keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Biologie (Klinische-)19/11/1984 Documentcode: a032011
Bloedafnamen

Vragen voorgelegd door een provinciale raad:

1. Wordt het afnemen van bloed beschouwd als een medische handeling die exclusief aan geneesheren is voorbehouden of is het verplegend personeel daartoe gemachtigd ?
2. Indien het bloedafnemen door verplegend personeel is toegelaten, is de aanwezigheid van een arts niet vereist ? Wie is aansprakelijk bij gebeurlijke ongevallen ?
3. Wanneer een huisarts bloedafnamen uitvoert voor rekening van een laboratorium:

  1. mag dat gebeuren in een straal waardoor concurrentie met collegae generalisten van de streek mogelijk wordt ?
  2. hoe moet deze dienstverlening worden vergoed ?

4. Is de situatie dezelfde:

  1. wanneer de afname gebeurt op het domicilie van de patiënt,
  2. wanneer de afname gebeurt in een centrum afhankelijk van een laboratorium ?

Antwoord van de Nationale Raad in zijn vergadering van 19 november 1983:

In antwoord op Uw vragen 1, 2 en 4, bevestigt de Nationale Raad zijn eerder uitgebracht advies zoals gepubliceerd in het Officieel Tijdschrift nr. 29 (1980‑1981) op pagina's 63 en volgende (1).
Voor wat de derde vraag betreft, is de Nationale Raad van mening dat deze aangelegenheid niet tot de deontologie behoort.

(1) KLINISCHE BIOLOGIE ‑ BLOEDAFNAMEN

Bloedafnamen in een laboratorium geleid door apothekers‑biologen

Mag een apotheker‑bioloog bloedafnamen verrichten of deze door laboranten laten verrichten ?

Op wettelijk vlak, moet verwezen worden naar het KB nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies en gewijzigd door de wetten van 17 december 1973 en 20 december 1974.
In artikel 2, § 1, lid 1, worden de vereiste voorwaarden voor de uitoefening van de geneeskunst gesteld.
In artikel 2, § 1, lid 2, wordt een opsomming gegeven van de feiten die neerkomen op een onwettige uitoefening van de geneeskunde: "Wordt beschouwd als onwettige uitoefening van de geneeskunde, het gewoonlijk verrichten door een persoon die het geheel van de voorwaarden, gesteld bij lid 1 van deze paragraaf, niet vervult, van elke handeling die tot doel heeft, of wordt voorgesteld tot doel te hebben, bij een menselijk wezen, hetzij het onderzoeken van de gezondheidstoestand, hetzij het opsporen van ziekten en gebrekkigheden, hetzij het stellen van de diagnose, het instellen of uitvoeren van een behandeling van een fysische of psychische, werkelijke of vermeende pathologische toestand, hetzij de inenting".
"De Koning kan, overeenkomstig de bepalingen van artikel 16, de handelingen bedoeld bij vorig lid nader bepalen".
Artikel 5, § 1 betreft de voorwaarden waaronder geneesheren, de paramedici of het verplegend personeel, met bepaalde handelingen kunnen belasten.
Artikel 5, § 1: "De Koning kan, overeenkomstig de bepalingen van artikel 46, de voorwaarden vaststellen waaronder de geneesheren, op eigen verantwoordelijkheid en onder eigen toezicht, personen die een paramedisch beroep uitoefenen kunnen belasten met het verrichten van bepaalde handelingen die de diagnose voorafgaan of de toepassing van de behandeling aangaan of de uitvoering van maatregelen van preventieve geneeskunde betreffen".
"De Koning kan eveneens, overeenkomstig de procedure bepaald in artikel 46bis, de voorwaarden vaststellen waaronder de in het voorgaande lid bepaalde handelingen kunnen worden opgedragen aan personen die bevoegd zijn om de verpleegkunde uit te oefenen.
"De lijst van de in de voorgaande leden bedoelde handelingen, de uitvoeringsmodaliteiten ervan alsook de vereiste kwalificatievoorwaarden worden door de Koning vastgesteld: 1 overeenkomstig de bepalingen van artikel 46, wanneer het aan beoefenaars van een paramedisch beroep, toevertrouwde handelingen betreft; 2 overeenkomstig artikel 46bis, wanneer het aan beoefenaars van de verpleegkunde toevertrouwde handelingen betreft".
Artikel 5, § 2, betreft het verrichten van analyses van klinische biologie door apothekers of licentiaten in de scheikundige wetenschappen.
Artikel 5, § 2, lid 1: "De houders van het wettelijk diploma van apotheker of van licentiaat in de scheikundige wetenschappen zijn ertoe gemachtigd de analyse van klinische biologie te verrichten, welke de Koning bepaalt overeenkomstig de bepalingen van artikel 46 waarvan Hij, in dezelfde voorwaarden, de uitvoeringsmodaliteiten vaststelt".
Artikel 19: "verbiedt aan elke beoefenaar bedoeld bij de artikelen 2, 3 of 4 op om het even welke wijze zijn medewerking te verlenen aan een derde of als naamlener voor hem op te treden, met het doel hem te onttrekken aan de straffen waarmede de onwettige uitoefening van de geneeskunde of de artsenijbereidkunde gestraft wordt".
Artikel 21bis definieert de vereiste kwalificatievoorwaarden voor het uitoefenen van de verpleegkunde.
In artikel 21ter wordt bepaald wat onder verpleegkunde wordt verstaan en in § 2 van datzelfde artikel wordt verwezen naar artikel 46bis voor de vaststelling van de sub § 1, b bedoelde prestaties en hun uitvoeringsmodaliteiten.
Artikel 21ter, § 1: "Onder verpleegkunde wordt verstaan het uitoefenen door de in artikel 21bis bedoelde personen van nagenoemde activiteiten:

  1. enerzijds de observatie en het nauwkeurig vastleggen van de symptomen en reacties van de patiënt, zowel op fysisch als op psychisch vlak, ten einde zijn verschillende noden tegemoet te komen en bij te dragen tot het stellen van de diagnose door de geneesheer of het uitvoeren van de geneeskundige behandeling met het oog op de zorgen die zijn toestand vereisen, en anderzijds, het onder zijn hoede nemen van een gezonde of een zieke persoon om hem, dank zij een voortdurende bijstand, de handelingen te helpen verrichten die bijdragen tot het behoud, de verbetering of het herstel van de gezondheid of hem bij het sterven te begeleiden: dit alles om een globale verpleegkundige verzorging te verzekeren:
  2. de uitvoering van technische verpleegkundige prestaties die verband houden met het stellen van de diagnose door de geneesheer of met het uitvoeren van een behandeling voorgeschreven door de geneesheer of het nemen van maatregelen van preventieve geneeskunde:
  3. de uitvoering van geneeskundige handelingen die door een geneesheer kunnen worden toevertrouwd overeenkomstig artikel 5, § 1, tweede en derde lid".

§ 2: "De Koning kan, overeenkomstig de bepalingen van artikel 46bis, de lijst vaststellen van de in § 1, b, van dit artikel bedoelde prestaties, alsook de uitvoeringsmodaliteiten ervan en de vereiste kwalificatievoorwaarden".
Artikel 21sexies is voor wat de verpleegkunde betreft analoog met hogervermeld artikel 19.
In artikel 21octies wordt de oprichting vastgelegd van een Nationale Raad voor verpleegkunde bij het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin. Artikel 21nonies bepaalt de taak van voornoemde Raad.
§ 1: "De Nationale Raad voor verpleegkunde heeft tot taak aan de Minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort, op diens verzoek of op eigen initiatief, advies te verstrekken over alle aangelegenheden in verband met de verpleegkunde, meer bepaald betreffende de uitoefening van de verpleegkunde en de kwalificatie hiertoe".
Artikel 21duodecies, § 1, regelt de oprichting van een technische commissie voor verpleegkunde bij het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin.
"Die commissie is ermee belast de Koning de in artikel 46bis bedoelde adviezen te verstrekken".
Artikel 22 definieert wat onder paramedisch beroep wordt verstaan.
Artikel 23 machtigt de Koning, overeenkomstig de bepalingen van artikel 46, de prestaties van de beoefenaars van een paramedisch beroep nader te bepalen en de uitvoeringsmodaliteiten vast te stellen.
Artikel 27 is op paramedisch vlak te vergelijken met voornoemde artikelen 19 en 21.
Artikel 28 regelt de oprichting van een Nationale Raad voor de paramedische beroepen bij het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin. Artikel 29: "De Raad verstrekt aan de Minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort, op diens aanvraag, of op eigen initiatief, adviezen betreffende alle aangelegenheden in verband met de paramedische beroepen".
"Hij kan de Minister onder meer, voorstellen doen met het oog op de uitvoering van artikel 23, § 1, lid 1".
In artikel 33 wordt voornoemde Raad meer bepaald belast met het onderzoek van vraagstukken die betrekking hebben op prestaties van paramedici en op de medewerking welke door de leden van de paramedische beroepen wordt verleend bij de uitvoering van de door de geneesheren gevraagde akten.
Artikel 37 § 1, 2) a en c: legt de Provinciaal geneeskundige commissies in het bijzonder op de echtheid na te gaan van de titels van de beoefenaars van de geneeskunde, van de artsenijbereidkunde, van de veeartsen, van de beoefenaars van de verpleegkunde en van de beoefenaars van de paramedische beroepen en bij het Parket de gevallen van onwettige uitoefening aan te geven.
Artikelen 46 en 46bis waar in meerdere artikelen naar verwezen wordt, bepalen de beschikkingen volgens dewelke de Koning de prestaties preciseert die door de beoefenaars van de geneeskunde, van de artsenijbereidkunde, van de verpleegkunde en van de paramedische beroepen mogen worden verricht.
Artikel 46 ‑ een uiterst ingewikkeld artikel ‑, preciseert dat de koninklijke besluiten dienaangaande op advies van de Academieën worden genomen maar volgens verschillende modaliteiten.
Artikel 46bis betreffende de verpleegkunde preciseert dat bedoelde koninklijke besluiten getroffen worden op eensluidend advies van de technische commissie voor verpleegkunde.
In artikel 50, § 1, lid 2, wordt bepaald dat "Ten titel van overgangsbepaling en zolang de koninklijke besluiten voorzien bij de artikelen 5, 6 (21ter, § 1, b) en 23, § 1 niet zullen genomen zijn, blijven de huidige modaliteiten van uitvoering van de daardoor bedoelde handelingen of prestaties, zoals zij worden beperkt door de rechtspraak volgend uit de hogervermelde wet van 12 maart 1818, verder van toepassing".

