Vennootschap voor radiologie - Financiële participatie in een andere vennootschap voor radiologie
Een provinciale raad maakt de Nationale Raad een brief over van een accountant waarin deze de vraag stelt of een vennootschap voor radiologie een financiële participatie (aankoop van deelbewijzen) mag nemen in een andere vennootschap voor radiologie met precies hetzelfde maatschappelijk doel.
Antwoord van de Nationale Raad:
De Nationale Raad besprak in zijn vergadering van 29 mei 1999 uw brief van 30 maart 1999 over een financiële participatie van een vennootschap voor radiologie in een andere vennootschap voor radiologie.
Tijdens de vergaderingen van 20 april 1996 en 20 februari 1999 bracht de Nationale Raad adviezen uit die van toepassing zijn op de aangehaalde situatie. Als bijlage sturen wij u een kopie van deze adviezen.
In het algemeen moeten we er aan herinneren dat over de specifieke gevallen rechtstreeks moet onderhandeld worden door de betrokken arts met zijn provinciale raad en zonder tussenkomst van derden.
Bijlage : de adviezen van 20 april 1996 en van 20 februari 1999
Advies van de Nationale Raad van 20 april 1996 :
Professionele artsenvennootschappen
De Nationale Raad wordt om advies verzocht aangaande verschillende vragen met betrekking tot de professionele artsenvennootschappen.
In antwoord op deze vragen heeft de Nationale Raad naar de betrokkenen en naar alle provinciale raden een nota van zijn studiedienst gezonden.
Nota van de studiedienst :
1. Kan een geneesheer geassocieerd zijn in twee of meerdere professionele geneesherenvennootschappen? Waarom?
Indien het gaat over een professionele vennootschap met rechtspersoonlijkheid kunnen de artsen niet geassocieerd zijn in twee of meerdere geneesherenvennootschappen aangezien deze vorm slechts mogelijk is wanneer de geneesheren-vennoten hun volledige medische activiteit in gemeenschap brengen. (art. 159, §4, al. 2, van de Code van geneeskundige Plichtenleer)
Indien het gaat over een professionele vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid kunnen de artsen geassocieerd zijn in twee of meerdere geneesherenvennootschappen aangezien zij hun medische activiteit geheel of gedeeltelijk in gemeenschap kunnen brengen.
Er dient opgemerkt dat de in een professionele vennootschap geassocieerde geneesheren dezelfde of aanverwante disciplines moeten uitoefenen. (art. 159, §1, van de Code van geneeskundige Plichtenleer)
2. Kan een geneesheer geassocieerd zijn in twee of meerdere middelenvennootschappen? Waarom?
Ja, want een middelenvennootschap wordt alleen opgericht met het doel de beroepsuitoefening voor ieder van de geneesheren-vennoten (ongeacht hun discipline) te vergemakkelijken. De vennootschap staat totaal los van de beroepsuitoefening zelf. (art. 160, § 1 en § 3, van de Code van geneeskundige Plichtenleer)
3. Kan een professionele geneesherenvennootschap zelf aandeelhouder of vennoot zijn van een andere professionele geneesherenvennootschap (met hetzelfde specialisme)? Waarom?
4. Indien het antwoord van de Orde op de bovenstaande vragen 1 en 3 negatief is, op welke wijze kunnen artsen die reeds in vennootschapsverband werken zich dan associëren volgens de Orde der geneesheren?
Het antwoord op de derde vraag is negatief. De oprichting van een professionele vennootschap is, gezien het voorwerp ervan, enkel mogelijk voor artsen-fysieke personen (advies van de Nationale Raad van 19 september 1992, Tijdschrift Nationale Raad, nr. 58, december 1992, p. 26; art. 159, § 3, al. 1, van de Code van geneeskundige Plichtenleer).
"Er is daarentegen geen bezwaar tegen de oprichting van een middelenvennootschap door reeds bestaande vennootschappen, eenpersoonsvennootschappen of andere. De bepaling geneesheer in de Code van geneeskundige Plichtenleer (artikelen 159 en 160) mag daartoe in brede zin geïnterpreteerd worden. De provinciale raden zullen elke hun voorgelegde zaak in het licht van feiten en omstandigheden beoordelen." (advies van de Nationale Raad van 19 september 1992, l.c.)
De provinciale raden beperken zich aldus tot een deontologische beoordeling van de verschillende samenwerkingsvormen; het komt hen niet toe rekening te houden met de financiële en fiscale aspecten ervan.
5. Kan een professionele geneesherenvennootschap zelf de bestuurder of zaakvoerder zijn van een andere professionele geneesherenvennootschap (met hetzelfde specialisme) in de vorm van een NV of van een CVBA? (in het geval van een BVBA kan de zaakvoerder alleen een natuurlijke persoon zijn) Waarom?
Neen: overeenkomstig het advies van de Nationale Raad van 20 maart 1993 (Tijdschrift Nationale Raad nr. 60, juni 1993, p. 30) dient de zaakvoerder van een geneesherenvennootschap een fysieke persoon te zijn. Het is niet toegelaten aan het begrip geneesheer voorkomend in art. 164 § 6 van de Code van geneeskundige Plichtenleer een zelfde ruime interpretatie te geven als in het advies van de Nationale Raad van 19 september 1992. (cfr. het antwoord op de bovenstaande vragen 3 en 4; zie ook art. 164, 6, van de Code van Plichtenleer)
In verband met de oprichting van een geneesherenvennootschap in de vorm van een NV dient opgemerkt te worden dat "de samenwerking tussen artsen in een vennootschap met rechtspersoonlijkheid een intuitu personae-karakter heeft. Dit impliceert dat als mogelijke vennootschapsvormen voor artsenvennootschappen met rechtspersoonlijkheid enkel personen-vennootschappen of vennootschappen met gemengde vorm in aanmerking komen, te weten: de vennootschap onder firma, de coöperatieve vennootschap en de (eenpersoons-) besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. De naamloze vennootschap is uitgesloten als vennootschapsvorm voor artsenvennootschappen [...]." (advies van de Nationale Raad van 20 maart 1993, Tijdschrift Nationale Raad, nr. 60, juni 1993, p. 28.)
