keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

Arts (Buitenlandse-) (EU en andere)17/09/2016 Documentcode: a154007
Toegang tot de uitoefening van de geneeskunde in België voor artsen afkomstig van en met een diploma van buiten de EER/EU

Mevrouw DE BLOCK, minister van Volksgezondheid vraagt de nationale raad advies betreffende de toegang tot de uitoefening van de geneeskunde in België voor artsen van buiten de Europese Economische Ruimte / Europese Unie (EER/EU) die beschikken over een buiten de EER/EU verkregen beroepskwalificatie of die tijdelijk een klinische opleiding volgen in het raam van de medische en wetenschappelijke samenwerking.

Advies van de nationale raad :

In zijn vergadering van 17 september 2016 onderzocht de nationale raad van de Orde der artsen uw verzoek om aanbevelingen betreffende de toegang tot de uitoefening van de geneeskunde in België voor artsen van buiten de Europese Economische Ruimte / Europese Unie (EER/EU) die beschikken over een buiten de EER/EU verkregen beroepskwalificatie of die tijdelijk een klinische opleiding volgen in het raam van de medische en wetenschappelijke samenwerking.

1° Om de kwaliteit van de zorg en de veiligheid van de patiënten te waarborgen, dient de toegang tot de uitoefening van de geneeskunde in België voor artsen van buiten de Europese Economische Ruimte / Europese Unie (EER/EU) die beschikken over een buiten de EER/EU verkregen beroepskwalificatie, onderworpen te worden aan een strikte evaluatie.

De kwaliteit van de beroepscompetenties die verworven zijn door de opleidingen geneeskunde buiten de EER/EU, loopt immers sterk uiteen.

De opleidingstitel zelf kan vragen oproepen met betrekking tot het feit dat hij toegang geeft tot het beroep in het land van oorsprong, de wettelijke bevoegdheid van de structuur die hem uitgereikt heeft, of zelfs de authenticiteit ervan.

Er dient nagegaan te worden hoe de arts zich gedroeg in zijn land van oorsprong of in een ander land.

Ook dient aandacht geschonken te worden aan zijn fysieke en psychische geschiktheid.
Tot slot dient de vraag bekeken te worden van de geschiktheid om de geneeskunde uit te oefenen in de Belgische context.

2° Indien uw kabinet het wettelijk kader wenst te herzien, is het volgens de nationale raad belangrijk zich te buigen over de evaluatiesystemen die toegepast worden in de andere landen, ongeacht of ze al dan niet lid zijn van de Europese Unie.

De nationale raad meent met name dat de geschiktheidsproeven die van toepassing zijn in bepaalde landen (‘Professional and Linguistic Assessments Board (PLAB)' in het Verenigd Koninkrijk, ‘Algemene kennis- en vaardigheidstoets (AKV) en de Beroepsinhoudelijke toets' in Nederland, de ‘Epreuves de vérification des connaissances' in Frankrijk, ‘Educational commission for foreign medical graduates certification' (ECFMG) in de Verenigde Staten,...) uw aandacht vergen.

3° Bij een dergelijke evaluatie gaat het erom criteria te eerbiedigen zoals objectiviteit (bijvoorbeeld door een anonieme evaluatie) en relevantie, zowel wat het onderwerp als de methode van evaluatie betreft.

Met betrekking tot het onderwerp van de evaluatie dient de wetenschappelijke kennis getoetst te worden, uitgaande van de inhoud van de in België verstrekte opleidingen die toegang geven tot de uitoefening van de geneeskunde en rekening houdend met het beoefende specialisme.

Er zijn nog andere gegevens die bijdragen tot de beroepsbekwaamheid van de arts die de geneeskunde uitoefent in België, met name : kennis van de regelgevende context (patiëntenrechten, ziekte-en invaliditeitsverzekering,...), van de Code van geneeskundige plichtenleer, van de regels inzake goede praktijk, en kennis van de taal.

De inhoud van deze evaluaties dient vastgelegd te worden met de betrokken bevoegde nationale instanties, waaronder de Orde der artsen voor de kennis van de regels van geneeskundige plichtenleer.

Aangezien de toelating om de geneeskunde uit te oefenen geldt voor het hele grondgebied, dienen de evaluatie en andere voorafgaande controles bovendien redelijkerwijze eenvormig vastgelegd en uitgevoerd te worden in België, ongeacht de instantie die ze verricht.

Tot slot, zoals hierboven reeds aangestipt, dient naast de evaluatie van de geschiktheid een controle uitgevoerd te worden naar het gedrag en de eerbaarheid van de arts in de landen waarin hij reeds gepraktiseerd zou hebben. Deze controle dient gericht te zijn op het bestaan van beslissingen van juridische, administratieve of tuchtrechtelijke aard in verband met de uitoefening van het beroep.

4°/Wat in het bijzonder de mogelijkheid betreft voor een arts van buiten de Europese Economische Ruimte / Europese Unie (EER/EU) om tijdelijk een klinische opleiding te volgen in het raam van de medische en wetenschappelijke samenwerking, formuleert de nationale raad de volgende bemerkingen.

Hij acht het onontbeerlijk dat dergelijke opleiding berust op een samenwerkingsakkoord tussen het orgaan dat de opleiding verzorgt in het land van oorsprong en de bevoegde Belgische instanties, en niet op een individueel akkoord tussen België en de arts in opleiding.

Het model van een dergelijk akkoord, met inbegrip van de voorwaarden waaraan een arts in opleiding moet voldoen om er gebruik van te kunnen maken, zou het resultaat moeten zijn van overleg op nationaal niveau.

Dit samenwerkingsakkoord dient duidelijk te vermelden dat het orgaan dat de opleiding van de kandidaat verzorgt in het land van oorsprong een deel van de opleiding delegeert aan een structuur in België, maar als enige gemachtigd blijft om de bekwaamheid van de arts in opleiding te certificeren.

In het kader van een dergelijke opleiding kan de arts, na een evaluatie van zijn geschiktheid, toelating krijgen om bepaalde handelingen van de geneeskunde uit te voeren onder de verantwoordelijkheid van een arts die gemachtigd is om de geneeskunde uit te oefenen in België.

De nationale raad staat tot uw verdere beschikking.