Besluit

De Koning is bij koninklijk besluit en overeenkomstig de procedureregels voorzien bij artikelen 46 en 46bis belast met het bepalen van de prestaties welke de beoefenaars van de verschillende takken van de geneeskunde, de verpleegkunde en de paramedische beroepen mogen verrichten.
Bedoelde koninklijke besluiten werden evenwel nooit genomen.

***

Een KB van 10 november 1978 definieert de erkenningsregels van laboratoria voor klinische biologie.
Op grond van dit KB mag een apotheker‑bioloog eigenaar zijn van een laboratorium voor klinische biologie, analyses verrichten en belast worden met het beheer van een laboratorium.

***

Het KB nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der geneesheren machtigt de Orde geenszins de handelingen te bepalen die de beoefenaars van de verschillende takken van de geneeskunde, de verpleegkunde en de paramedische beroepen mogen verrichten.
De Provinciale Raden van de Orde hebben in dat verband enkel tot taak de bevoegde overheden over eventuele gevallen van onwettige uitoefening van de geneeskunde in te lichten.
Hieruit zou natuurlijk kunnen worden afgeleid dat, om onwettige handelingen te kunnen aangeven, zij het recht hebben te oordelen of een door een niet‑beoefenaar van de geneeskunde gestelde handeling onwettig is.
De Nationale Raad van de Orde heeft in zijn Officieel Tijdschrift nr. 27 een artikel gepubliceerd over het vraagstuk van de klinische biologie.
In het tweede hoofdstuk van dat rapport gewijd aan de organisatie en de werking van de laboratoria, lezen we het volgende:

"Het probleem van de directie van het laboratorium is van groot belang. Ingevolge de bestaande uitoefeningsmogelijkheden van de klinische biologie kunnen immers naast geneesheren ook apothekers en zelfs chemici verantwoordelijkheid dragen".
"De Orde is van mening dat in het vlak van de verantwoordelijkheid een medische participatie noodzakelijk is; deze dient te correleren met de omvang van de laboratoriumactiviteiten. Deze geneesheren dienen immers als consulent op te treden: hier gaat het om medische handelingen die een kennis van de geneeskunde vereisen die enkel de geneesheer bezit".

In datzelfde nummer vinden wij een richtlijn ter attentie van de Provinciale Raden van de Orde der geneesheren en alle Belgische geneesheren.
Op bladzijde 81 onder de titel "Gedragsregels voor de geneesheer‑aanvrager van analyses", 1. ‑ lid 3, lezen we:

"Wanneer het klinisch probleem zijn bevoegdheid overschrijdt, zal de aanvrager op een specialist ter zake beroep doen. Samen beslissen zij welke analyses dienen te worden gevraagd".
En op bladzijde 83 onder punt 7 van "Gedragsregels voor de geneesheer‑bioloog": "Wanneer de geneesheer‑bioloog analyses niet gerechtvaardigd of overbodig vindt, dient hij de aanvrager te contacteren. Hij mag zich niet verschuilen achter de verantwoordelijkheid van de geneesheer‑aanvrager".
Deze drie punten tonen aan hoe belangrijk het is dat een geneesheer‑bioloog aan het hoofd staat van een laboratorium.

***

De vraag of een apotheker‑bioloog of een laborant gerechtigd is een bloedafname te verrichten werd wettelijk nog niet op expliciete wijze geregeld.
Artikel 5 van het KB nr. 78 bepaalt echter dat de geneesheer het verrichten van bepaalde handelingen die de diagnose voorafgaan mag toevertrouwen aan beoefenaars van een paramedisch beroep of van verpleegkundigen.
Alhoewel in § 2 van datzelfde artikel bepaald wordt dat een apotheker gemachtigd is analyses van klinische biologie te verrichten, wordt daarentegen nergens voorzien dat een geneesheer hem behandelingen kan toevertrouwen die de diagnose voorafgaan of betrekking hebben op de toepassing van de behandeling.
De Nationale Raad die het ontbreken van koninklijke besluiten ter regeling van deze kwestie ten zeerste betreurt, is van oordeel dat op grond van een jarenlange praktijk en overeenkomstig artikel 5 van KB nr. 78, een beoefenaar van de verpleegkunde bloedafnamen mag verrichten onder de verantwoordelijkheid en onder toezicht van een geneesheer.
De Nationale Raad acht een medische participatie op het niveau van de verantwoordelijkheid vereist binnen een laboratorium voor klinische biologie.

De Nationale Raad kan geen wettelijke noch rechtskundige rechtvaardiging aanvoeren voor het verrichten van veneuze puncties door apothekers.

***

Opmerking

Subsidiair dient te worden opgemerkt dat sommige veneuze puncties niet geassimileerd kunnen worden met gewone bloedafnamen voor laboratoriumanalyses.
Dit geldt meer bepaald voor bloedafnamen bestemd voor transfusies waar een voorafgaandelijk medisch onderzoek van de donor vereist is.
Bij bloedcoagulatiestoornissen ‑ waar de advocaat terecht gewag van maakt (hij spreekt van "hemofilie") ‑, is een bijzondere medewerking van de arts eveneens nodig.
Wij zouden nog andere biologische onderzoekingen kunnen aanhalen die exclusief tot de bevoegdheid van de arts behoren, maar de Nationale Raad acht het niet opportuun deze kwesties nu nader te onderzoeken.
De Nationale Raad meent op afdoende wijze te hebben geantwoord op de vraag of een apotheker‑bioloog gemachtigd is veneuze puncties te verrichten.

Biologie (Klinische-)19/11/1983 Documentcode: a032009
Arts en licentiaat in de chemische wetenschappen

Mag een arts een overeenkomst afsluiten met een licentiaat in de chemische wetenschappen die eigenaar en uitbater is van een laboratorium ?

In zijn vergadering van 19 november 1984, heeft de Nationale Raad het volgende advies uitgebracht:

In het rapport dat de Nationale Raad in 1979 publiceerde betreffende de klinische biologie, werd het groot belang van de directie van het laboratorium onderstreept. Ingevolge de bestaande uitoefeningsmogelijkheden van de klinische biologie kunnen immers naast geneesheren ook apothekers en zelfs chemici verantwoordelijkheid dragen.De Nationale Raad herinnert eraan dat in het vlak van de verantwoordelijkheid een medische participatie noodzakelijk is die moet correleren met de omvang van de laboratoriumactiviteiten. De verantwoordelijke(n) moet(en) immers als consulent kunnen optreden. Daarbij dient nog te worden gepreciseerd dat het om medische handelingen gaat die een kennis van de geneeskunde vereisen die enkel de geneesheer bezit.De Nationale Raad heeft geen enkel deontologisch bezwaar tegen een associatie tussen een geneesheer bioloog en een licentiaat in de chemische wetenschappen, op voorwaarde dat de bevoegdheden van elk van de vennoten en de voor de associatie geldende deontologische regels worden gerespecteerd.De Nationale Raad stelt niettemin vast dat dergelijke associatie bij artikel 18 van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 verboden lijkt maar het behoort niet tot de bevoegdheid van de Nationale Raad een wettelijke bepaling te interpreteren.
Biologie (Klinische-)12/09/1981 Documentcode: a030004
Laboratorium voor klinische biologie - Medische Raad

Laboratoria voor klinische biologie - Medische raad

Naar aanleiding van een vraag vanwege een arts, meent een provinciale raad dat de laboratoria voor klinische biologie mogen worden gelijkgesteld met verzorgingsinstellingen en derhalve verplicht zijn een medische raad op te richten.

De raad herinnert eraan dat analyses van klinische biologie tot de geneeskunst behoren en de medische analyse in feite deel uitmaakt van de diagnosestelling. De analyse geeft een antwoord op de klinische vraagstelling en helpt via onderzoekingen en biologische analyses tot het stellen van de globale diagnose. (H. Anrys, Les professions médicales et paramédicales dans le Marché Commun, n° 57, p. 78).

Een verzorgingsinstelling is een instelling waar zorgen worden verstrekt.. en dus niet noodzakelijk een ziekenhuis.

Een verzorgingsinstelling kan vanzelfsprekend een ziekenhuis zijn maar evenzeer een gelijksoortige instelling zoals bij voorbeeld, een home voor bejaarden of een laboratorium voor klinische biologie.

Antwoord van de Nationale raad in zijn vergadering van 12 september 1981:

De Nationale raad heeft in zijn zitting van 12 september 1981 kennis genomen van Uw schrijven van 26 juni 1981 betreffende de bedenkingen die Dr X maakte ten einde te bewijzen dat een laboratorium voor klinische biologie geen verzorgingsinstelling is.

De Raad keurt Uw ontwerp antwoord goed en is van mening dat artikel 170 naar analogie van toepassing is.

Biologie (Klinische-)01/01/1981 Documentcode: a029028
Klinische biologie - Bloedafnamen

KLINISCHE BIOLOGIE ‑ BLOEDAFNAMEN

BLOEDAFNAMEN IN EEN LABORATORIUM GELEID DOOR APOTHEKERS‑BIOLOGEN

Mag een apotheker‑bioloog bloedafnamen verrichten of deze door laboranten laten verrichten ?

Op wettelijk vlak, moet verwezen worden naar het KB nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies en gewijzigd door de wetten van 17 december 1973 en 20 december 1974.

