk ontwerp van overeenkomst, evenals elk stuk dat er naar verwijst, voorafgaandelijk diende voor te leggen aan zijn provinciale raad, is deze verplichting op heden niet meer van toepassing.
Omdat de provinciale raden niet bevoegd zijn juridisch advies te verstrekken, werden de contractencommissies afgeschaft.
Alle deontologische beginselen zoals bepaald in de nieuwe Code van medische deontologie 2018 dienen gerespecteerd te worden bij het sluiten van een overeenkomst en het oprichten van een vennootschap. De arts die twijfelt over de correcte toepassing van de deontologische bepalingen in de te sluiten overeenkomst of de voorgestelde oprichtingsakte, kan vrijblijvend terecht bij zijn provinciale raad voor deontologisch advies.
Gevolgen van de opheffing van de Code Geneeskundige Plichtenleer (1975) door de Code Medische Deontologie (2018), dit voor de samenwerkingsovereenkomsten
Advies van 16 maart 2019 van de nationale raad van de Orde der artsen
De nationale raad heeft de gevolgen van de opheffing van de Code Geneeskundige Plichtenleer (1975) door de Code Medische Deontologie (2018), dit voor de samenwerkingsovereenkomsten.
De Code Medische Deontologie (2018) heeft impliciet de Code Geneeskundige Plichtenleer (1975) opgeheven. Dit houdt in dat bij de beoordeling van de deontologische principes die gelden voor de professionele samenwerking tussen artsen, associaties, en vennootschappen (verder de overeenkomsten), niet meer kan verwezen worden naar de artikelen 159 tot 165 Code Geneeskundige Plichtenleer (1975). Dit betekent echter niet dat er geen deontologische beperkingen meer zouden zijn.
Blijkbaar is er hieromtrent nog onduidelijkheid. Niet alle provinciale raden hanteren dezelfde normen. Sommige provinciale raden eisen geen voorafgaande overlegging meer, andere doen dit wel, nog andere raden hun leden aan alle overeenkomsten te blijven overleggen. Sommige provinciale raden beoordelen de overeenkomsten nog op basis van de Code Geneeskundige Plichtenleer (1975) of eigen leidraden van vóór de Code Medische Deontologie (2018).
Dit advies beoogt meer eenheid in de beoordeling van de overeenkomsten.
Het thans toepasselijke artikel 12 Code Medische Deontologie (2018) bepaalt:
"De arts kan voor zijn beroepsuitoefening samenwerkingsovereenkomsten afsluiten.
De arts vermijdt elke vorm van collusie.
De arts is steeds persoonlijk verantwoordelijk voor zijn medisch handelen.
De arts zorgt ervoor dat zijn beroepsuitoefening en de organisatie van de professionele samenwerking stroken met de bepalingen van de medische deontologie. Hij legt die afspraken schriftelijk vast."
De nationale raad heeft een leidraad "Contracten en vennootschappen" opgesteld. De bedoeling hiervan is de arts attent te maken op de belangrijkste deontologische aspecten en hem op dat vlak te helpen bij het opstellen van de overeenkomsten. (Advies NR van 15 september 2018, a162005).
1. Voorafgaande goedkeuring van de overeenkomsten
Een van de gevolgen van de opheffing van de CGP is de volledige afschaffing van de deontologische plicht de overeenkomsten vooraf ter goedkeuring over te leggen aan de provinciale raad.
De arts kan wel een vrijblijvend advies vragen aan zijn provinciale raad. Dit betekent dat de arts altijd vrij kiest of hij al dan niet zijn provinciale raad advies vraagt over de deontologische aspecten van de overeenkomsten.
De arts die de overeenkomsten niet vooraf overlegt, begaat daardoor geen deontologische fout.
2. Toepasselijke beoordelingscriteria
De provinciale raden kunnen bij de beoordeling van de overeenkomsten niet meer verwijzen naar de Code Geneeskundige Plichtenleer (1975). De leidraden die ze vóór 3 mei 2018 hebben opgesteld, kunnen slechts dienstig zijn voor zover ze verplichtingen bevatten die niet gebaseerd zijn op de Code Geneeskundige Plichtenleer (1975). Alleen de leidraad opgenomen in het advies NR van 15 september 2018, a162005 en de toepasselijke bepalingen van de Code Medische Deontologie (2018) zijn richtinggevend.
Dit betekent niet dat alle adviezen van de nationale raad van vóór de CMD niet nuttig meer kunnen zijn bij de beoordeling van deontologische aspecten die in de voormelde leidraad zijn opgenomen.
3. Gevolgen van het niet-overleggen van de overeenkomsten
Zoals hiervoor reeds gezegd begaat de arts die de overeenkomsten niet vooraf overlegt, geen deontologische fout.
Indien evenwel zou blijken dat de overeenkomsten toch bepalingen bevatten die strijdig zijn met de thans geldende deontologie, kunnen de provinciale raden oordelen over de disciplinaire gevolgen daarvan.
4. Gevolgen van het niet-opvolgen van het advies van de provinciale raad
Het advies dat de provinciale raden over de overeenkomsten geven is een niet bindend advies.
Indien de arts oordeelt dit advies niet te volgen, begaat hij, alleen op die grond, geen deontologische fout.
Leidraad “Contracten en vennootschappen”
De nationale raad van de Orde der artsen heeft de leidraad "Contracten en vennootschappen" onderzocht.