6. Kan een arts die een ziekenhuisactiviteit uitoefent (als zelfstandig arts) zijn "ziekenhuis"-cliënteel valoriseren en inbrengen in zijn eigen professionele vennootschap?
Aangezien een arts die zijn medische activiteit uitoefent in het kader van een professionele vennootschap zijn volledige medische activiteit kan (bij een professionele vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid) of moet (bij een professionele vennootschap met rechtspersoonlijkheid) inbrengen in de vennootschap, kan hij zijn "ziekenhuis"-cliënteel inbrengen in de professionele vennootschap.
Artikel 18, § 1, van de Code van geneeskundige Plichtenleer bepaalt dienaangaande: "De materiële en immateriële bestanddelen van een geneeskundige praktijk kunnen het voorwerp uitmaken van een inbreng of quasi-inbreng in een geneesherenvennootschap en van een overdracht aan een geneesheer, een geneesherenassociatie of een geneesherenvennootschap."
In de richtlijnen voor de praktische toepassing van dit artikel, die door de Nationale Raad goedgekeurd werden in zijn vergadering van 19 september 1992, wordt gepreciseerd dat de principes betreffende de overdracht van cliënteel ook van toepassing zijn op de overdracht van een ziekenhuispraktijk.
"Uiteraard kunnen in dit geval enkel díe elementen van de ziekenhuispraktijk overgedragen worden die de arts toebehoren." (Tijdschrift Nationale Raad, nr. 58, december 1992, p. 22 nr. 5.)
Machteld Van Lil
4 maart 1996
Advies van de Nationale Raad van 20 februari 1999 :
Beheer van een kabinet door een collega die er de geneeskunde niet uitoefent
Na een adviesaanvraag door een provinciale raad bracht de Nationale Raad op 16 mei 1998 het advies uit dat "de arts, lid van een bvba, die beheermiddelen aanbrengt in een privé-kabinet voor radiologie waarin hij niet uitoefent, valt onder het verbod van artikel 24 van de Code van geneeskundige Plichtenleer" (Tijdschrift Nationale Raad, nr. 81, 16).
De betrokken provinciale raad laat nu weten dat de statuten van deze bvba door de provinciale raad reeds goedgekeurd werden in 1992. In deze statuten is bepaald dat de deelbewijzen slechts toegekend mogen worden aan artsen die hun beroep uitoefenen of zullen uitoefenen in het kader van de vennootschap. De provinciale raad wijst erop dat nergens in de Code van geneeskundige Plichtenleer (art. 164, § 1) vastgesteld wordt binnen welke termijn de arts zijn beroep moet uitoefenen binnen de vennootschap. De provinciale raad vraagt of de Nationale Raad hier geen beperkende precisering kan aanbrengen.
Verder wordt ook gevraagd of de omstandigheid dat de arts geassocieerd is in twee professionele vennootschappen met hetzelfde maatschappelijk doel, namelijk de uitoefening van de radiologie, strijdig is met art. 159, § 4, van de Code van geneeskundige Plichtenleer.
Antwoord van de Nationale Raad:
De Nationale raad besprak in zijn vergadering van 20 februari 1999 uw brief van 24 december 1998 aangaande de bijkomende inlichtingen die u verstrekt over radiologiekabinetten beheerd, in het kader van vennootschappen, door een radioloog die er zijn beroep niet uitoefent.
1. Wat betreft het probleem van artikel 164 § 1 dat bepaalt dat "deelbewijzen op naam moeten zijn en enkel toegekend mogen worden aan geneesheren die in het kader van de vennootschap hun beroep uitoefenen of zullen uitoefenen", moet er opgemerkt worden dat met "geneesheren die in het kader van de vennootschap hun beroep zullen uitoefenen", de Raad de artsen heeft willen associëren die op het einde van hun opleiding of in proefperiode vóór aanwerving zijn en die effectief in het kader van de vennootschap werken op het ogenblik van hun opleiding. In het geval dergelijke beperking niet aangebracht werd in de betwiste tekst, zou deze iedere betekenis verliezen aangezien het dan mogelijk zou zijn voor elke arts die in aanmerking komt op een bepaald moment zijn beroep uit te oefenen in het kader van een vennootschap, deelbewijzen ervan te verkrijgen op zijn naam.
2. Wat betreft de deelname van een arts aan twee vennootschappen met hetzelfde doel : de brief van de Provinciale Raad van Henegouwen leert ons dat het gaat om twee professionele vennootschappen. Artikel 159 § 4 bepaalt wel duidelijk dat de arts zijn volledige medische activiteit moet uitoefenen in één professionele vennootschap. Het is dan ook ondenkbaar dat een arts zijn beroep voltijds kan uitoefenen in verschillende vennootschappen.
Tot besluit en ondanks het feit dat de Provinciale Raad de statuten van de bvba goedkeurde in 1992, is het niet aanvaardbaar dat de beschreven situatie als zodanig aangenomen wordt : de geleverde informatie over de twee professionele vennootschappen blijkt niet volledig. Bovendien is de interpretatie van artikel 164 § 1 onjuist.