Cc. Koninklijke Academie voor Geneeskunde

Lijst van de Orde17/05/2008 Documentcode: a121001
Buitenlandse artsen op het Belgische grondgebied

In haar antwoord op het schrijven van de Nationale Raad van 1 september 2007 betreffende de Europese artsen die op Belgisch grondgebied een dienstverrichtng uitvoeren, stelde mevrouw Onkelinx, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, de omzetting van de richtlijn 2005/36/EG van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties in het vooruitzicht.
De Nationale Raad nam kennis van het koninklijk besluit van 27 maart 2008 tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen.

Brief van de Nationale Raad aan mevrouw Onkelinx, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid :

De Nationale Raad onderzocht in zijn vergadering van 17 mei 2008, het algemene kader betreffende de erkenning van de kwalificaties van de gezondheidsberoepsbeoefenaren, zoals het vastgelegd is in het koninklijk besluit van 27 maart 2008 tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen.

Het besluit van 27 maart 2008 beoogt de omzetting, in de sector van de gereglementeerde gezondheidszorgberoepen, van richtlijn 2005/36/EG van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties.

De Nationale Raad stelt u in kennis van zijn opmerkingen en vragen, met de bedoeling de adequate uitoefening van de geneeskunde in het belang van de patiënten te bevorderen.

1/ Het begrip ‘migrant’

Het nieuwe artikel 44ter, 5°, van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 definieert de migrant als volgt :

“a) een onderdaan van een lidstaat, of b) een onderdaan van een derde land die houder is van een door een lidstaat van de Europese Unie afgegeven EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen zoals bedoeld in artikel 8 van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, of c) een familielid van een onderdaan van een lidstaat dat onderdaan is van een derde land en dat uit hoofde van de Richtlijn 2004/38/EG van het Europese Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden gerechtigd is een lidstaat binnen te komen en er te verblijven.”
De Nationale Raad vraagt zich af wat de rechtvaardigingsgrond is voor het verschil in behandeling tussen, enerzijds, de buitenlanders bedoeld in artikel 44ter, 5°, b) en c) en, anderzijds, de buitenlanders bedoeld in artikel 49bis van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967. De eerste groep, respectievelijk niet-Europese onderdanen met de status van langdurig ingezeten en Europese onderdanen door ‘assimilatie’, moeten hun aanvraag tot uitoefening van het beroep van arts niet ter advies voorleggen aan de “Koninklijke Vlaamse Academie voor Geneeskunde van België” of aan de “Académie Royale de Médecine de Belgique”. De tweede groep daarentegen dient dit wél te doen.

De Nationale Raad vindt het logisch dat elke aanvraag tot vestiging in België door een persoon die houder is van een niet-Europees diploma dat nog niet erkend werd, ter advies voorgelegd wordt aan de respectieve Academie voor Geneeskunde van België.

Hij verzoekt u hem de argumenten mede te delen die het beschreven verschil in behandeling rechtvaardigen.

2/ Proeve van bekwaamheid en aanpassingsstage

De Nationale Raad stelt vast dat het koninklijk besluit van 27 maart 2008 de mogelijkheid vastlegt om de migrant te onderwerpen aan een proeve van bekwaamheid of een aanpassingsstage.

2.1/ De proeve van bekwaamheid wordt gedefinieerd als volgt :

“een controle, uitsluitend inzake de beroepskennis van de migrant, die door de bevoegde Belgische autoriteit wordt verricht en die tot doel heeft te beoordelen of de migrant de bekwaamheid bezit om in België een gereglementeerd beroep uit te oefenen; ten behoeve van deze controle stelt de bevoegde Belgische autoriteit, op basis van een vergelijking tussen de in België vereiste opleiding en de opleiding die de migrant heeft genoten, een lijst op van de vakgebieden die niet bestreken worden door het diploma of andere opleidingstitels die de migrant overlegt; bij de proeve van bekwaamheid moet in aanmerking worden genomen dat de migrant in de lidstaat van oorsprong of herkomst een gekwalificeerde beroepsbeoefenaar is; deze proef heeft betrekking op de vakgebieden die worden gekozen uit die welke op de lijst staan en waarvan de kennis een wezenlijke voorwaarde is om het beroep in België te kunnen uitoefenen; deze proef kan ook betrekking hebben op de kennis van de beroepsregels die in België op de betrokken activiteiten van toepassing is.”

Het koninklijk besluit van 27 maart 2008 preciseert niet onder welke voorwaarden en volgens welke modaliteiten de bekwaamheidsproef plaatsvindt. De Nationale Raad wenst, voor de artsen, te vernemen in welke veronderstelling dergelijke bekwaamheidsproef georganiseerd zou kunnen worden en welke instantie ervoor bevoegd is. Dient in het bijzonder uit artikel 44sexiesdecies, § 4, afgeleid te worden dat een bekwaamheidsproef slechts overwogen wordt in de veronderstelling van een dienstverrichting ?

De Nationale Raad meent bovendien dat de Orde van geneesheren betrokken dient te worden bij de invoering van deze bekwaamheidsproef zodra hij betrekking heeft op de kennis van de geneeskundige plichtenleer. Zou u hem kunnen meedelen hoe hieraan eventueel meegewerkt kan worden ?

2.2/ De aanpassingsstage wordt gedefinieerd als volgt :

“de uitoefening in België van een gereglementeerd beroep onder verantwoordelijkheid van een gekwalificeerde beroepsbeoefenaar, eventueel gekoppeld aan een aanvullende opleiding; de stage wordt beoordeeld en er wordt geoordeeld of de migrant voldoende bekwaamheid bezit om het desbetreffende gezondheidszorgberoep in België uit te oefenen.”

De Nationale Raad zou graag vernemen op grond van welke criteria een arts-migrant onderworpen wordt aan een aanpassingsstage.

Bovendien wenst hij in kennis gesteld te worden van de modaliteiten voor de aanwijzing van de stagemeesters en voor de uiteindelijke evaluatie van de bekwaamheid tot uitoefening.