In artikel 2, §1, lid 1, worden de vereiste voorwaarden voor de uitoefening van de geneeskunst gesteld.

In artikel 2, §1, lid 2, wordt een opsomming gegeven van de feiten die neerkomen op een onwettige uitoefening van de geneeskunde: «Wordt beschouwd als onwettige uitoefening van de geneeskunde, het gewoonlijk verrichten door een persoon die het geheel van de voorwaarden, gesteld bij lid 1 van deze paragraaf, niet vervult, van elke handeling die tot doel heeft, of wordt voorgesteld tot doel te hebben, bij een menselijk wezen, hetzij het onderzoeken van de gezondheidstoestand, hetzij het opsporen van ziekten en gebrekkigheden, hetzij het stellen van de diagnose, het instellen of uitvoeren van een behandeling van een fysische of psychische, werkelijke of vermeende pathologische toestand, hetzij de inenting.»

«De Koning kan, overeenkomstig de bepalingen van artikel 16, de handelingen bedoeld bij vorig lid nader bepalen.»

Artikel 5, §1 betreft de voorwaarden waaronder geneesheren, de paramedici of het verplegend personeel, met bepaalde handelingen kunnen belasten.

Artikel 5, §1: « De Koning kan, overeenkomstig de bepalingen van artikel 46, de voorwaarden vaststellen waaronder de geneesheren, op eigen verantwoordelijkheid en onder eigen toezicht, personen die een paramedisch beroep uitoefenen kunnen belasten met het verrichten van bepaalde handelingen die de diagnose voorafgaan of de toepassing van de behandeling aangaan of de uitvoering van maatregelen van preventieve geneeskunde betreffen.»

«De Koning kan eveneens, overeenkomstig de procedure bepaald in artikel 46bis, de voorwaarden vaststellen waaronder de in het voorgaande lid bepaalde handelingen kunnen worden opgedragen aan personen die bevoegd zijn om de verpleegkunde uit te oefenen.»

De lijst van de in de voorgaande leden bedoelde handelingen, de uitvoeringsmodaliteiten ervan alsook de vereiste kwalificatievoorwaarden worden door de Koning vastgesteld: 1° overeenkomstig de bepalingen van artikel 46, wanneer het aan beoefenaars van een paramedisch beroep, toevertrouwde handelingen betreft; 2° overeenkomstig artikel 46bis, wanneer het aan beoefenaars van de verpleegkunde toevertrouwde handelingen betreft.»

Artikel 5, § 2, betreft het verrichten van analyses van klinische biologie door apothekers of licentiaten in de scheikundige wetenschappen.

Artikel 5, § 2, lid 1: «De houders van het wettelijk diploma van apotheker of van licentiaat in de scheikundige wetenschappen zijn ertoe gemachtigd de analyse van klinische biologie te verrichten, welke de Koning bepaalt overeenkomstig de bepalingen van artikel 46 waarvan Hij, in dezelfde voorwaarden, de uitvoeringsmodaliteiten vaststelt.»

Artikel 19: «verbiedt aan elke beoefenaar bedoeld bij de artikelen 2, 3 of 4 op om het even welke wijze zijn medewerking te verlenen aan een derde of als naamlener voor hem op te treden, met het doel hem te onttrekken aan de straffen waarmede de onwettige uitoefening van de geneeskunde of de artsenijbereidkunde gestraft wordt.»

Artikel 21 bis definieert de vereiste kwalificatievoorwaarden voor het uitoefenen van de verpleegkunde.

In artikel 21ter wordt bepaald wat onder verpleegkunde wordt verstaan en in § 2 van datzelfde artikel wordt verwezen naar artikel 46bis voor de vaststelling van de sub §1, b bedoelde prestaties en hun uitvoeringsmodaliteiten.

Artikel 21ter, § 1: «Onder verpleegkunde wordt verstaan het uitoefenen door de in artikel 21bis bedoelde personen van nagenoemde activiteiten:

a)enerzijds de observatie en het nauwkeurig vastleggen van de symptomen en reacties van de patiënt, zowel op physisch als op psychisch vlak, ten einde zijn verschillende noden tegemoet te komen en bij te dragen tot het stellen van de diagnose door de geneesheer of het uitvoeren van de geneeskundige behandeling met het oog op de zorgen die zijn toestand vereisen, en anderzijds, het onder zijn hoede nemen van een gezonde of een zieke persoon om hem, dank zij een voortdurende bijstand, de handelingen te helpen verrichten die bijdragen tot het behoud, de verbetering of het herstel van de gezondheid of hem bij het sterven te begeleiden; dit alles om een globale verpleegkundige verzorging te verzekeren;

b)de uitvoering van technische verpleegkundige prestaties die verband houden met het stellen van de diagnose door de geneesheer of met het uitvoeren van een behandeling voorgeschreven door de geneesheer of het nemen van maatregelen van preventieve geneeskunde;

c)de uitvoering van geneeskundige handelingen die door een geneesheer kunnen worden toevertrouwd overeenkomstig artikel 5, §1, tweede en derde lid.»

§ 2: « De Koning kan, overeenkomstig de bepalingen van artikel 46bis, de lijst vaststellen van de in § 1, b, van dit artikel bedoelde prestaties, alsook de uitvoeringsmodaliteiten ervan en de vereiste kwalificatievoorwaarden.»

Artikel 21sexies is voor wat de verpleegkunde betreft analoog met hogervermeld artikel 19.

In artikel 21octies wordt de oprichting vastgelegd van een Nationale Raad voor verpleegkunde bij het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin.

Artikel 21nonies bepaalt de taak van voornoemde Raad.

§ 1: «De Nationale Raad voor verpleegkunde heeft tot taak aan de Minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort, op diens verzoek of op eigen initiatief, advies te verstrekken over alle aangelegenheden in verband met de verpleegkunde, meer bepaald betreffende de uitoefening van de verpleegkunde en de kwalificatie hiertoe.»

Artikel 21duodecies, § 1, regelt de oprichting van een technische commissie voor verpleegkunde bij het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin.
«Die commissie is ermee belast de Koning de in artikel 46bis bedoelde adviezen te verstrekken.»

Artikel 22 definieert wat onder paramedisch beroep wordt verstaan.

Artikel 23 machtigt de Koning, overeenkomstig de bepalingen van artikel 46, de prestaties van de beoefenaars van een paramedisch beroep nader te bepalen en de uitvoeringsmodaliteiten vast te stellen.

Artikel 27 is op paramedisch vlak te vergelijken met voornoemde artikelen 19 en 21.

Artikel 28 regelt de oprichting van een Nationale Raad voor de paramedische beroepen bij het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin.

Artikel 29: «De Raad verstrekt aan de Minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort, op diens aanvraag of op eigen initiatief, adviezen betreffende alle aangelegenheden in verband met de paramedische beroepen.»

«Hij kan de Minister onder meer, voorstellen doen met het oog op de uitvoering van artikel 23, § 1, lid 1.»

In artikel 33 wordt voornoemde Raad meer bepaald belast met het onderzoek van vraagstukken die betrekking hebben op prestaties van paramedici en op de medewerking welke door de leden van de paramedische beroepen wordt verleend bij de uitvoering van de door de geneesheren gevraagde akten.

Artikel 37 § 1, 2) a en c: legt de Provinciaal geneeskundige commissies in het bijzonder op de echtheid na te gaan van de titels van de beoefenaars van de geneeskunde, van de artsenijbereidkunde, van de veeartsen, van de beoefenaars van de verpleegkunde en van de beoefenaars van de paramedische beroepen en bij het Parket de gevallen van onwettige uitoefening aan te geven.

Artikelen 46 en 46bis waar in meerdere artikelen naar verwezen wordt, bepalen de beschikkingen volgens dewelke de Koning de prestaties preciseert die door de beoefenaars van de geneeskunde, van de artsenijbereidkunde, van de verpleegkunde en van de paramedische beroepen mogen worden verricht.

Artikel 46 - een uiterst ingewikkeld artikel -, preciseert dat de koninklijke besluiten dienaangaande op advies van de Academieën worden genomen maar volgens verschillende modaliteiten.

Artikel 46bis betreffende de verpleegkunde preciseert dat bedoelde koninklijke besluiten getroffen worden op eensluidend advies van de technische commissie voor verpleegkunde.

In artikel 50, § 1, lid 2, wordt bepaald dat «Ten titel van overgangsbepaling en zolang de koninklijke besluiten voorzien bij de artikelen 5, 6 (21ter, §1, b) en 23, §1 niet zullen genomen zijn, blijven de huidige modaliteiten van uitvoering van de daardoor bedoelde handelingen of prestaties, zoals zij worden beperkt door de rechtspraak volgend uit de hogervermelde wet van 12 maart 1818, verder van toepassing.»

Besluit

De Koning is bij koninklijk besluit en overeenkomstig de procedureregels voorzien bij artikelen 46 en 46bis belast met het bepalen van de prestaties welke de beoefenaars van de verschillende takken van de geneeskunde, de verpleegkunde en de paramedische beroepen mogen verrichten.

Bedoelde koninklijke besluiten werden evenwel nooit genomen.

***

Een KB van 10 november 1978 definieert de erkenningsregels van laboratoria voor klinische biologie.

Op grond van dit KB mag een apotheker‑bioloog eigenaar zijn van een laboratorium voor klinische biologie, analyses verrichten en belast worden met het beheer van een laboratorium.

***

Het KB nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der geneesheren machtigt de Orde geenszins de handelingen te bepalen die de beoefenaars van de verschillende takken van de geneeskunde, de verpleegkunde en de paramedische beroepen mogen verrichten.

De Provinciale Raden van de Orde hebben in dat verband enkel tot taak de bevoegde overheden over eventuele gevallen van onwettige uitoefening van de geneeskunde in te lichten.

