Resultaten
Resultaten
Onafhankelijkheid van de gerechtelijk deskundige
Een advocaat die optreedt als raadsman van patiënten in dossiers van medische aansprakelijkheid wordt regelmatig geconfronteerd met artsen die enerzijds opdrachten aanvaarden als onafhankelijk gerechtsdeskundigen en anderzijds als technisch adviseurs van een arts of van een verzekeringsmaatschappij in gelijkaardige geschillen. Hij vraagt of een gerechtsdeskundige nog een onafhankelijk standpunt kan innemen wanneer hij voor rekening van een verzekeringsmaatschappij in andere dossiers het omgekeerde moet verdedigen.
Advies van de Nationale Raad :
In de eerste plaats dient beklemtoond te worden dat iedere arts die belast is met een deskundigenonderzoek, ongeacht of het gaat over een gerechtelijk of minnelijk, een tegensprekelijk of eenzijdig onderzoek, onpartijdig en onafhankelijk moet zijn bij de vervulling van zijn opdracht. Deze eigenschappen zijn immers inherent aan om het even welk deskundigenonderzoek (1).
Wat dient verstaan te worden onder onafhankelijkheid en onpartijdigheid ?
Deze begrippen betekenen in de eerste plaats dat de deskundige volledig onafhankelijk moet zijn van de partijen in het geding en geen enkele band mag hebben met het geschil waarin het deskundigenonderzoek bevolen is.
In een ruimere zin betekenen onafhankelijkheid en onpartijdigheid bovendien dat de deskundige zijn opdracht moet vervullen in volledige objectiviteit, zonder beïnvloed te worden door enige druk, zoals druk door een overheid, een corporatie of de publieke opinie, noch door het nastreven van een persoonlijk belang, bijvoorbeeld de wil om een rechter, een advocaat of één van de partijen te behagen in de hoop andere opdrachten te krijgen, noch door filosofische, godsdienstige, politieke, culturele, taalkundige of andere opvattingen (2).
Zowel het Gerechtelijk Wetboek als de Code van geneeskundige plichtenleer bevatten voldoende precieze regels om de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid te verzekeren van de gerechtelijk deskundige of van de met een deskundigenonderzoek belaste arts ten opzichte van de partijen en van het geschil waarin hij dient op te treden (3).
Met betrekking tot de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid in ruime zin bevatten het voornoemde wetboek en de voornoemde Code regels van veel algemenere aard. Voor de toepassing van deze regels dienen de aangevoerde feiten beoordeeld te worden in het licht van de concrete gegevens van elk geval.
Artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd bij de wet van 10 juni 2001 betreffende de onttrekking en wraking, bepaalt, in combinatie met artikel 966, dat “Iedere rechter [of deskundige] kan worden gewraakt […] : 1° wegens wettelijke verdenking”.
De wettelijke verdenking is een omstandigheid die in de geest van een partij de gewettigde vrees doet ontstaan dat een rechter geen uitspraak kan doen of een deskundige geen technisch advies kan verstrekken op objectieve en onpartijdige wijze.
Artikel 119 van de Code van geneeskundige plichtenleer van zijn kant bepaalt zeer algemeen dat de arts belast met een deskundigenonderzoek “de bepalingen van deze Code moet naleven” en “geen opdracht mag aanvaarden die tegen de medische ethiek indruist”.
Uit het voorgaande vloeit voort dat wanneer de deskundige geen persoonlijke of rechtstreekse band met een partij in het geding of met het geding zelf heeft, geval per geval dient te worden onderzocht of hij over voldoende onafhankelijkheid beschikt om de opdracht te vervullen.
Zo kan alleen uit het feit dat een gerechtelijk deskundige als technisch adviseur van een arts of van een verzekeringsmaatschappij optreedt in een of meerdere geschillen die gelijkaardig zijn aan dat waarover de expertise handelt waarmee hij belast is, niet noodzakelijkerwijs worden afgeleid dat deze deskundige niet over de vereiste onafhankelijkheid of onpartijdigheid beschikt om zijn opdracht te vervullen.