3/ Tijdelijke inschrijving bij de provinciale raad van de Orde van geneesheren

Artikel 44terdecies, 1°, van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 luidt voortaan als volgt :

“Overeenkomstig artikel 44duodecies, § 1, stelt België een in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter met name vrij van de eisen die worden gesteld aan op Belgisch grondgebied gevestigde gezondheidszorgbeoefenaren met betrekking tot :
1° een vergunning, de inschrijving of de aansluiting bij een beroepsorganisatie. Het Directoraat-generaal voorziet in een automatische tijdelijke inschrijving en verstuurt hiertoe een kopie van de in artikel 44quaterdecies, § 1, bedoelde verklaring en eventueel verlenging ervan, en daarnaast, voor beroepen die verband houden met de volksgezondheid genoemd in artikel 44sexiesdecies of waarvoor krachtens de bepalingen van afdeling 2, B, een automatische erkenning geldt, een kopie van de in artikel 44quaterdecies, § 3, bedoelde documenten naar de bevoegde Geneeskundige Commissie, en, in voorkomend geval, naar de bevoegde Orde. Het Directoraat-generaal zorgt ervoor dat de automatische tijdelijke inschrijving de dienstverrichting op geen enkele wijze vertraagt of bemoeilijkt en voor de dienstverrichter geen extra kosten meebrengt ; en
2° de inschrijving bij het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering. De dienstverrichter alsook het Directoraat-generaal stellen evenwel het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering vooraf, of in dringende gevallen achteraf, van de verrichte dienst in kennis.”

In zijn advies van 1 september 2007 had de Nationale Raad de wens te kennen gegeven met de federale minister van Volksgezondheid een onderhoud te hebben “over de eventuele invoering van een systeem voor de tijdelijke inschrijving van artsen-onderdanen van de EU die een dienstverrichting wensen uit te voeren op het nationale grondgebied.”

De Nationale Raad neemt nota van de invoering van een tijdelijke inschrijving van de artsen-dienstverrichters. Hij kan echter niet akkoord gaan met het voorgestelde systeem. Artikel 6 van het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der geneesheren kent de bevoegdheid om de Lijst van de Orde op te stellen enkel toe aan de provinciale raden.

Artikel 6 van richtlijn 2005/36/EG van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties laat de lidstaten toe te voorzien in een automatische tijdelijke inschrijving bij de Orde voor zover dit de dienstverrichting op geen enkele wijze vertraagt of bemoeilijkt en voor de dienstverrichter geen extra kosten meebrengt.

De Nationale Raad stelt voor de opdracht om de artsen-dienstverrichters in te schrijven op hun lijsten over te laten aan de provinciale raden. Deze inschrijving zou automatisch plaatsvinden voor zover de aanvrager een volledig dossier heeft ingediend en uit dit dossier geen enkele deontologische belemmering om het beroep uit te oefenen, voortvloeit. In dit opzicht meent de Nationale Raad dat een uitwisseling van gegevens tussen het directoraat-generaal en de ordinale instanties absoluut noodzakelijk is in het belang van de patiënt. Vooral een gegevensuitwisseling betreffende het tuchtverleden van de arts-migrant is noodzakelijk.

De Nationale Raad acht het opportuun met u een onderhoud te hebben over de invoering van een dergelijk systeem.

4/ Het tuchtverleden van de ‘migrant’

Het tucht- of strafverleden van een arts-migrant kan een belemmering vormen voor de uitoefening van de geneeskunde op Belgisch grondgebied.

In verband met de dienstverrichting heeft de Nationale Raad hierboven de nadruk gelegd op de noodzakelijke gegevensuitwisseling tussen het directoraat-generaal en de ordinale instanties.

De Nationale Raad meent dat deze uitwisseling eveneens onontbeerlijk is in het kader van de vestiging.

De Nationale Raad onderhoudt uitstekende relaties met zijn Europese homologen en wisselt met hen belangrijke informatie uit over het tuchtverleden van de migrerende artsen. De ordinale ervaring zorgt voor een vlotte behandeling en waarborgt een betere bescherming van de patiënten.

5/ Controle van de kwalificaties

De Nationale Raad neemt nota van de formulering van het nieuwe artikel 44sexiesdecies.

Hij meent dat deze formulering geen adequate controle van de kwalificaties van de dienstverrichters mogelijk maakt.

Artikel 44sexiesdecies bepaalt :

“§ 1. Het Directoraat-generaal kan vóór de eerste dienstverrichting de beroepskwalificaties van de dienstverrichter controleren indien deze in België op tijdelijke en incidentele wijze een beroep wenst uit te oefenen dat gereglementeerd is in het kader van dit besluit maar dat niet valt onder het stelsel van de automatische erkenning.

§ 2. De voorafgaandelijke controle is slechts mogelijk voor zover deze tot doel heeft ernstige schade voor de gezondheid van de afnemer van de dienstverrichting als gevolg van een ontoereikende beroepskwalificatie van de dienstverrichter te voorkomen.

§ 3. Binnen een termijn van een maand na ontvangst van de verklaring en de begeleidende documenten, bedoeld in artikel 44quaterdecies, stelt het Directoraat-generaal de dienstverrichter op de hoogte van ofwel haar beslissing om de beroepskwalificaties niet te controleren ofwel het resultaat van de verrichte controle.
Deze termijn kan éénmaal worden verlengd met twee maanden en dit mits mededeling aan de dienstverrichter van de reden van verlenging.

§ 4. Indien de beroepskwalificatie van de dienstverrichter wezenlijk verschilt van de in België voor de toelating tot of de uitoefening van het desbetreffende gereglementeerd beroep vereiste opleiding, en wel in die mate dat dit verschil de volksgezondheid kan schaden, biedt het Directoraat-generaal de dienstverrichter de mogelijkheid om aan te tonen dat hij de ontbrekende kennis en vaardigheden heeft verworven, bijvoorbeeld door middel van een proeve van bekwaamheid. Het Directoraat-generaal zorgt er wel voor dat de uitoefening van het gereglementeerd beroep kan plaatsvinden in de maand volgend op die waarin het overeenkomstig paragraaf 3 genomen besluit is getroffen.

§ 5. Indien het Directoraat-generaal binnen de in de vorige paragrafen bepaalde termijnen niet reageert, kan de dienstverrichter het gereglementeerd beroep op tijdelijke en incidentele wijze in België uitoefenen.”