Hieruit zou natuurlijk kunnen worden afgeleid dat, om onwettige handelingen te kunnen aangeven, zij het recht hebben te oordelen of een door een niet‑beoefenaar van de geneeskunde gestelde handeling onwettig is.

De Nationale Raad van de Orde heeft in zijn Officieel Tijdschrift nr. 27 een artikel gepubliceerd over het vraagstuk van de klinische biologie.

In het tweede hoofdstuk van dat rapport gewijd aan de organisatie en de werking van de laboratoria, lezen we het volgende:

«Het probleem van de directie van het laboratorium is van groot belang. Ingevolge de bestaande uitoefeningsmogelijkheden van de klinische biologie kunnen immers naast geneesheren ook apothekers en zelfs chemici verantwoordelijkheid dragen.»

«De Orde is van mening dat in het vlak van de verantwoordelijkheid een medische participatie noodzakelijk is; deze dient te correleren met de omvang van de laboratoriumactiviteiten. Deze geneesheren dienen immers als consulent op te treden: hier gaat het om medische handelingen die een kennis van de geneeskunde vereisen die enkel de geneesheer bezit.»

In datzelfde nummer vinden wij een richtlijn ter attentie van de Provinciale Raden van de Orde der geneesheren en alle Belgische geneesheren.

Op bladzijde 81 onder de titel Gedragsregels voor de geneesheer‑aanvrager van analyses», 1. ‑ lid 3, lezen we:

«Wanneer het klinisch probleem zijn bevoegdheid overschrijdt, zal de aanvrager op een specialist ter zake beroep doen. Samen beslissen zij welke analyses dienen te worden gevraagd.»

En op bladzijde 83 onder punt 7 van «Gedragsregels voor de geneesheer‑bioloog» : «Wanneer de geneesheer‑bioloog analyses niet gerechtvaardigd of overbodig vindt, dient hij de aanvrager te contacteren. Hij mag zich niet verschuilen achter de verantwoordelijkheid van de geneesheer‑aanvrager.»

Deze drie punten tonen aan hoe belangrijk het is dat een geneesheer‑bioloog aan het hoofd staat van een laboratorium.

***

De vraag of een apotheker‑bioloog of een laborant gerechtigd is een bloedafname te verrichten werd wettelijk nog niet op expliciete wijze geregeld.

Artikel 5 van het KB nr. 78 bepaalt echter dat de geneesheer het verrichten van bepaalde handelingen die de diagnose voorafgaan mag toevertrouwen aan beoefenaars van een paramedisch beroep of van verpleegkundigen.
Alhoewel in § 2 van datzelfde artikel bepaald wordt dat een apotheker gemachtigd is analyses van klinische biologie te verrichten, wordt daarentegen nergens voorzien dat een geneesheer hem behandelingen kan toevertrouwen die de diagnose voorafgaan of betrekking hebben op de toepassing van de behandeling.

De Nationale Raad die het ontbreken van koninklijke besluiten ter regeling van deze kwestie ten zeerste betreurt, is van oordeel dat op grond van een jarenlange praktijk en overeenkomstig artikel 5 van KB nr. 78, een beoefenaar van de verpleegkunde bloedafnamen mag verrichten onder de verantwoordelijkheid en onder toezicht van een geneesheer.

De Nationale Raad acht een medische participatie op het niveau van de verantwoordelijkheid vereist binnen een laboratorium voor klinische biologie.

De Nationale Raad kan geen wettelijke noch rechtskundige rechtvaardiging aanvoeren voor het verrichten van veneuse puncties door apothekers.

***

Opmerking

Subsidiair dient te worden opgemerkt dat sommige veneuse puncties niet geassimileerd kunnen worden met gewone bloedafnamen voor laboratoriumanalyses.

Dit geldt meer bepaald voor bloedafnamen bestemd voor transfusies waar een voorafgaandelijk medisch onderzoek van de donor vereist is.

Bij bloedcoagulatiestoornissen - waar de advocaat terecht gewag van maakt (hij spreekt van «hemofilie») -, is een bijzondere medewerking van de arts eveneens nodig.

Wij zouden nog andere biologische onderzoekingen kunnen aanhalen die exclusief tot de bevoegdheid van de arts behoren, maar de Nationale Raad acht het niet opportuun deze kwesties nu nader te onderzoeken.

De Nationale Raad meent op afdoende wijze te hebben geantwoord op de vraag of een apotheker‑bioloog gemachtigd is veneuse puncties te verrichten ?

Biologie (Klinische-)26/11/1979 Documentcode: a028034
Klinische biologie

In het nummer 27 (1978 1979) van ons Officieel Tijdschrift werd verslag uitgebracht over de werkzaamheden van de Nationale raad inzake klinische biologie en werden de beslissingen ter zake gepubliceerd.

Opdat deze werkzaamheden het gewenste effect zouden sorteren heeft de Nationale raad aan alle provinciale raden een rondschrijven gericht teneinde het belang van een preventieve politiek in dit vlak te onderstrepen: (26 november 1979)

De Nationale raad van de Orde der Geneesheren behandelde in zijn rapport van 15 september 1979 de problemen van de klinische biologie en stelde in dit verband concrete gedragsregels op, die aan het geneesherenkorps werden meegedeeld.

Het behoort tot de bevoegdheid van de Provinciale raden over de naleving van deze gedragsregels te waken. Hierbij dienen zij zich niet te beperken tot een zuiver repressief, disciplinair optreden maar zij kunnen ook door preventief handelen de naleving van de positieve gedragsregels bevorderen.

De Nationale raad is ervan overtuigd dat een sanering van de klinische biologie slechts mogelijk is wanneer ook de Provinciale raden de nodige initiatieven nemen in dit vlak. Zo zou bv. binnen elke Provinciale raad een commissie kunnen opgericht worden die op eigen initiatief nagaat of de uitgevaardigde gedragsregels effectief nageleefd worden. Bij deze werkzaamheden moet elke discriminatie tussen geneesheren vermeden worden en mag de indruk niet gewekt worden geneesheren te beschuldigen voordat daartoe voldoende redenen bestaan. Deze commissie zou vooral rekening kunnen houden met de volgende elementen:

  • de aanvraagformulieren voor onderzoekingen beantwoorden nog steeds niet overal aan de eerder uitgevaardigde richtlijnen. (Il, 6)
  • het antwoordformulier moet duidelijk specifiëren:
    1. welke analyses werden gevraagd:
    2. welke gevraagde analyses niet werden uitgevoerd (Il, 7);
    3. welke gevraagde onderzoekingen wel verricht werden (Il, 6);
    4. welke analyses toegevoegd werden en om welke reden(en) (Il, 8).
  • daarnaast staat het vast dat verschillende contracten tussen geneesheren onderling en tussen geneesheren en derden niet beantwoorden aan de opgestelde gedragsregels (I 5, 6, 7, 8, 9, 10; Il 3, 5, 10, 11; III 5, 6).
  • tenslotte kunnen nog een reeks bijkomende punten worden nagegaan, die betrekking hebben op de kwaliteitskontrole (II 2), de uitrusting van de laboratoria en de kwalificatie van het personeel (Il 1 en IIl 2), de beschikbaarheid gedurende nacht en WE (II 4) enzomeer.

Daarnaast hoopt de Nationale raad dat elke Provinciale raad op de ingeslagen weg zal verder gaan door telkens een ernstig onderzoek in te stellen wanneer er voldoende redenen voorhanden zijn om een geneesheer te verdenken van fraude, overconsumptie of dichotomie.

Een Ondervoorzitter.
De Voorzitter.

***

Biologie (Klinische-)17/02/1979 Documentcode: a027018
Klinische biologie - Koninklijk Besluit van 10 november 1978

Klinische biologie ‑ Koninklijk Besluit van 10 november 1978

De Nationale raad heeft, in zijn vergadering van 17 februari 1979, onderzocht welke gevolgen het Koninklijk Besluit van 10 november 1978 betreffende de erkenning van de laboratoria voor klinische biologie zou kunnen hebben op de deontologische controle op de laboratoria voor klinische biologie.

Er werd beslist volgend schrijven aan de Minister van Volksgezondheid te richten:

Mijnheer de Minister,

De Nationale Raad van de Orde der geneesheren heeft kennis genomen van het Koninklijk Besluit van 10 november 1978 betreffende de erkenning door de Minister van Volksgezondheid en Leefmilieu van de laboratoria voor klinische biologie.

De Nationale Raad betreurt U te moeten mededelen dat door verschillende bepalingen van dit besluit en de bijlagen, het beleid dat de Nationale Raad reeds ruim twee jaar voert met het oog op een sanering van de situatie in het vlak van de klinische biologie, in het gedrang wordt gebracht.

In 1976 werden de provinciale raden van de Orde door de Nationale Raad verzocht met kracht alle misbruiken, en meer bepaald elke vorm van commercialisering van de klinische biologie, te vervolgen.
De Provinciale Raden hebben aldus verschillende uiterst strenge tuchtstratten uitgesproken tegen artsen wegens commerciële praktijken of op grond van misbruiken van de diagnostische vrijheid (artikel 11 van het KB nr 78 van 1967).

De Raad heeft overigens een Studiecommissie opgericht die ruim overleg heeft gepleegd met alle betrokken milieus: de Faculteiten van geneeskunde, de Beroepsvereniging voor klinische biologen en de Orde van apothekers.

Aan de hand van de werkzaamheden van deze commissie, wenst de Nationale Raad aan de bevoegde instanties een rapport voor te leggen waarin verschillende oplossingen worden voorgesteld voor de problemen waarmede in ons land, in het vlak van de klinische biologie, moet worden afgerekend.

Ingevolge het Koninklijk Besluit van 10 november 1978 komen verschillende van deze overwogen of reeds genomen schikkingen weer op losse schroeven te staan.

