keyboard_arrow_right
Deontologie

Associatiecontract

Associatiecontract "vasculaire en thoracale heelkunde"

Een provinciale raad legt de Nationale Raad een ontwerp van een associatiecontract "vasculaire en thoracale heelkunde" voor en formuleert er een aantal opmerkingen bij.
De provinciale raad vraagt of de Nationale Raad diens standpunt kan bijtreden.

Antwoord van de Nationale Raad:

De Nationale Raad besprak in zijn vergaderingen van 22 augustus 1998 en 19 september 1998 uw brief van 18 mei 1998 betreffende een associatiecontract vasculaire en thoracale heelkunde.

Voorafgaandelijk moet gezegd dat het niet tot de bevoegdheid van de Nationale Raad behoort concrete voorstellen van overeenkomsten onder artsen goed te keuren. De wetgeving bepaalt dat de Nationale Raad in de Code de bedin-gen kan aanwijzen die wegens hun onverenigbaarheid met de beginselen van de medische Plichtenleer verboden zijn in de overeenkomsten die artsen sluiten betreffende de uitoefening van hun beroep. Daarnaast dient de Nationale Raad goedkeuring te verlenen aan de adviezen die een Provinciale Raad aan de leden van de Orde wenst te verstrekken betreffende vragen van geneeskundige Plichtenleer die geen oplossing krijgen in de Code. Het is duidelijk dat vragen waarover de Nationale Raad reeds advies verstrekte niet telkens ter goedkeuring dienen te worden voorgelegd. Hieruit volgt dat de provinciale raad de voorgelegde overeenkomsten onder artsen dient te beoordelen aan de hand van de Code en de uitgebrachte adviezen van de Nationale Raad. Enkel adviesontwerpen betreffende nieuwe vragen van de medische Plichtenleer dienen ter goedkeuring aan de Nationale Raad voorgelegd te worden alvorens zij aan de betrokken artsen worden verstrekt.

In het voorgelegde ontwerp van antwoord betreffende het associatiecontract vasculaire en thoracale heelkunde wordt een "feitelijk monopolie" als probleem aan de Nationale Raad voorgelegd. Noch in de Code van geneeskundige Plichtenleer noch in eerder uitgebrachte adviezen van de Nationale Raad is sprake van dit beperkend criterium bij het tot stand komen van groeperingen van artsen. De artikels 27 en 48 stellen wel dat de vrije keuze van een arts (chirurg) door de zieke een basisbeginsel is in de arts-patiëntverhouding, maar de Nationale Raad is van oordeel dat dit principe in deze niet wordt bedreigd. Aansluitend op het voorgelegde probleem vestigt de Nationale Raad er de aandacht op dat uit de aan de betrokken geneesheren verleende toelating door de ziekenhuizen om elders te mogen werken niet blijkt dat hen verboden wordt dit in associatief verband te doen.

Om de provinciale raad toe te laten met kennis van zaken te oordelen over de deontologische aspecten van een ontwerp van associatiecontract is het noodzakelijk dat de provinciale raad kennis krijgt van alle bestaande overeenkomsten van alle artsen met derden en dat zowel de huidige als geplande medische activiteit, de beoogde werkverdeling als de spreiding van de medische activiteit van alle leden van de groep aan de provinciale raad wordt kenbaar gemaakt.

Bij de beoordeling van een ontwerp van samenwerking onder artsen dient de provinciale raad na te gaan of de ontwerpteksten enerzijds stroken met de deontologische regels die voor alle artsen gelden en anderzijds de specifieke regelgeving betreffende geneesherenassociaties en -vennootschappen respecteren.

Zo dient de provinciale raad, wat het voorliggende ontwerp van associatiecontract betreft, o.m. na te gaan of de bepalingen van de Code van geneeskundige Plichtenleer betreffende geneesherenassociaties - zijnde de artikels 159, 160, 161, 162, 163 en 165 - worden nageleefd.

  • De Provinciale Raad dient uit te maken of de medische activiteit volledig (klinisch, poliklinisch en privé) of slechts gedeeltelijk in gemeenschap wordt gebracht (artikel 159, §1) en of deze keuze consequent wordt toegepast naar pooling van de honoraria en wijze van afrekening van de onkosten (artikel 163, §1).

  • Wanneer geopteerd wordt voor een associatie zonder rechtspersoonlijkheid moet nagegaan worden of duidelijk is bepaald op welke wijze de feitelijke vereniging contracten zal sluiten met derden.

  • Verder dient nagegaan te worden of de benaming van de associatie strookt met algemene principes van discretie en waardigheid van het beroep (artikel 159, §2), met het recent advies van de Nationale Raad betreffende de vermeldingen op naamborden en briefhoofden en in telefoongidsen en met artikel 13, §5 dat verbiedt gewag te maken van een bevoegdheid die men niet bezit. Dit kan zich voordoen door het gebruik van een algemene benaming die niet toepasselijk is op elke arts van de vereniging.

  • Overigens moet erop gelet worden dat niet alleen het contract maar ook het huishoudelijk reglement van de vereniging wordt voorgelegd zodat de provinciale raad kan nagaan of de werkverdeling en de verdeelsleutel van de honorariapool (artikel 163, §1) stroken met het algemene beginsel van de collegialiteit (artikel 136) en geen aanleiding geven tot uitbuiting van de activiteiten van sommige leden (artikel 84).

  • Tevens dient elke wijziging aan de overeenkomst, de statuten en het huishoudelijk reglement, voorafgaandelijk te worden voorgelegd aan de provinciale raad (artikel 161, §1).

Verder is het belangrijk dat de provinciale raad nagaat of de op te richten associatie voldoet aan de bepalingen in de Code betreffende de spreiding van de medische activiteit (artikel 22, §1 en §2).
Tevens moet nagekeken worden of het werkschema en de werkorganisatie van de verschillende leden van de groep voldoende waarborgen biedt in het vlak van de continuïteit van de zorg (artikel 113).
De provinciale raad moet oordelen over de waarde van de geplande wachtdienst (artikel 115) waarbij de aandacht vooral moet gaan naar de kwaliteit van de zorg (artikel 34 en 35).

Het weze duidelijk dat deze opsomming van aandachtspunten niet limitatief is. De Nationale Raad wenst enkel het belang van bepaalde elementen in het vlak van associaties te benadrukken. Het hoeft geen betoog dat in het licht van de snelle evolutie van de geneeskunde, samenwerkingsverbanden onder artsen meer en meer noodzakelijk worden. Vandaar dat het bij de totstandkoming van associaties belangrijk is de nodige aandacht te besteden aan de deontologische aspecten, die voor de patiënt een waarborg zijn voor de kwaliteit van de zorg.