De Nationale Raad meent dat een voorafgaande controle van de kwalificaties niet alleen mogelijk moet zijn en georganiseerd moet worden om ernstige schade voor de gezondheid van de afnemer van de dienstverrichting te vermijden. Een controle is aangewezen zodra de beroepskwalificatie van de verrichter niet gelijkstaat met de op het Belgisch grondgebied gebezigde kwaliteitsstandaarden. De Nationale Raad meent dat de beroepskwalificatie van een verrichter op wie het mechanisme van de automatische erkenning niet van toepassing is, beoordeeld moet worden door een interuniversitaire commissie of door de “Koninklijke Vlaamse Academie voor Geneeskunde van België” of de “Académie Royale de Médecine de Belgique”.

Zo ook is een bekwaamheidsproef niet alleen noodzakelijk bij een wezenlijk verschil tussen de beroepskwalificatie van de dienstverrichter en de in België vereiste opleiding voor de toelating tot of de uitoefening van het desbetreffende gereglementeerd beroep. De Nationale Raad is van oordeel dat men over bijzondere bekwaamheden dient te beschikken om te bepalen wat de essentiële elementen van een opleiding zijn en wat verstaan dient te worden onder een ‘wezenlijk’ verschil tussen twee beroepskwalificaties. De Nationale Raad betwijfelt dat het directoraat-generaal in zijn schoot beschikt over personeel dat hiertoe is opgeleid. Zo is het bijvoorbeeld uitgesloten aan een jurist te vragen of er een wezenlijk verschil bestaat tussen een bijzondere medische opleiding in België en het equivalent ervan in een andere Staat.

Wat de vijfde paragraaf betreft, stellen wij ons met recht vragen bij de gekozen waardeschaal. Uit deze bepaling blijkt dat het beginsel van vrije verrichting primeert op de volksgezondheid wanneer een reactie van de administratie uitblijft.

6/ Wijziging van het koninklijk besluit van 6 februari 1970 tot regeling van de organisatie en de werking der raden van de Orde der geneesheren.

De artikelen 21bis en 22bis van het koninklijk besluit van 6 februari 1970 tot regeling van de organisatie en de werking der raden van de Orde der geneesheren betreffen de inschrijving van artsen EU-onderdanen op de lijst van de provinciale raden.

Deze artikelen vergen enkele wijzigingen om deze in overeenstemming te brengen met de nieuwe bepalingen van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967.

Arts (Buitenlandse-) (EU en andere)21/04/2001 Documentcode: a093004
Inschrijving van een buitenlandse arts op de Lijst van de Orde

De Nationale Raad besprak de problemen die rijzen met betrekking tot het moraliteitsonderzoek bij het verzoek tot inschrijving van bepaalde buitenlandse artsen op de Lijst van de Belgische Orde der geneesheren.

Brief van de Nationale Raad aan de voorzitters van de provinciale raden :

De Nationale Raad besprak in zijn vergadering van 21 april 2001 bovenstaande problematiek. Bijgaand doet hij u een door de Raad goedgekeurde nota [van de studiedienst] hieromtrent geworden.

Als een buitenlandse arts zich in België wenst te vestigen om er de geneeskunde uit te oefenen, dient hij bepaalde formaliteiten te vervullen. Deze zijn verschillend naargelang de nationaliteit van de betrokken arts, het land waar hij zijn diploma behaalde e.d. .
Aan het eind van de procedure moet iedere arts zijn inschrijving vragen op de Lijst van de Orde der geneesheren (art. 7, §1, al. 1, KB nr. 78 van 10 november 1967), meer bepaald van de provincie waar hij zijn voornaamste medische activiteit zal uitoefenen (art. 2, al. 1, KB nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der geneesheren).

Bij de aanvraag tot inschrijving dient de betrokken arts aan te geven of hij reeds ingeschreven is/was bij een andere provinciale raad en desgevallend onder welk nummer. Bepaalde provinciale raden (de inschrijvingsformulieren van de verschillende provinciale raden zijn op dit vlak niet uniform) vragen daarnaast of een onderzoek tegen de arts lopende is dan wel of een veroordeling - andere dan strafrechtelijke want deze laatste moet blijken uit de over te leggen verklaring omtrent het gedrag - tegen hem werd uitgesproken.

De provinciale raad heeft deze inlichtingen nodig in het kader van het "moraliteitsonderzoek" dat hij instelt ten opzichte van alle artsen die hun inschrijving op de Lijst van de Orde vragen. Dit moraliteitsonderzoek is noodzakelijk omdat wettelijk bepaald wordt dat de provinciale raden "de inschrijving op de Lijst kunnen weigeren of uitstellen, ofwel wanneer de aanvrager zich schuldig heeft gemaakt aan een zo zwaarwichtig feit dat het voor een lid van de Orde de schrapping van de Lijst tot gevolg zou hebben of aan een zware fout die afbreuk doet aan de eer of de waardigheid van het beroep, ofwel op grond van inlichtingen meegedeeld door de Lid-Staat van oorsprong of herkomst wanneer het een onderdaan betreft van een Lid-Staat van de Europese Economische Gemeenschap die zich in het ambtsgebied van de Provinciale Raad wenst te vestigen" (art. 6, 1°, al. 1, KB nr. 79). "De beslissing waarbij een inschrijving op de Lijst wordt geweigerd of uitgesteld […] moet met redenen omkleed zijn" (art. 6, 1°, laatste al., KB nr. 79).

Voor bepaalde categorieën van artsen bestaat er geen twijfel over de documenten die voor dit moraliteitsonderzoek dienen overgelegd te worden : een arts die voorheen nog nooit ingeschreven is of was bij de Belgische Orde der geneesheren of bij een gelijkwaardig buitenlands organisme dient dit op zijn eer te bevestigen en kan verder geen hiervoor dienstige documenten voorleggen; indien een arts reeds ingeschreven is of was bij een andere provinciale raad, stuurt het Bureau van de provinciale raad waar de aanvrager ingeschreven is of was zijn dossier aan de raad tot wie de aanvraag tot inschrijving is gericht (art. 21, §2, laatste al., KB van 6 februari 1970 tot regeling van de organisatie en de werking der raden van de Orde der geneesheren); een Belgische arts of een arts die Europees onderdaan (1) is en een Europees diploma (2) heeft en de geneeskunde reeds heeft uitgeoefend in een andere lidstaat van de Europese Unie, dient een document over te leggen "dat niet ouder is dan drie maand en dat is afgeleverd door de bevoegde instantie van die Lid-Staat, en met een overzicht van de tuchtrechtelijke of administratieve maatregelen of sancties genomen ten opzichte van de betrokkene en van de strafrechtelijke sancties die betrekking hebben op de uitoefening van het beroep in die Lid-Staat"(art. 21bis, 4°, KB van 6 februari 1970).