Zo stellen wij vast, dat in artikel 1, al. 1, een definitie voorkomt die volstrekt indruist tegen artikel 2 van het Koninklijk Besluit nr 78 van 1967 waarin wordt bepaald dat de geneeskunde uitsluitend mag worden uitgeoefend door personen die in het bezit zijn van het wettelijk diploma van doctor in de genees‑, heel‑ en verloskunde of door de andere beoefenaars voorzien bij artikel 5 § 2 van datzelfde besluit.

Als men deze bepaling gaat vergelijken met de mogelijkheden die worden opgesomd onder alinea B van het 1ste artikel van het dokument op pagina 1799 tot 1803 (Belgisch Staatsblad van 14 februari 1979), komt men tot de vaststelling dat zowel een NV., een PVBA. als om het even welke persoon, eigenaar kan zijn van een laboratorium.

Het is voor het minst verwonderlijk dat de geneesheer klinisch‑bioloog in deze lange opsomming niet voorkomt.

Op dezelfde manier kan op pagina 1803 worden vastgesteld dat de persoon die terzelfdertijd bevoegd is voor het uitvoeren van analyses en belast met de leiding van het laboratorium, uiteraard een geneesheer‑specialist in de klinische biologie mag zijn maar evengoed een licentiaat in de scheikundige wetenschappen of om het even welke andere persoon.

Indien deze bepalingen in de praktijk worden toegepast, wordt het voor de Raad van de Orde onmogelijk nog langer op te treden tegen commerciële praktijken in de klinische biologie, omdat er niets valt op aan te merken als een handelsvereniging eigenaar is van het laboratorium en de verantwoordelijke en directeur de geneeskunde niet uitoefent; in dergelijk geval valt alleen de geneesheer die voorschrijft onder de jurisdictie van de Orde.

Dat is één van de redenen waarom de Nationale Raad van mening is dat de verantwoordelijkheid en de leiding van een laboratorium voor klinische biologie moeten worden toevertrouwd aan een geneesheer klinisch‑bioloog.

In het belang van de patiënten is het volstrekt noodzakelijk dat een samenwerking op wetenschappelijk vlak tot stand komt tussen de behandelende geneesheer en de geneesheer klinisch‑bioloog die het laboratorium leidt.

De Nationale Raad is derhalve van oordeel dat op zijn minst, de termen van de dokumenten gevoegd bij het besluit van 10 november 1978, moeten worden gewijzigd.

De Raad betreurt eens te meer dat de Nationale Raad van de Orde niet werd geraadpleegd in verband met een materie die, krachtens de wet, ontegensprekelijk tot zijn bevoegdheden behoort.

Biologie (Klinische-)01/01/1979 Documentcode: a027031
De Orde der geneesheren en het probleem van de klinische biologie

De laatste twintig jaar werd in de Geneeskunde zowel klinisch als technisch aanzienlijke vooruitgang gemaakt.

Dit heeft aanleiding gegeven tot een duidelijke toename van de medische consumptie die in alle landen het financieel evenwicht van de begroting dreigt te verstoren.

De bevolking werd over deze vooruitgang uitvoerig ingelicht door de verschillende media. Daardoor gesensibilizeerd verwacht zij dat de geneesheren de meest technische onderzoekingen zullen aanwenden ten behoeve van haar «gezondheid».

De Orde der Geneesheren ziet zich derhalve genoodzaakt enkele fundamentele zaken in herinnering te brengen:

  1. De nieuwe klinische methodes en analyses zijn een fundamenteel element in de medische vooruitgang en dit zowel op diagnostisch als therapeutisch gebied.
    Geneesheren die deze mogelijkheden niet benutten wanneer de toestand van hun patiënt dit vergt, begaan een ernstige fout bij de verzorging.

  2. Bepaalde technische methodes die absoluut vereist zijn voor de beoefening van een goede geneeskunde, brengen noodzakelijkerwijze voor patiënten en gemeenschap een financiële belasting mee, die steeds zwaarder wordt.
    Tevens neemt het aantal onderzoekingen toe dat moet uitgevoerd worden wil de geneesheer alle vragen kunnen beantwoorden die essentieel zijn om zijn patiënt een adekwate diagnose en behandeling te verzekeren.

  3. Deze vooruitgang die uitsluitend ten goede zou mogen komen van een exacte diagnose en een goede therapie kan aanleiding geven tot al dan niet opzettelijke misbruiken.
    Een betere organisatie van de geneeskunde en het systematisch opsporen van misbruiken zou hieraan een einde moeten maken. In het algemeen belang en in het belang van het medisch corps is het essentieel dat de ethische regels die aan de basis liggen van een goede geneeskunde, worden nageleefd.

De Orde der Geneesheren, die als enige instantie wettelijk bevoegd is om misbruiken van diagnostische en therapeutische vrijheid te beteugelen, heeft gemeend in dit verband een reeks overwegingen te moeten formuleren.

Een aantal punten van dit rapport behoren niet tot de bijzondere bevoegdheid van de Orde maar gezien de onderlinge samenhang van de verschillende elementen, meent de Nationale Raad dat het zijn recht en plicht is om eveneens over elk van deze aspekten advies uit te brengen zodat de klinisch biologie op valabele ethische en deontologische grondslagen kan worden georganiseerd.

De Nationale Raad wenst eraan te herinneren dat alle Provinciale Raden en alle geneesheren in dit verband op 5 februari 1978 reeds nauwkeurige richtlijnen ontvingen om misbruiken te voorkomen en te beteugelen.

Verder is het wellicht niet onbelangrijk te vermelden dat in de loop van de laatste drie jaar, 81 geneesheren omwille van dergelijke misbruiken werden gesanctioneerd.

Wij danken van harte de afgevaardigden van de Faculteiten voor Geneeskunde, van de Orde der Apothekers en van de Beroepsvereniging voor Belgische geneesherenspecialisten in medische biologie, die zo welwillend waren aangaande deze problematiek advies te verlenen.

PLAN

  1. Onderwijs en klinische vorming

  2. Organisatie en werking van de laboratoria:

    1. directie
    2. werkingsvoorwaarden
    3. connexiteit
    4. formulieren
    5. centra voor monsterafname
  3. Financieel aspect:

    1. gezondheidsbeleid
    2. nomenclatuur
    3. opsporen van overconsumptie
    4. dichotomie
  4. Conclusie: De rol van de Orde:

    1. misbruiken van diagnostische en therapeutische vrijheid
    2. dichotomie
    3. toename van centra voor monsterafname
    4. informatie

I. Onderwijs en klinische vorming

Het ligt voor de hand dat het probleem in de eerste plaats in het vlak van het onderwijs moet worden aangepakt aangezien de geneesheren zich later baseren op hun universitaire vorming.

Een theoretisch en praktisch gecoördineerd onderwijs zou het zogenaamde «goede gebruik» van de klinische biologie moeten waarborgen. Dit onderricht kan slechts verstrekt worden aan de studenten op het ogenblik dat zij, in de loop van hun studies reeds contact hebben met patiënten en de kliniek. Daarnaast is een aanvullend onderricht noodzakelijk voor geneesheren in het kader van postgraduaat of bijscholingscursussen. Bovendien worden de toekomstige geneesheren hierdoor voorbereid op de noodzakelijke uitwisseling van informatie die in het beroepsleven tussen clinicus en geneesheerbioloog dient te bestaan.

De Faculteiten moeten beslissen op welke wijze dit onderricht dient te worden gegeven om aan de hierboven vermelde doeleinden te beantwoorden.

Hierdoor zou ook de Orde over referenties beschikken waarop zij zich kan baseren wanneer problemen van misbruiken van diagnostische en therapeutische vrijheid worden behandeld.

Geneesheren die omwille van dergelijke problemen voor de Orde moeten verschijnen beweren dikwijls dat zij tijdens hun opleiding niet behoorlijk over het «goede gebruik» van de klinische biologie werden ingelicht.

De Raden van de Orden zouden deze argumenten zonder twijfel beter kunnen weerleggen indien zij konden verwijzen naar het bestaan van een goed theoretisch onderricht aangevuld door klinische lessen aan het ziekbed.

Samenvattend kan worden gesteld dat een degelijke opleiding zonder meer van belang is voor de vorming van de geneesheer en bovendien de Orde degelijke referenties zal bezorgen bij het beoordelen van misbruiken van diagnostische en therapeutische vrijheid.

Il. Organisatie en werking van de laboratoria

Gezien de enorme uitgaven die de klinische biologie meebrengt, zag de openbare overheid zich reeds verplicht een reeks wettelijke maatregelen te treffen (KB van 10.11.1978). Deze kunnen nog worden aangevuld door andere wettelijke bepalingen, die hetzelfde effect kunnen hebben als de onlangs in andere landen uitgevaardigde specifieke wetten op de organisatie van de laboratoria voor klinische biologie. Deze punten vallen onder de bevoegdheid van de openbare overheid maar de Orde rekent het tot haar plicht over sommige ervan advies uit te brengen.

De geneesheer moet in volle vrijheid kunnen beschikken over alle wetenschappelijke middelen die een hulp kunnen zijn bij diagnose en behandeling. Het is evenwel wenselijk er zorgvuldig over te waken dat op rationele en geoorloofde wijze gebruik wordt gemaakt van de door de Ziekteverzekering geboden middelen.

Een ongebreidelde toename van het aantal laboratoria moet worden vermeden aangezien dat tot een «commercialisering» en een kwaliteitsvermindering kan leiden.

Er moeten van de laboratoria optimale werkingsvoorwaarden worden geëist om het medisch corps een maximum aan zekerheid en garanties te bieden. Daarom zijn strenge criteria noodzakelijk.

a) directie

Het probleem van de directie van het laboratorium is van groot belang. Ingevolge de bestaande uitoefeningsmogelijkheden van de klinische biologie kunnen immers naast geneesheren ook apothekers en zelfs chemici verantwoordelijkheid dragen.

