keyboard_arrow_right
Deontologie

RVT - Coördinerend en raadgevend arts - Belangenconflict tussen de beheerder en de coördinerend arts

RVT – Coördinerend en raadgevend arts – Belangenconflict tussen de beheerder en de coördinerend arts

Een provinciale raad ontving twee adviesaanvragen betreffende de deontologische aanvaardbaarheid van een aannemingscontract tussen, enerzijds, de coördinerend en raadgevend arts van een rust- en verzorgingstehuis en, anderzijds, de beheerder van dit RVT, terwijl er nauwe familiale banden bestaan tussen de betrokken arts en de beheerder van de instelling.
Daar de kwaliteit van de zorg aan de bewoners van het RVT in het gedrang kan komen wanneer er geen volledige onafhankelijkheid bestaat tussen de beheerder en de coördinerend arts vraagt de provinciale raad het advies van de Nationale Raad.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad deelt de bezorgdheid van de vrager van het advies.

Zoals u opmerkt, bestaat er geen enkele wetsbepaling die het verbod inhoudt een dergelijk contract te sluiten. Alleen de regels van geneeskundige plichtenleer bepalen hoe de artsen die optreden in het RVT zich dienen te gedragen.

In zijn brief aan de toezichthoudende minister, mevrouw Aelvoet, bij de bekendmaking op 24 juni 1999 van het koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 december 1982 houdende vaststelling van de normen voor de bijzondere erkenning van rust- en verzorgingstehuizen, heeft de Nationale Raad een reeks vragen voorgelegd. Een ervan had betrekking op het voorkomen van enig vermoeden van collusie tussen het beheer van het RVT en de coördinerend en adviserend arts.

Teneinde elke dubbelzinnigheid weg te nemen en de onontbeerlijke onafhankelijkheid van deze laatste te waarborgen, stelde hij in zijn advies van 16 september 2000 (Tijdschrift Nationale Raad nr. 90, december 2000, p. 10) voor dat deze aanwijzing er zou komen op grond van een consensus tussen de huisartsen die prestaties verrichten in het tehuis en de beheerder ervan. Hij was van oordeel dat de keuze gemaakt dient te worden uit de artsen die deelnemen aan de wachtdienst van de eenheid waar het RVT gevestigd is. Hij voegde eraan toe dat een dergelijke aanwijzing de rol van tussenpersoon die de coördinator wettelijk dient te vervullen tussen de beheerder en de behandelende artsen kracht zou bijzetten en de toepassing van de uitgevaardigde wettelijke regels vlotter zou laten verlopen. Geruggensteund door zijn collega’s zou de coördinerend arts gemakkelijker oplossingen voor de eventuele belangenconflicten kunnen aandragen waarbij het belang van de bewoners op de eerste plaats komt.
Het opnemen van de steun van de wachtkring in het aannemingscontract dat, ter herinnering, voorgelegd dient te worden aan de bevoegde provinciale raad, kon alleen maar bijdragen tot deze doelstelling.

Deze opmerkingen zijn nog steeds even relevant.

Praktisch gezien lijkt het zinvol dat bij concrete gevallen gepolst wordt naar het standpunt van alle artsen van de wachtkring van het grondgebied waarop het RVT gevestigd is.