Op basis van bovenstaande, wettelijk verplicht over te leggen documenten en te volgen procedures kunnen de provinciale raden de disciplinaire toestand van de aanvragende arts beoordelen.

Voor andere categorieën van artsen stellen zich echter problemen omdat niet bij wet vastgelegd is dat zij met het oog op een moraliteitsonderzoek door de provinciale raad bepaalde documenten dienen over te leggen.
Zo werd de Nationale Raad laatst geconfronteerd met vragen vanuit verschillende provinciale raden in verband met artsen die :

  • de Nederlandse nationaliteit hebben maar een Belgisch diploma, nooit eerder bij de Belgische Orde der geneesheren ingeschreven zijn en reeds jaren in Nederland werken, en daar ook ingeschreven zijn, en nu een, andere dan occasionele, medische activiteit willen uitoefenen in België;

  • de Belgische nationaliteit en een Belgisch diploma hebben, maar steeds in Nederland gewerkt hebben zonder ooit bij de Belgische Orde der geneesheren ingeschreven te zijn geweest en zich nu in België wensen te vestigen;

  • de Indonesische nationaliteit hebben en een Duits diploma en in het kader van een opleiding tot geneesheer-specialist een aantal jaren de geneeskunde in België wensen uit te oefenen.

Voor geen enkele van deze categorieën van artsen bepaalt de wet dat een of ander "moraliteitsdocument" dient overgelegd te worden. Nochtans is de provinciale raad zoals gezegd wettelijk bevoegd om een gevraagde inschrijving op de Lijst ofwel toe te staan, ofwel te weigeren, ofwel uit te stellen, en dient hij een gebeurlijke weigering of een uitstel te motiveren. De vraag rijst dan: hoe kan de provinciale raad zich een oordeel vormen over de tuchtrechtelijke situatie van de arts die een inschrijving vraagt en waarop kan de raad zich baseren om een inschrijving desgevallend te weigeren of uit te stellen?

De enige oplossing hiervoor lijkt te zijn dat de provinciale raad, vooraleer hij een arts inschrijft waarvoor noch op basis van een verklaring van niet-inschrijving uitgaande van de betrokkene zelf, noch op grond van het dossier van een andere provinciale raad, noch op grond van een attest van een bevoegde instantie van een andere EU-lidstaat, enig inzicht te verkrijgen is in zijn tuchtrechtelijk verleden, aan de betrokken arts zou vragen een verklaring opgesteld door de bevoegde buitenlandse overheid over te leggen waaruit zijn disciplinaire situatie blijkt.

Indien dit voor een arts niet mogelijk is, kan hem gevraagd worden een bewijs voor te leggen dat hij tot op het ogenblik van aanvraag om inschrijving op de Lijst van de provinciale raad de geneeskunde uitoefende in zijn land van herkomst.

Aangezien het inlichtingen betreft die de provinciale raad nodig heeft om te kunnen oordelen over de al dan niet inschrijving van een bepaalde arts en aangezien de wet in deze - in tegenstelling tot de procedure voor Belgen of Europese onderdanen met een Europees diploma - nergens enige tussenkomst van de Nationale Raad voorziet, is het de provinciale raad zelf die bedoelde documenten van de betrokken arts dient te vragen.

M. VAN LIL
7 maart 2001

(1) Onder "Europees onderdaan" wordt verstaan:
- onderdaan van een Lid-Staat van de Europese Unie;
- onderdaan van Noorwegen, IJsland of het Vorstendom Liechtenstein;
- onderdaan van een Staat waarmee de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten een Associatieovereenkomst gesloten hebben die in werking is getreden en waarin bepaald wordt dat deze onderdaan, voor wat betreft de toegang tot en de uitoefening van een beroepsactiviteit, niet mag gediscrimineerd worden op grond van zijn nationaliteit. (Het betreft volgende landen: Polen, Hongarije, Roemenië, Bulgarije, de Tsjechische Republiek, de Slowaakse Republiek, Letland, Litouwen en Estland.)
(art. 1bis KB nr. 78 van 10 november 1967)
(2) Een "Europees diploma" is "een diploma, certificaat of andere titel, afgeleverd door de bevoegde autoriteiten van een andere Lidstaat van de Europese Gemeenschap dan België, van Noorwegen, van IJsland of van het Vorstendom Liechtenstein, en vallend onder het toepassingsgebied van de Eerste of van de Tweede Algemene Richtlijn, en waarmee men beroepsactiviteiten wenst uit te oefenen die gereglementeerd zijn in het kader van dit besluit [het KB nr. 78 van 10 november 1967]" (art. 44bis KB nr. 78).

Arts (Buitenlandse-) (EU en andere)16/12/2000 Documentcode: a091011
Inschrijving op de Lijst van een arts, niet-Europees onderdaan, met een Europees diploma

Brief van de Nationale Raad aan mevrouw M. AELVOET, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu :

De Nationale Raad van de Orde der geneesheren stelt vast dat het soms misloopt met de toekenning van het recht de geneeskunde in België uit te oefenen aan buitenlandse artsen, andere dan Europese onderdanen.

Artikel 49bis van het K.B. nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies handelt over deze artsen en stelt onder meer dat zij in België "hun beroep pas kunnen uitoefenen nadat zij hiertoe door de Koning toegelaten werden en nadat zij bovendien de andere voorwaarden voor het uitoefenen van hun beroep, vermeld in dit besluit, vervuld hebben".

Om misverstanden te voorkomen zou het goed zijn dat de Provinciale Geneeskundige Commissies aan deze artsen slechts een visum zouden verstrekken nadat ook de toelating van de Koning werd voorgelegd. Het gebeurt immers dat deze artsen zich met een visum van de Provinciale Geneeskundige Commissie voor inschrijving bij een provinciale raad aanmelden zonder dat zij de hogervermelde toelating hebben.