De Orde is van mening dat in het vlak van de verantwoordelijkheid een medische participatie noodzakelijk is; deze dient te correleren met de omvang van de laboratoriumactiviteiten. Deze geneesheren dienen immers als consulent op te treden: hier gaat het om medische handelingen die een kennis van de Geneeskunde vereisen die enkel de geneesheer bezit.
Aangezien de Orde der Geneesheren op geen enkele wijze direct kan optreden t.o.v. apothekers, werd met de Orde der Apothekers contact opgenomen. De Orde der Apothekers heeft zich akkoord verklaard de middelen ter beschikking van de misbruiken te uniformeren; hiertoe heeft zij een reeks deontologische regels opgesteld naar analogie met deze geldend voor de geneesheren en zij zal over de naleving ervan waken.

Beide Orden hebben zich bereid verklaard om in de toekomst nauw contact te houden en indien dat nodig mocht blijken, gezamenlijk en in dezelfde zin op te treden.

b) werkingsvoorwaarden

In dit verband is het van belang dat de continuïteit van de diensten wordt gewaarborgd; hierop kan eventueel een uitzondering worden gemaakt voor bepaalde uiterst gespecialiseerde laboratoria of diensten. Het is ondenkbaar dat het medisch corps en de patiënten buiten de normale werkuren niet op deze diensten zouden kunnen rekenen. Sommige laboratoria hebben omwille van de kosten de wachtdiensten afgeschaft, enkel en alleen met het oog op een grotere winstmarge en om diezelfde reden worden nuttige, maar weinig rendabele analyses niet langer uitgevoerd. Het is bijgevolg nodig dat van de laboratoria een permanente en complete werking wordt geëist.

Deze voorwaarden kunnen vanzelfsprekend worden vervuld door het groeperen van een aantal laboratoria of het afsluiten van onderlinge akkoorden.

De technische werking moet aan controles worden onderworpen. Deze moeten van verschillende aard zijn zodat de verantwoordelijken van de laboratoria zich zowel aan externe als interne controles moeten onderwerpen.

c) connexiteit

Dit is een belangrijk punt. Huisartsen of specialisten die analyses mogen uitvoeren die tot het domein van de klinische biologie behoren, kunnen op die manier inderdaad dikwijls snel een diagnose stellen en een behandeling instellen. Sommige clinici zijn trouwens van oordeel dat een betere kwaliteit van de verzorging wordt gewaarborgd wanneer de behandelende geneesheer zelf de nodige analyses mag uitvoeren.

Indien alle artsen zich hielden aan artikelen 35 (1) en (36) (2) van de Code van geneeskundige plichtenleer zou er helemaal geen probleem bestaan.

Het blijkt evenwel dat sommige huisartsen en specialisten hun beroep door het bestaan van deze mogelijkheid financieel valoriseren en o.a. in deze gevallen vindt men een abusieve interpretatie en aanwending van de klinische biologie.

De Orde beschikt op dit ogenblik over geen enkel afdoend middel om deze misbruiken op te sporen die zowel in privé praktijken als in ziekenhuismilieus voorkomen.

De afschaffing van de connexiteit zou zeker gevolgen hebben op de relatieve waarden binnen de nomenclatuur, terwijl het behoud van de connexiteit een beter inzicht vergt in de «consumptie» van elke geneesheerconnexist.

d) formulieren

Het gebruik van aanvraagformulieren stelt grote problemen. Het gebruik van deze formulieren beantwoordt ontegensprekelijk aan een nood aan rationalisatie. De formulieren in kwestie werden overigens ook ingevoerd omwille van de complexiteit en de verscheidenheid van de analyses van klinische biologie. Alhoewel het de bedoeling is de geneesheer in zijn beroepsactiviteit te helpen, is het maar al te waar dat de wijze waarop sommige formulieren opgesteld zijn een commercialisering van de geneeskunde in de hand werkt.

Elk systeem van aanvraagformulieren waar één pennetrek volstaat om lange reeksen analyses te vragen, daar waar een paar goed gekozen analyses kunnen volstaan, moet worden verboden.

Parallel met het aanvraagformulier zou tevens een antwoordformulier moeten worden ingevoerd waarin de bioloog onder andere, bij een eventuele wijziging van de aanvraag, deze moet vermelden en motiveren.

e) toename van centra voor monsterafname

Het spreekt vanzelf dat een huisarts over dezelfde mogelijkheden moet kunnen beschikken als een ziekenhuisgeneesheer teneinde overal éénzelfde kwaliteitsgeneeskunde te kunnen waarborgen.

De toename van het aantal centra voor monsterafname vergemakkelijk duidelijk de taak van de geneesheer met een privé-praktijk. De organisatie van deze centra geschiedt echter dikwijls op commerciële basis wat aanleiding geeft tot een ware concurrentiestrijd tussen de laboratoria.

III. Financieel aspect

a) gezondheidsbeleid

Voor wat de financiering en meer bepaald de terugbetaling van de honoraria betreft, is het de openbare overheid die in laatste instantie opteert voor een bepaald gezondheidsbeleid.

In het huidige stelsel kan men geen recht op gezondheid garanderen via een kosteloze geneeskunde zonder een overconsumptie te veroorzaken waarvoor de geneesheer niet verantwoordelijk kan zijn.

Bovendien bestaat momenteel de gevaarlijke tendens die van de geneesheer genezing eist daar waar hij slechts de verbintenis kan aangaan alle noodzakelijke middelen hiertoe aan te wenden; dit brengt mee dat de geneesheer dikwijls om zich persoonlijk veilig te stellen, middelen aanwendt die niet in verhouding zijn met het te behandelen probleem.

Het is de taak van de openbare overheid de ware kostprijs bekend te maken van de Geneeskunde die zij voorstaat.

De gemeenschap zou zich beter bewust worden van de kostprijs van haar eisen indien van de patiënt een passende persoonlijke bijdrage in de honoraria gevraagd werd. Verder zou de afschaffing van de derde betaler waar deze om duidelijke sociale redenen niet nodig is, zeker een rem zijn op misbruiken en fraude.

b) nomenclatuur

Alhoewel de nomenclatuur niet direct tot de bevoegdheid van de Orde behoort, moet toch een advies terzake uitgebracht worden. De geneesheer wordt namelijk constant met deze realiteit geconfronteerd.

In ons huidig stelsel van ziekte en invaliditeitsverzekering, zijn de honoraria waarop de geneesheer wettelijk recht heeft, aan de nomenclatuur gebonden. Bij onrechtmatig gebruik van de nomenclatuur kan de Orde eventueel optreden.

Een nomenclatuur die geen gelijke tred houdt met de wetenschapelijke en technische vooruitgang, kan dikwijls aanleiding geven tot een onopzettelijke, maar niettemin ongerechtvaardigde overconsumptie.

Enkel een nomenclatuur die regelmatig aan de evoluerende medische praktijk wordt aangepast, kan een geneeskunde bevorderen waar ook de ethische regels i.v.m. de honoraria worden nageleefd.

c) opsporen van overconsumptie

De Orde moet optreden tegen alle opzettelijk of onopzettelijk gepleegde misbruiken. Misbruiken worden meestal niet aangegeven en het is duidelijk dat zij niet altijd worden opgespoord.

Overconsumptie, waaraan de ene geneesheer zich meer schuldig maakt dan de andere, geeft aan de Geneeskunde een commercieel aanzien vooral wanneer gewerkt wordt met gesofistikeerde apparatuur, wat niet zelden het geval is in de klinische biologie.

Het is tegenwoordig mogelijk om per geneesheer een activiteitsprofiel op te stellen aan de hand van zijn voorschriften. Het systematisch terugvinden van bepaalde prestaties is een aspect van de overconsumptie. Het opsporen van die systematisering is de enige manier om misbruiken aan het licht te brengen; er dient niettemin vermeld dat deze systematisering in sommige gevallen verantwoord kan zijn.

De diensten van ziekte en Invaliditeitsverzekering bestuderen op dit ogenblik een oplossing in die zin. Voorzichtigheid is echter geboden wil men een teruggang van het peil van de geneeskunde in ons land voorkomen. Er moet bijgevolg over gewaakt worden dat op grond van deze profielen geen al te enge criteria worden opgesteld door enkel met economische normen rekening te houden.

Misbruiken van diagnostische en therapeutische vrijheid zullen door de Provinciale Raden kunnen beteugeld worden wanneer de hogervermelde profielen aan hen meegedeeld worden.

d) dichotomie

Het valt niet te loochenen dat vandaag de dag in het domein van de klinische biologie, bepaalde dichotomiepraktijken bestaan tussen de geneesheren die analyses aanvragen en de laboratoria voor medische biologie. Laten wij niet uit het oog verliezen dat de geneesheren gebonden zijn door ethische regels die elke vorm van dichotomie veroordelen; er zijn echter laboratoria voor klinische biologie met een nietmedische directie die bijgevolg niet door dergelijke ethische regels gebonden zijn en die aan de geneesherenaanvragers dikwijls voorwaarden bieden die in feite op dichotomie neerkomen.

Dichotomie gebeurt op uiteenlopende manieren waarvan er nu een aantal bekend zijn. Alleen een constante controle op de contracten, contacten tussen de Orden der Apothekers en der Geneesheren en miniutieuze enquêtes zullen het mogelijk maken de huidige dichotomiepraktijken op te sporen en er een einde aan te maken.

IV. Conclusie: de rol van de Orde

Van de essentiële elementen die een commercialisering van de Geneeskunde meebrengen en meer bepaald in de klinische biologie een overconsumptie in de hand werken, zijn er een aantal die onder de bevoegdheid van de Orde vallen en waartegen de Provinciale Raden moeten optreden.

Wij citeren:

a) de misbruiken van diagnostische en therapeutische vrijheid hernomen onder artikelen 35 (3) 36 (4) en 103 (5) van de Code

De Raden moeten in de eerste plaats van de misbruiken op de hoogte worden gebracht aangezien deze moeilijk kunnen worden opgespoord. Om werkelijk nuttig werk te kunnen verrichten is het nodig dat de openbare organismen alle documenten mededelen die overconsumptie en daaruit voortvloeiende misbruiken in het licht stellen.