Advies van de nationale raad :
A. Geen verplichting tot overlegging van samenwerkingsovereenkomsten aan de provinciale raden
De evolutie van de geneeskunde vereist meer in groepsverband te werken. Multi- en interdisciplinaire praktijkvoering is frequenter. Het is ook een meerwaarde voor zowel de arts en andere zorgverleners, als voor de patiënt.
Artikel 159, § 4, Code van geneeskundige plichtenleer 1975 (hierna: CDW1975) bepaalde dat elk ontwerp van statuten, huishoudelijk reglement, of oprichtingsakte van een vennootschap of vereniging, elk ontwerp van overeenkomst, evenals elk stuk waarnaar daarin verwezen wordt, voorafgaandelijk door elke arts ter goedkeuring diende voorgelegd te worden aan zijn provinciale raad. Hetzelfde gold voor elk ontwerp van wijziging ervan.
De Code van medische deontologie 2018 (hierna: CMD2018) bevat deze verplichting niet meer. De arts kan zijn provinciale raad wel nog een deontologisch advies vragen. Dit deontologisch advies is geen juridisch advies[1].
B. Deontologische aanbevelingen
Als algemene regel voor samenwerkingsovereenkomsten geldt dat alle deontologische regels van toepassing blijven.
De gekozen samenwerkingsvorm en haar doel moeten voldoen aan de wettelijke bepalingen.
De (belangrijkste) deontologische aanbevelingen voor een samenwerkingsovereenkomst zijn:
1. Autonomie
De professionele samenwerking moet de autonomie van de arts waarborgen (artikelen 7 en 25 CMD2018).
2. Organisatie
2.1 Patiëntendossiers
De arts blijft verantwoordelijk voor het bijhouden en de toegang tot zijn patiëntendossiers, ongeacht het type dossier.
De bewaring van die dossiers moet voldoen aan de wettelijke en deontologische vereisten (artikel 22 e.v. CMD2018).
2.2 Opleidingen, wetenschappelijke activiteiten en vorming
Er moet voldoende ruimte en tijd zijn voor opleidingen, wetenschappelijke activiteiten en vorming. (artikel 4 CMD2018).
De artsen moeten bijdragen tot de vooruitgang van de zorgkwaliteit en van de wetenschappelijke kennis (artikel 4 CMD2018).
De opleiding van de studenten geneeskunde en van de jonge artsen is een deontologische plicht.
2.3 Evenwicht tussen beroepsactiviteit en privéleven
Bij de bepaling van de wachtdiensten, werk- en vakantieregelingen wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de desiderata van de geassocieerde artsen (artikelen 10 en 13 CMD2018).
Er moet een aanvaardbare regeling zijn voor zwangere artsen en voor bijzondere omstandigheden.
3. Vrije artsenkeuze
De vrije artsenkeuze van de patiënt moet worden gevrijwaard (artikel 15 CMD2018).
Doorverwijzing naar de meest gekwalificeerde collega, binnen of buiten de samenwerking, mag noch belemmerd noch verhinderd worden (artikel 6 CMD2018).
4. Kwaliteit en veiligheid van de beroepsuitoefening
Kwaliteit en veiligheid vereisen (artikel 8 CMD2018):
- aangepaste en volgens hygiënische regels onderhouden praktijkruimten;
- deugdelijk en goed onderhouden materieel en materialen;
- degelijk personeel dat in gemeen overleg wordt aangeworven.
5. Financiële regelingen
De afspraken voor pooling van inkomsten en uitgaven moeten duidelijk zijn.
De verdeling van de lasten en de baten moet billijk zijn.
Een geschorste arts mag gedurende de schorsing geen financiële voordelen uit de samenwerking hebben.
6. Verzekeringen
Elke geassocieerde moet een beroepsaansprakelijkheidsverzekering hebben (artikel 9 CMD2018).
Zo ook de samenwerking.
7. Persoonlijke overtuiging
De persoonlijke overtuiging van een arts mag de kwaliteit van de zorg niet in het gedrang brengen (artikel 31 CMD2018).
De overeenkomst mag geen discriminerende bepalingen bevatten.
8. Niet-toegelaten activiteitenDe samenwerking mag niet leiden tot:
- commerciële activiteiten (artikel 34 CMD2018);
- ongeoorloofde publiciteit (artikel 37 CMD2018);
- overconsumptie (artikel 41 CMD2018);
- collusie (artikel 12 CMD2018);
- gebruik van de naam van de arts voor reclamedoeleinden;
- activiteiten die de belangen van de patiënt kunnen schaden.
9. Toetreding en uittreding
9.1 Toetreding
De overeenkomst bepaalt de wijze waarop nieuwe leden kunnen toetreden.
9.2 Uittreding
Een uitstapregeling moet billijk zijn en vooraf uitdrukkelijk bepaald.
De regeling voor wat er met de patiëntendossiers zal gebeuren, moet conform de patiëntenrechten zijn.
Een niet-vestigingsbeding in opleidingsovereenkomsten moet worden vermeden.
10. Geschillen
Geschillen worden best opgelost in gemeen overleg (artikel 11 CMD2018). Daarbij kan de provinciale raad verzoenen of bemiddelen.
De overeenkomst bepaalt wat gebeurt indien een arts een strafrechtelijke, burgerrechtelijke, administratieve of tuchtrechtelijke veroordeling heeft gekregen, die enige weerslag heeft of kan hebben op de professionele samenwerking, of wanneer er zich bepaalde incidenten of klachten hebben voorgedaan (artikel 14 CMD2018).
[1] Sommige bestaande samenwerkingsovereenkomsten bevatten nog de verplichting om, krachtens artikel 159, § 4, CMD1975, elke wijziging voor te leggen aan de provinciale raad.