Kopie van deze brief wordt overgemaakt aan de provinciale raad die de vraag aan de Nationale Raad voorlegde.

(1) KB van 6 februari 1970, BS van 14 februari 1970.
Art. 21, § 1 :De aanvraag tot inschrijving op de Lijst van de Orde wordt gericht aan de voorzitter van de provinciale raad van de woonplaats van de aanvrager.
Volgende stukken worden bij deze aanvraag gevoegd :
1. Het wettelijk of ermede gelijkgesteld diploma van doctor in de genees-, heel en verloskunde of het bewijs van vrijstelling, door de bevoegde geneeskundige commissie geviseerd.
2. Een verklaring van de aanvrager waarin hij de plaats aanduidt waar hij zijn voornaamste bedrijvigheid uitoefent of zal uitoefenen.
3. Een getuigschrift van goed zedelijk gedrag dat van niet meer dan drie maanden terug gedagtekend is.

Arts (Buitenlandse-) (EU en andere)30/10/1999 Documentcode: a087016
In België geschorste arts - Uitoefening van de geneeskunde in een buurland tijdens de periode van schorsing

Een provinciale geneeskundige commissie legt de Nationale Raad twee vragen voor :

  1. kan een arts zich tegelijkertijd vestigen in twee EU-lidstaten;
  2. kan een in België geschorste arts verder praktiseren in een buurland, i.c. Nederland?

Antwoord van de Nationale Raad:

De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 30 oktober 1999 de in uw brief vermelde vragen onderzocht en licht u in als volgt :

1. Een geneesheer kan zich tegelijkertijd in twee of meer EU-lidstaten als arts vestigen. U vindt hierbij (bijlagen 1 en 2) kopie van de desbetreffende adviezen van de Nationale Raad van 11 maart 1989 (Tijdschrift Nationale Raad nr. 44, juni 1989, p. 23) en van 11 december 1993 (Tijdschrift Nationale Raad nr. 63, maart 1994, p. 35).

2. De mogelijkheid voor een in België geschorste arts om in een ander land, te dezen Nederland, te praktiseren zal door Nederland worden beoordeeld.
Dit vereist uiteraard dat dit land kennis heeft van de schorsing.

In dit verband :

- oordeelde de Nationale Raad in een advies van 20 mei 1995 (bijlage 3) naar aanleiding van een verzoek van de Internationale Conferentie van de Orden en gelijkgestelde organismen dat "hij van oordeel is dat het niet mogelijk is systematisch en regelmatig de lijst mede te delen van de artsen aan wie tuchtrechtelijke sancties opgelegd werden".
Deze algemene mededeling gebeurt wel door Groot-Brittannië, Frankrijk en Ierland. De Nationale Raad heeft omtrent de Belgische toestand de bevoegde minister aangeschreven;

- oordeelde de Nationale Raad in hetzelfde advies dat hij wel gevolg zal geven aan elk verzoek van een bevoegde deontologische overheid;

- (zie het reeds vermelde advies van 20 mei 1995 en het advies van 25 april 1998 - bijlage 4) heeft de Nationale Raad tot taak aan geneesheren die de uitoefening van hun beroep in een andere lidstaat van de EU wensen aan te vangen, een verklaring af te geven waaruit blijkt dat aan de voorwaarden inzake goed gedrag en betrouwbaarheid die vereist zijn voor de toegang tot de geneeskundige activiteit, is voldaan. Het laatste lid van het advies van 25 april 1998 stelt vast dat moeten vermeld worden de (disciplinaire) beslissingen die in kracht van gewijsde zijn gegaan, dat, als een onderzoek aan de gang is, dit moet voortgezet worden en als er een tuchtsanctie volgt deze moet medegedeeld worden aan de vragende lidstaat.
De Nationale Raad verduidelijkte in zijn vergadering van 30 oktober 1999 dat de laatstvermelde mededeling alleszins dient te gebeuren, ook indien de vraag om verklaring uitging van de geneesheer zelf en er geen vraag blijkt van de lidstaat waarvoor de verklaring dienstig was.

In zijn vergadering van 30 oktober 1999 besliste de Nationale Raad dat telkens wanneer hij kennis heeft van een werkzaamheid van een arts in een andere lidstaat en deze arts in België een tuchtstraf oploopt, de in kracht van gewijsde gegane beslissing aan de lidstaat waar de arts werkzaam is zal worden medege¬deeld, ongeacht enig verzoek van die Staat die niet noodzakelijk kennis heeft van het in België gevoerde tuchtrechtelijk proces.

De Nationale Raad zal aldus de door de voorzitter van de Provinciale Raad van X met brief van 3 december 1998 aan de voorzitter van de Provinciale Geneeskundige Commissie van X ter kennis gebrachte tegen dr. X genomen tuchtrechtelijke beslissing van 28 oktober 1998 aan de bevoegde Nederlandse autoriteiten mededelen.

Een kopie van dit antwoord wordt overgemaakt aan de provinciale raad waar de betrokken arts ingeschreven is alsmede aan het Nederlandse ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (BIG-register).

Arts (Buitenlandse-) (EU en andere)25/04/1998 Documentcode: a081008
Verklaringen van de Nationale Raad ten behoeve van artsen die de uitoefening van hun beroep in een andere lidstaat van de Europese Unie wensen aan te vangen

Bepaalde provinciale raden leveren te goeder trouw attesten af aan artsen die de uitoefening van hun beroep in een andere EU-lidstaat wensen aan te vangen. Deze attesten bevestigen dat de arts in kwestie voldoet aan de voorwaarden inzake goed gedrag en betrouwbaarheid die vereist zijn voor de toegang tot de geneeskundige activiteit.
Volgens art. 15, §2, 5°, van het K.B. nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der geneesheren is het uitreiken van deze documenten echter een taak van de Nationale Raad, die zich gewoonlijk bij de provinciale raden informeert of de handelwijze van de arts die de geneeskunde in het buitenland wil uitoefenen al dan niet in overeenstemming is met de regels van de medische deontologie.