Een rigoureuze en gecoördineerde toepassing van de wet van 9 augustus 1963 en meer bepaald van artikel 35 is onontbeerlijk: «De geneesheer oordeelt in geweten en in volle vrijheid over de te verlenen verzorging. De onrechtmatige verstrekkingen die in strijd zijn met de plichtenleer, worden evenwel ter beoordeling voorgelegd aan de Raden van de Orde der Geneesheren.»

Aan de hand van het activiteitsprofiel of andere inlichtingen die door de diensten van de Ziekte en Invaliditeitsverzekering worden meegedeeld, zal het mogelijk worden de misbruiken tegen artikel 36 van de Code op te sporen. Slechts wanneer dit systematisch gebeurt zullen de Provinciale Raden efficiënt kunnen optreden.

Bij het minste vermoeden van misbruiken moeten de Raden een onderzoek instellen.

De formulieren moeten dringend onderzocht en een modelformulier moet worden uitgewerkt dat van meet af aan elke poging tot overconsumptie ontmoedigt terwijl toch alle klinische mogelijkheden gewaarborgd biijven.

b) dichotomie

De Provinciale Raden van de Orde moeten streng toezien op het naleven van artikelen 80 (6) en 81 (7) van de Code die hieraan gewijd zijn.

Verder moeten de Raden op twee vlakken optreden:

  1. Alle contracten die beroepshalve door geneesheren worden afgesloten moeten grondig worden herzien. Contracten die niet spontaan aan de raden worden voorgelegd zullen worden opgevraagd.

  2. Aangezien heel wat gevallen van dichotomie gesignaleerd werden naar aanleiding van akkoorden met apothekersdirecteurs van laboratoria voor klinisch biologie, moet voortdurend contact worden onderhouden met de Orde der Apothekers aangezien deze op haar beurt beslist heeft te waken over de naleving van de onlangs uitgevaardigde ethische gedragsregels voor apothekersbiologen.

c) groeiende toename van centra voor monsterafname

De Provinciale Raden moeten ook bij de reglementering van deze centra tussenkomen.

d) informatie
  1. De Nationale Raad zal de Provinciale Raden de nodige informatie bezorgen. Daartoe zal hen naast dit rapport tevens een tweede document worden overgemaakt met:

    1. de artikelen van de Code die bijzonder toepasselijk zijn op de huidige situatie in de klinische biologie;
    2. specifieke gedragsregels voor de klinische biologie die door de geneesherenaanvragers, de geneesherenbiologen en de geneesherenconnexisten dienen te worden nageleefd.
  2. De Nationale Raad zal een schrijven richten aan alle geneesheren, die op hun beurt in het bezit zullen gesteld worden van de documenten vermeld onder 1a) en b).

  3. De Nationale Raad zal dit rapport evenals het hoger vermelde tweede document overmaken aan de overheid.

  4. De Nationale Raad zal de bevolking inlichten over de inhoud van de twee documenten door het beleggen van een persconferentie in het begin van de maand oktober 1979.

    De Nationale Raad zal ervoor zorgen dat de Provinciale Raden in het bezit worden gesteld van alle tuchtstraffen die in verband met de klinische biologie werden uitgesproken.


(1) Artikel 35: «Behalve in geval van overmacht, mag de geneesheer zijn beroep enkel uitoefenen onder voorwaarden die de kwaliteit van de zorgen en van de medische behandeling niet in het gedrang brengen.
Hij moet vermijden zijn bevoegdheid te overschrijden.»


(2) Artikel 36: «De geneesheer beschikt over de diagnostische en therapeutische vrijheid.
Hij zal vermijden onnodig dure onderzoekingen en behandelingen voor te schrijven of overbodige verstrekkingen te verrichten.»

(3) Artikel 35: «Behalve in geval van overmacht, mag de geneesheer zijn beroep enkel uitoefenen onder voorwaarden die de kwaliteit van de zorgen en van de medische behandeling niet in het gedrang brengen. Hij moet vermijden zijn bevoegdheid te overschrijden.»

(4) Artikel 36: «De geneesheer beschikt over de diagnostische en therapeutische vrijheid.
Hij zal vermijden onnodig dure onderzoekingen en behandelingen voor te schrijven of overbodige verstrekkingen te verrichten.»

(5) Artikel 103: «Onverminderd de bepalingen van artikel 36, alinea 1, betreffende de diagnostische en therapeutische vrijheid, moet de geneesheer zich bewust zijn van zijn sociale verantwoordelijkheid. Het bestaan van privé of openbare verzekeringen betekent niet dat hij mag afwijken van de in alinea 2 van artikel 36 opgenomen bepaling inzake misbruik van de diagnostische en therapeutische vrijheid.»

(1) Artikel 80: «Ereloonverdeling tussen geneesheren is toegestaan wanneer zij betrekking heeft op een aan de zieke rechtstreekse of onrechtstreekse bewezen dienst in het kader van de groepsgeneeskunde. Behoudens deze gevallen, is het aanvaarden, het aanbieden of het vragen van een ereloonverdeling, zelfs zonder gevolg, een ernstige fout.»

(2) Artikel 81: «Elke ereloonverdeling tussen geneesheren en nietgeneesheren is verboden.»

Biologie (Klinische-)01/01/1979 Documentcode: a027032
Gedragsregels voor de geneesheren in verband met de klinische biologie

Gedragsregels voor de geneesheer in verband met de klinische biologie

Het geheel van de beginselen, gedragsregels en gebruiken, die iedere geneesheer moet eerbiedigen en als leidraad nemen bij de uitoefening van zijn beroep, is vervat in de Code van Geneeskundige Plichtenleer, opgesteld door de Nationale Raad van de Orde der Geneesheren.

De gedragsregels voor de klinische biologie vloeien voort uit deze Code. Vooral artikelen 10, 34, 35, 36, 80, 81, 103, 160, 162, 164, 166, 167, 173 en 175 zijn hierbij van belang.

Artikel 10 : "De geneeskunde mag in geen geval en op geen enkele wijze als een handelszaak worden opgevat."

Artikel 34 : "Wanneer de geneesheer de behandeling van een patiënt aanvaardt, moet hij hem zorgvuldig en gewetensvol de zorgen toedienen die stroken met de thans geldende wetenschappelijke kennis."

Artikel 35 : "Behalve in geval van overmacht, mag de geneesheer zijn beroep enkel uitoefenen onder voorwaarden die de kwaliteit van de zorgen en van de medische behandeling niet in het gedrang brengen.
Hij moet vermijden zijn bevoegdheid te overschijden."

Artikel 36 : "De geneesheer beschikt over de diagnostische en therapeutische vrijheid.
Hij zal vermijden onnodig dure onderzoekingen en behandelingen voor te schrijven of overbodige verstrekkingen te verrichten."

Artikel 80 : "Ereloonverdeling tussen geneesheren is toegestaan wanneer zij betrekking heeft op een aan de zieke rechtstreekse of onrechtstreeks bewezen dienst in het kader van de groepsgeneeskunde.
Behoudens deze gevallen, is het aanvaarden, het aanbieden of het vragen van een ereloonverdeling zelfs zonder gevolg, een ernstige fout."

Artikel 81 : "Elke ereloonverdeling tussen geneesheren en niet-geneesheren is verboden."

Artikel 103 : "Onverminderd de bepalingen van artikel 36, alinea 1, betreffende de diagnostische en therapeutische vrijgheid, moet de geneesheer zich bewust zijn van zijn sociale verantwoordelijkheid. Het bestaan van privé- of openbare verzekeringen betekent niet dat hij mag afwijken van de in alinea 2 van artikel 36 opgenomen bepaling inzake misbruik van de diagnostische en therapeutische vrijheid."

Artikel 106 : "§ 1. De verenigingen van geneesheren mogen aan hun leden rechtstreeks noch onrechtstreeks winst of profijt verschaffen. § 2. Zij mogen geen aanleiding geven tot een commerciële uitbating van de geneeskunde."

Artikel 162 : "Elk ontwerp van contract, statuten, huishoudelijk reglement of elke wijziging ervan moet vóór de ondertekening worden voorgelegd aan de Provinciale Raad van de Orde waartoe de meerderheid van de toekomstige vennoten behoort.
Deze raad oordeelt binnen de drie maanden na de aanvraag of de bepalingen met de beginselen van de medische plichtenleer stroken."

Artikel 164 : "De geneesheer mag slechts een normale interest ontvangen voor de ingebrachte kapitalen. De nettowinst van de vereniging, na aftrek van bedoelde interest, moet geherinvestesteerd worden met het oog op de verwezenlijking van het maatschappelijk doel."

Artikel 166 : "Elke overeenkomst gesloten tussen geneesheren van verzorgingsinstellingen moet door een schriftelijk contract worden geregeld.
De statuten, contracten en huishoudelijke reglementen moeten stroken met de bepalingen van de geneeskundige plichtenleer.
Elke bepaling die indruist tegen de plichten die ontstaan uit het stilzwijgend verzorgingscontract dat de geneesheer met zijn zieke verbindt, is verboden."

Artikel 167 : "Elk statuut of contract en elke wijziging van een bestaand statuut of contract moet vooraf worden voorgelegd aan de Provinciale Raad waartoe de geneesheren behoren, evenals het huishoudelijk reglement of de documenten waarnaar in het contract wordt verwezen.
De Provinciale Raad zal binnen de drie maanden onderzoeken of de statutaire, contractuele of reglementaire bepalingen overeenstemmen met de beginselen van de geneeskundige plichtenleer."

Artikel 173 : "Elk vennootschapscontract tussen geneesheren en derden met het oog op de uitbating van klinieken, laboratoria, ziekenhuizen of andere instellingen dat onder meer het gebruik van computers tot doel heeft, is verboden."

