keyboard_arrow_right
Deontologie

Laboratorium voor klinische biologie - BVBA

Laboratorium voor klinische biologie ‑ BVBA

Een Provinciale Raad verzoekt de Nationale Raad om advies in verband met een overeenkomst tot oprichting van een BVBA tussen een geneesheer‑bioloog en twee apothekers‑biologen. De Provinciale Raad heeft geen enkel deontologisch bezwaar tegen de oprichting van een dergelijke vennootschap maar wenst enkele opmerkingen te uiten in verband met de clausules van de overeenkomst.

Nadat de Raad kennis genomen heeft van een nota van de studiedienst, waarin enkele wetteksten, artikels van de Code van Plichtenleer en vroegere adviezen van de Nationale Raad in herinnering gebracht worden, ontstaat een gedachtenwisseling.
Er blijkt geen deontologisch bezwaar te bestaan tegen de oprichting van de voorgestelde vennootschap maar de overeenkomst en het huishoudelijk reglement dienen, vóór de ondertekening ervan, voorgelegd te worden aan de respectieve Orden.

Antwoord van de Nationale Raad:

De Nationale Raad van de Orde van geneesheren heeft in zijn vergadering van 11 mei 1991 kennis genomen van uw brief van 6 maart 1991. In die brief verzoekt U ons om advies aangaande een overeenkomst voor een BVBA, gesloten tussen een geneesheer‑ bioloog en twee apothekers‑biologen en ter uwer goedkeuring voorgelegd voor de ondertekening ervan door beide partijen.

Op grond van de artikelen 173 en 175 van de Code van Plichtenleer is het verboden een BVBA op te richten die de uitbating van een laboratorium voor klinische biologie ten doel heeft, aangezien een BVBA een vennootschap is en een vennootschap per definitie een winstoogmerk heeft.
Het oprichten van een vereniging zou wel toelaatbaar zijn op voorwaarde dat een dergelijke vereniging geen enkele winst of geen rechtstreeks of onrechtstreeks voordeel verschaft.

Er dient echter ook rekening gehouden te worden met twee adviezen die de Nationale Raad in deze materie reeds heeft uitgebracht. Zij hebben betrekking op een associatie tussen een geneesheer‑ bioloog en een licentiaat in de chemische wetenschappen en op een associatie tussen een apotheker‑bioloog en geneesheren‑biologen (Officieel Tijdschrift Orde der geneesheren nr. 32, 1983‑1984, 26‑27 en Officieel Tijdschrift Orde van de geneesheren nr. 29, 1980‑1981, 28).

In de twee hierboven aangehaalde adviezen heeft de Nationale Raad erop gewezen dat, ondanks het feit dat er geen deontologische bezwaren aangevoerd kunnen worden, er wel een wettelijk verbod lijkt te bestaan dat afgeleid wordt uit art. 18 §9 van het K.B. nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies.

In dit artikel wordt bepaald dat "elke overeenkomst van welke aard ook gesloten hetzij tussen de beoefenaars, bedoeld bij de artikelen 2, 3 en 4 (d.w.z. beoefenaars van de geneeskunde, de tandheelkunde en de artsenijbereidkunde), hetzij tussen deze beoefenaars en derden, (...) verboden is wanneer deze overeenkomst betrekking heeft op hun beroep en ertoe strekt aan de een of ander rechtstreeks of onrechtstreeks winst of voordeel te verschaffen".

Daartegenover staan echter de bepalingen van het K.B. nr. 143 van 30 december 1982 tot vaststelling van de voorwaarden waaraan de laboratoria moeten voldoen voor de tegemoetkoming van de ziekteverzekering voor verstrekkingen van klinische biologie.
Volgens art. 3 §1 4° moet een laboratorium voor klinische biologie worden uitgebaat door, ondermeer, een burgerlijke vennootschap die de vorm heeft aangenomen van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid waarvan de vennoten, zaakvoerders en bestuurders uitsluitend bestaan uit één of meer personen die gemachtigd zijn om verstrekkingen van klinische biologie uit te voeren, nl. doctors in de genees‑, heel‑ en verloskunde, apothekers en licentiaten in scheikundige wetenschappen (art. 3§1 3° en art. 2 al.1 K.B. nr. 143 van 30 december 1982 io art. 5 §2 K.B. nr. 78 van 10 november 1967), die effectief in dit laboratorium dergelijke verstrekkingen uitvoeren en die geen voorschrijvende geneesheren zijn.

De Nationale Raad heeft bijgevolg geen deontologisch bezwaar tegen de oprichting van een BVBA tussen een geneesheer‑bioloog en één of meerdere apothekers‑biologen die binnen een zelfde laboratorium dezelfde discipline uitoefenen.

In verband met de opmerkingen die geformuleerd worden bij de voorgelegde ontwerpen van vennootschapsstatuten en huishoudelijk reglement, brengt de Nationale Raad in herinnering dat het beoordelen van deze ontwerpen volgens de Code van geneeskundige Plichtenleer tot de taken van de Provinciale Raden behoort. De adviezen die de Provinciale Raden in dit kader verlenen m.b.t. individuele contracten dienen niet ter goedkeuring voorgelegd te worden aan de Nationale Raad.