De Nationale Raad stuurt onderstaande brief naar de provinciale raden:

Bepaalde provinciale raden geven aan de artsen die de uitoefening van hun beroep in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschap wensen aan te vangen getuigschriften af waaruit blijkt dat aan de voorwaarden inzake goed gedrag en betrouwbaarheid die vereist zijn voor de toegang tot de geneeskundige activiteit is voldaan.

Naar luid van artikel 15, §2, 5°, van het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 is deze uitreiking de taak van de Nationale Raad.

Deze informeert, vooraleer het bewijs van goed gedrag op te stellen, bij de betrokken provinciale raad of de gedragingen van de arts die in het buitenland een praktijk wenst te hebben, al of niet in overeenstemming zijn met de regels van de geneeskundige plichtenleer.

Wat moet vermeld worden, zijn de beslissingen die in kracht van gewijsde zijn gegaan. Als een onderzoek aan de gang is, moet dit voortgezet worden en als er een tuchtsanctie op volgt, moet deze meegedeeld worden aan de vragende lidstaat, nu de feiten zich hebben voorgedaan terwijl de betrokken arts was ingeschreven op een Lijst van de Orde in België.

Arts (Buitenlandse-) (EU en andere)21/06/1997 Documentcode: a079001
Grensoverschrijdende samenwerking tussen Belgische en buitenlandse artsen en ziekenhuizen

De Nationale Raad beslist zijn advies mee te delen aan de minister van Sociale Zaken, mevrouw De Galan, en aan de minister van Volksgezondheid, de heer Colla.

Advies van de Nationale Raad :

Onlangs ontving een provinciale raad andermaal een kennisgeving vanuit het ministerie van Volksgezondheid inzake een dienstverrichting zoals bepaald in Art. 17 van de Richtlijn 93/16/EEG van 05.04.93.

Het betrof hier de tewerkstelling van een buitenlands anesthesist, Eu-onderdaan, in een Vlaams ziekenhuis voor een periode van plus-minus 90 dagen.

De Nationale Raad, hieromtrent om advies gevraagd, wenst hierbij Uw welwillende aandacht te vestigen op het onderscheid dat duidelijk zou dienen gemaakt te worden tussen vestiging en dienstverrichting.

Bij een dienstverrichting lijkt het de Nationale Raad logisch dat de medische prestaties worden verricht op een tijdelijke, discontinue, occasionele en accidentele basis, dit in tegenstelling tot een vestiging waarbij de prestaties op een continue wijze in de tijd worden verleend.

Dit onderscheid lijkt de Nationale Raad van bijzonder belang in het kader van het afleveren van getuigschriften voor verstrekte hulp ten gunste van sociaal verzekerden die de rekeningen op een verzekeringsinstelling kunnen verhalen.

Bij een dienstverrichting worden de buitenlandse Eu-onderdanen namelijk vrijgesteld, en dit bij Art. 18 van de Richtlijn 93/16/EEG, van inschrijving bij een publiekrechtelijke instelling van sociale zekerheid.

Nu kan, bij langdurige continue verstrekkingen, zoals in hogere casus werd aangehaald, deze vrijstelling volgens de Nationale Raad aanleiding geven tot onrechtmatige aflevering van getuigschriften voor verstrekte hulp.

Dit euvel kan daarentegen correct worden opgevangen in het kader van een al dan niet kortdurende vestiging, waarbij de inschrijving bij een publiekrechtelijke instelling van sociale zekerheid wel degelijk vereist is.

De met een regelmaat in de tijd terugkerende prestatie kan bijgevolg niet als dienstverrichting worden aangezien.

Arts (Buitenlandse-) (EU en andere)21/06/1997 Documentcode: a079002
Grensoverschrijdende hulp

Advies van de Nationale Raad :

Betreft : grensoverschrijdende hulp - Ingrepen van Belgische artsen op Frans grondgebied en van Franse artsen op Belgisch grondgebied

Het gevraagde advies heeft betrekking op een grensoverschrijdende samenwerking tussen Belgische en Franse artsen en/of ziekenhuizen, volgens welke Belgische artsen geneeskundige prestaties leveren op Frans grondgebied en/of omgekeerd.

Is een dubbele inschrijving op de Lijst van zowel de Belgische als de Franse Orde der geneesheren mogelijk ? Is ze noodzakelijk ?

Welke zijn de administratieve formaliteiten terzake ?

Is een administratieve erkenning mogelijk van de voorschriften voor geneesmiddelen, apparatuur en geneeskundige hulp die opgesteld zijn door een buitenlandse arts ?

Algemeen gezien dient een onderscheid gemaakt te worden naargelang de betrokken artsen zich in België wensen te vestigen dan wel of hun prestaties in België tijdelijk, discontinu, occasioneel, accidenteel zijn, zonder regelmatig karakter (dienstverrichting).

De administratieve procedure die in beide gevallen dient gevolgd te worden is verschillend (1):

  1. vestiging :
    op basis van hoofdstuk IVbis van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies, mag een Franse arts, met een Frans artsendiploma, zich in België vestigen op voorwaarde dat hij beschikt over een document afgeleverd door de minister bevoegd voor de Volksgezondheid (in de praktijk gaat het om een ministerieel besluit) waaruit blijkt dat de betrokkene zich, wat de uitoefening van het beroep betreft, in dezelfde voorwaarden bevindt als de houder van het overeenstemmend Belgisch artsendiploma (art. 44septies, § 1, K.B. nr. 78). Het Frans artsendiploma dient geviseerd te worden door de provinciale geneeskundige commissie die bevoegd is overeenkomstig de plaats waar de betrokken arts zich wenst te vestigen (art. 7, § 1, K.B. nr. 78).
    Bovendien moet, overeenkomstig art. 2, al. 2, van het K.B. nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der geneesheren, iedere arts, om in België de geneeskunde te mogen uitoefenen, ingeschreven zijn op de Lijst van de Orde der geneesheren. Deze verplichting geldt ook voor niet-Belgische artsen, onderdanen van één van de EU-lidstaten, die in België de geneeskunde wensen uit te oefenen bij wijze van vestiging (advies Nationale Raad van 18 januari 1992, Tijdschrift Nationale Raad, nr. 56, juni 1992, 30; zie ook art. 7, § 1, K.B. nr. 78).
    Een gelijktijdige inschrijving op de Lijst van de Orde der geneesheren in België en in een andere lidstaat is in dit geval niet alleen mogelijk maar ook noodzakelijk (zie ook: advies Nationale Raad 11 maart 1989, Tijdschrift Nationale Raad, nr. 44, juni 1989, 23-24; advies Nationale Raad 11 december 1993, Tijdschrift Nationale Raad, nr. 63, maart 1994, 35).
    De inschrijving op de Lijst van de Belgische Orde der geneesheren heeft tot gevolg dat de betrokken arts onder het gezag en de rechtsmacht komt te staan van de provinciale raad waarbij hij ingeschreven is (art. 5 K.B. nr. 79).