Artikel 175 : "De Provinciale Raden, waartoe aanstaande geneesheren-vennoten behoren, mogen niettemin verenigingen machtigen die één van de in artikelen 173 en 174 opgesomde oogmerken hebben, wanneer zulke verenigingen geen enkele winst of geen rechtstreeks of onrechtstreeks voordeel verschaffen aan de een of andere partij."

De hiernavolgende gedragsregels zijn een concrete toepassing van de Code en meer bepaald van de hogervermelde artikelen op de klinische biologie.

Elke geneesheer hoort ze na te leven en de Provinciale Raden van de Orde zullen over de naleving ervan waken.

I. Gedragsregels voor de geneesheer-aanvrager van analyses

  1. De aanvrager mag enkel de noodzakelijke laboratoriumonderzoekingen vragen:

    • hierbij zal de geneesheer zich laten leiden door zijn klinische zin, de ernst en de urgentie van het probleem;
    • het systematisch aanvragen van uitgebreide reeksen analyses bij een eerste onderzoek evenals de frequente controles zijn verboden;
    • wanneer het klinisch probleem zijn bevoegdheid overschrijdt, zal de aanvrager op een specialist ter zake beroep doen. Samen beslissen zij welke analyses dienen te worden gevraagd.
  2. De analyseaanvragen dienen zo nodig vergezeld van de noodzakelijke klinische gegevens.

  3. Een voldoende kennis van de klinische biologie is noodzakelijk om een passende keuze te maken uit de analyses en op betrouwbare wijze de ontvangen resultaten te interpreteren in het kader van de klinische context.
    Een voortdurende bijscholing is essentieel gezien de snelle evolutie van de geneeskunde.

  4. Elke aanvrager moet zich bij de keuze van zijn laboratorium laten leiden door de kwaliteit van de analyses, de professionele integriteit van de biologen, de mogelijkheden tot overleg, de beschikbaarheid en de continuïteit van de verzorging.

  5. Het aanvragen van onderzoekingen mag geen enkel direct of indirect materieel voordeel meebrengen voor de aanvrager :

    • ereloonverdeling tussen aanvrager en bioloog is ten strengste verboden;
    • elke vergoeding voor monsterafname, inclusief geschenken, is verboden.
  6. Wanneer de aanvrager vennoot is van een laboratorium of van een verzorgingsinstelling die over een laboratorium beschikt, dient hij erover te waken dat he geïnvesteerde kapitaal enkel een normale interest opbrengt. Elke correlatie tussen de door hem gevraagde onderzoekingen en het rendement van het door hem geïnvesteerde kapitaal moet beschouwd worden als een vorm van dichotomie.

  7. Wanneer de aanvrager werkzaam is in een verzorgingsinstelling, mag er geen enkel verband bestaan tussen zijn inkomen en het aantal analyses van klinische biologie dat hij voorschrijft.

  8. Wanneer in een verzorgingsinstelling een honorariumpool bestaat met inbegrip van de klinische biologie, mag er bij de poolverdeling geen enkele correlatie bestaan tussen het deel dat een geneesheer ontvangt en het aantal door hem gevraagde analyses.

  9. De geneesheer-aanvrager die als connexist de klinische biologie uitoefent en van deze mogelijkheid afziet mag hiervoor op geen enkele wijze enige vergoeding ontvangen.

  10. Wanneer de aanvrager zelf een reeks onderzoekingen mag uitvoeren, maar deze voor een ander bevoegd persoon laat doen, geeft hem dit geen recht op enige vergoeding.
    Vergoedingen voor monsterafname, verzending, advies of interpretatie zijn verboden.

  11. Het aanvragen van onnodige onderzoekingen is een deontologische fout, zelfs wanneer dit geen direct of indirect voordeel meebrengt.

II. Gedragsregels voor de geneesheer-bioloog

  1. De geneesheer-bioloog zal de gevraagde onderzoekingen op een wetenschappelijk verantwoorde wijze uitvoeren en de bekomen resultaten, voorzien van de voor de interpretatie noodzakelijke inlichtingen met de nodige spoed aan de aanvrager bezorgen.
    Hiervoor dient de geneesheer-bioloog over de noodzakelijke infrastructuur en voldoende geschoold personeel te beschikken.

  2. Om de kwaliteit van het laboratorium op peil te houden, moet de geneesheer-bioloog regelmatig interne en externe kwaliteitscontroles laten uitvoeren.

  3. De geneesheer-bioloog dient de monsters bestemd voor onderzoekingen die zijn bevoegdheid of mogelijkheden overschrijden, tijdig aan daarvoor bevoegde laboratoria over te maken.
    Hiervoor mag hij geen enkele vergoeding ontvangen.

  4. De geneesheer-bioloog dient kliënteel te verwerven door de kwaliteit van zijn werk, zijn professionele integriteit, zijn bereidheid tot overleg met de aanvrager, zijn beschikbaarheid en de wijze waarop hij de continuïteit van de verzorging waarborgt.

  5. De geneesheer-bioloog mag geen enkel direct of indirect materieel voordeel verstrekken aan de aanvrager :

    • ereloonverdeling is ten strengste verboden;
    • vergoedingen, inclusief geschenken, voor monsterafname, verzending, advies of interpretatie zijn verboden;
    • voorstellen in die zin zijn eveneens verboden.
  6. De aanvraagformulieren zo nodig vergezeld van de onmisbare klinische gegevens, moeten beantwoorden aan de door de Orde reeds eerder uitgevaardigde richtlijnen.
    In het antwoord moeten de resultaten van de gevraagde analyses en deze van de analyses die na eventueel overleg met de aanvrager toegevoegd werden, duidelijk gespecifieerd worden.
    Aanvraag en afschrift van antwoord moeten gedurende drie jaar worden bewaard.

  7. Wanneer de geneesheer-bioloog analyses niet gerechtvaardigd of overbodig vindt, dient hij de aanvrager te contacteren;
    Hij mag zich niet verschuilen achter de verantwoordelijkheid van de geneesheer-aanvrager.

  8. De geneesheer-bioloog dient zich te houden aan de gevraagde analyses.
    Hij heeft het recht bijkomende analyses uit te voeren indien deze op grond van de klinische gegevens en de bekomen resultaten nodig lijken.
    Hij mag deze supplementaire analyses slechts aanrekenen als hij deze kan rechtvaardigen.

  9. De geneesheer-bioloog is verantwoordelijk voor de opgestelde honorariumnota's.
    Indien hij in een instelling werkzaam is moet hij, in overleg met de directie, een formule uitwerken die reëel toezicht geeft op de facturatie.

  10. De geneesheer-bioloog moet zijn contract met de directie voorafgaandelijk aan de Provinciale Raad van de Orde der Geneesheren voorleggen. In dit contract moet rekening gehouden worden met de bepalingen van de Code van Geneeskundige Plichtenleer en onderhavige regels.
    De geneesheer-bioloog dient zijn contract zo nodig aan de door de Raad gemaakte opmerkingen aan te passen.

  11. De geneesheer-bioloog kan zich bij niet naleving der hogervermelde punten niet verschuilen achter de directie of de raad van Beheer van het laboratorium. Hij is verplicht hun aandacht op deze punten te vestigen en desnoods onmiddellijk contact op te nemen met de Provinciale Raad van de Orde.

III. Gedragsregels voor de geneesheer-connexist

  1. De geneesheer-connexist moet zich beperken tot de noodzakelijke laboratoriumonderzoekingen :

    • hierbij zal de geneesheer zich laten leiden door zijn klinische zin, de ernst en de urgentie van het klinisch probleem;
    • het systematisch uitvoeren van uitgebreide reeksen analyses bij een eerste onderzoek evenals té frequente controles zijn verboden;
    • wanneer het klinisch probleem zijn bevoegdheid overschrijdt, zal de geneesheer-connexist op een specialist ter zake beroep doen.
  2. De geneesheer-connexist zal de onderzoekingen op een wetenschappelijk verantwoorde wijze uitvoeren. Hiervoor dient hij over de noodzakelijke infrastructuur en voldoende geschoold personeel te beschikken.

  3. Gezien de snelle evolutie van de geneeskunde, dient de geneesheer-connexist aan voortdurende bijscholing te doen.

  4. Om de kwaliteit van zijn laboratorium op peil te houden, moet de geneesheer-connexist regelmatig interne en externe kwaliteitscontroles laten uitvoeren.

  5. Wanneer de geneesheer-connexist onderzoekingen laat verrichten door een ander laboratorium, gelden voor hem alle gedragsregels als bepaald voor de geneesheer-aanvrager.

  6. De geneesheer-connexist is eveneens verplicht de hiernavolgende gedragsregels voor de geneesheer-bioloog na te leven.

    II. 5. De geneesheer-bioloog mag geen enkel direct of indirect materieel voordeel verstrekken aan de aanvrager :

    • ereloonverdeling is ten strengste verboden;
    • vergoedingen, inclusief geschenken, voor monsterafname, verzending, advies of interpretatie zijn verboden;
    • voorstellen in die zin zijn eveneens verboden.

    II. 9. De geneesheer-bioloog is verantwoordelijk voor de opgestelde honorariumnota's.
    Indien hij in een instelling werkzaam is moet hij, in overleg met de directie, een formule uitwerken die reëel toezicht geeft op de facturatie.

    II. 10. De geneesheer-bioloog moet zijn contract met de directie voorafgaandelijk aan de Provinciale Raad van de Orde der Geneesheren voorleggen. In dit contract moet rekening gehouden worden met de bepalingen van de Code van Geneeskundige Plichtenleer en onderhavige regels.
    De geneesheer-bioloog dient zijn contract zo nodig aan de door de Raad gemaakte opmerkingen aan te passen.

    II. 11. De geneesheer-bioloog kan zich bij niet naleving der hogervermelde punten niet verschuilen achter de directie of de raad van Beheer van het laboratorium. Hij is verplicht hun aandacht op deze punten te vestigen en desnoods onmiddellijk contact op te nemen met de Provinciale Raad van de Orde.