  2. dienstverrichting:
    artsen die in België geneeskundige prestaties verrichten zonder dat deze het karakter van een vestiging aannemen, dienen hun diploma niet te laten viseren door de geneeskundige commissie en dienen zich ook niet in te schrijven bij de Belgische Orde der geneesheren.

    Zij moeten wel vooraf een verklaring indienen bij het bestuur Geneeskundepraktijk van het ministerie van Volksgezondheid aan de hand van een specifiek daartoe bestemd formulier. Bij dit formulier moeten volgende stukken gevoegd worden die niet ouder mogen zijn dan 12 maanden en die, eventueel, vergezeld moeten zijn van een door een beëdigd vertaler opgemaakte en conform verklaarde vertaling in één van de officieel in België gebruikte talen:

    • een bewijs van nationaliteit;
    • een bewijsstuk afgeleverd door de bevoegde Franse overheid waaruit blijkt dat de betrokkene in Frankrijk zijn beroep wettig uitoefent en het of de diploma('s), certifica(a)t(en) of andere titel(s) bezit dat (die) vereist is (zijn) voor het verrichten van de bedoelde diensten.

    In spoedgevallen moet deze verklaring zo snel mogelijk na de dienstverrichting worden ingediend.
    Het bestuur Geneeskundepraktijk registreert de dienstverrichting en brengt de bevoegde geneeskundige commissie, het Riziv en de Orde der geneesheren op de hoogte (art. 44octies K.B. nr. 78).

    Wat de voorschriften voor geneesmiddelen, apparatuur en geneeskundige hulp betreft, geldt dat zij in principe uitgevoerd moeten worden.
    Dit principe wordt echter sterk uitgehold door de werking van de sociale zekerheids- en ziekenfondssystemen die een (gehele of gedeeltelijke) terugbetaling in deze gevallen in de weg staan.

(1) Opmerking : in wat volgt wordt uitsluitend ingegaan op de administratieve procedures die in België toepasselijk zijn op Franse artsen die reeds werkzaam zijn in Frankrijk omdat de voorgelegde problematiek zich tot deze categorie van artsen beperkt;

Arts (Buitenlandse-) (EU en andere)20/05/1995 Documentcode: a069007
EG - Tuchtrechtelijke sancties

De Internationale Conferentie van de Orden en gelijkgestelde organismen buigt zich over de mededeling van de tuchtrechtelijke sancties van de Raden van de Orde aan alle Lid-Staten van de Europese Unie en verzoekt iedere afvaardiging haar standpunt mede te delen.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 20 mei 1995 een bespreking gewijd aan het probleem betreffende de mededeling van de tuchtrechtelijke sancties overeenkomstig artikel 12.1 van Richtlijn 93/16.

Het Koninklijk Besluit van 26 december 1985, vastgesteld krachtens de Wet van 4 april 1980 betreffende de overdracht van bevoegdheden voor de uitvoering van de richtlijnen van de Raad van de Europese Gemeenschappen, betreffende de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de diergeneeskunde, heeft het Koninklijk Besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der geneesheren gewijzigd.

De provinciale raden zijn bevoegd om :

"1° de lijst van de Orde op te maken. Zij kunnen de inschrijving op de lijst weigeren of uitstellen, ofwel wanneer de aanvrager zich schuldig heeft gemaakt aan een zo zwaarwichtig feit dat het voor een lid van de Orde de schrapping van de lijst tot gevolg zou hebben of aan een zware fout die afbreuk doet aan de eer of de waardigheid van het beroep, ofwel op grond van inlichtingen meegedeeld door de Lid-Staat van oorsprong of herkomst wanneer het een onderdaan betreft van de Europese Economische Gemeenschap die zich in het ambtsgebied van de Provinciale Raad wenst te vestigen.

2° te waken over het naleven van de regelen van de medische plichtenleer en over de handhaving van de eer, de bescheidenheid, de eerlijkheid en de waardigheid van de onder artikel 5, eerste lid bedoelde geneesheren. Hiertoe zijn zij belast met het treffen van tuchtmaatregelen wegens fouten die deze geneesheren in de uitoefening van hun beroep of naar aanleiding ervan begaan, alsook wegens zware fouten bedreven buiten de beroepsbedrijvigheid, wanneer die fouten de eer of de waardigheid van het beroep kunnen aantasten".

De Nationale Raad heeft daarenboven tot taak :

"5° aan geneesheren die de uitoefening van hun beroep in een andere Lid-Staat van de Europese Economische Gemeenschap wensen aan te vangen, een verklaring af te geven waaruit blijkt dat aan de voorwaarden inzake goed gedrag en betrouwbaarheid die vereist zijn voor de toegang tot de geneeskundige activiteit, is voldaan;

6° mededeling te doen van de consequenties die hij trekt uit de beoordeling van ernstige en nauwkeurige feiten die van invloed kunnen zijn op de toegang tot of de uitoefening van de geneeskunde en die werden meegedeeld door een Lid-Staat van de Europese Economische Gemeenschap die op haar grondgebied een geneesheer ontvangt van Belgische nationaliteit of uit België afkomstig en die de uitoefening van zijn beroep in die andere Lid-Staat wenst te beginnen of verder te zetten".

Om al deze redenen is de Nationale Raad van oordeel dat het niet mogelijk is systematisch en regelmatig de lijst mede te delen van de artsen aan wie tuchtrechtelijke sancties opgelegd werden. Hij zal echter wel gevolg geven aan elk verzoek van een bevoegde deontologische overheid.