Er anders over beslissen zou er in de praktijk toe leiden niet langer artsen die bijzonder gespecialiseerd zijn in een precies domein van de geneeskunde te kunnen aanwijzen als gerechtelijke of minnelijk aangestelde deskundigen, hetgeen ongetwijfeld spijtig zou zijn. Het Hof van Cassatie heeft trouwens expliciet aangenomen dat de vereiste van onafhankelijkheid en onpartijdigheid voor de deskundige niet te ver moet worden gedreven overwegende dat “evenwel het vereiste van de onpartijdigheid van een deskundige niet kan worden gelijkgesteld met het vereiste van een onpartijdig en onafhankelijk rechter […], nu deze na het debat over de zaak beslist, terwijl gene vóór het debat alleen maar een advies verstrekt, dat voor de rechter kan worden aangevochten”. (4)
Sommige bijzondere omstandigheden daarentegen kunnen aanleiding geven tot een gewettigde verdenking ten opzichte van de expert. Wij citeren als voorbeeld een situatie waarin de expert in een geschrift een geëngageerd of zelfs militant standpunt zou hebben ingenomen over een vraag die ernstig wordt betwist in wetenschappelijke kringen, terwijl precies deze vraag wordt gesteld in het kader van zijn expertiseopdracht of een bepaalde invloed kan uitoefenen op de conclusies ervan.
De vraag over de economische band die kan bestaan tussen een deskundige (of een expertisebureau) en een partij, grote aanbrenger van deskundigenonderzoeken, is delicaat. Bepaalde verzekeringsmaatschappijen vragen regelmatig de aanwijzing van dezelfde deskundige (of van verscheidene leden van een zelfde expertisebureau) zodat het geheel van expertises door deze maatschappij “aangebracht” aan de deskundige (of aan het expertisebureau) een niet verwaarloosbaar percentage uitmaakt van de inkomsten van deze deskundige (of van dat bureau).
Deze laatste zou aldus voor een belangenconflict kunnen komen te staan.
In dat opzicht dient opgemerkt te worden dat de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de deskundige, zoals deze van de rechter, beoordeeld moeten worden door zich niet alleen af te vragen of de situatie waarin de deskundige zich bevindt, meer bepaald op economisch vlak, van dien aard is dat ze hem belet zijn opdracht onpartijdig, sereen en belangeloos te vervullen, maar ook of deze situatie van dien aard is dat ze in hoofde van de partijen en van de derden een wettige verdenking teweegbrengt met betrekking tot de onpartijdigheid van de deskundige. (5)
(1) Voor een recente studie over de onafhankelijkheids- en onpartijdigheidsplicht van de deskundige in het kader van de verschillende categorieën van deskundigenonderzoeken, zie Paul Henri Delvaux, La responsabilité des experts, in “L’expertise”, colloque UCL, Bruylant 2002, p. 229 en volgende.
(2) Marcel Storme : Het ongemak van de gerechtelijke expert, in “Liber amicorum Lucien Simont, Bruylant 2002, p. 214 en 215.
(3) Zie artikel 828, 2° tot 12° van het Gerechtelijk Wetboek zoals gewijzigd bij de wet van 10 juni 2002 betreffende de onttrekking en wraking, waarnaar artikel 966 van hetzelfde wetboek en artikel 121 van de Code van geneeskundige plichtenleer verwijzen.
(4) Arr. Cass. 15 maart 1985, nr. 428, p. 969
(5) J. Velu en R. Ergec, Convention européenne des droits de l’homme, Répertoire pratique de droit belge, Complément VII, 1990, nr. 543 en volgende. C. Matray, Le chagrin des juges, Ed. Complexe, 1997, p. 54.
Onafhankelijkheid van de expert belast met een minnelijke expertise
Onafhankelijkheid van de expert belast met een minnelijke expertiseopdracht
Een provinciale raad stuurt een brief door van een arts die vraagt welke houding een bijstandsgeneesheer dient aan te nemen in een minnelijke medische expertise : "Moet hij onafhankelijk van de mening van het slachtoffer dat hij verdedigt (en door wie hij gekozen werd als bijstandsgeneesheer) tewerk gaan of mag hij slechts tekenen met diens akkoord ?"
Advies van het Bureau van de Nationale Raad :
Op 8 februari 2001 stelde de Provinciale Raad X aan het Bureau van de Nationale Raad de vraag of een arts belast deel te nemen aan een “minnelijke expertise” zijn opdracht moet uitvoeren in volledige onafhankelijkheid ten opzichte van de partij die hem aanwees als expert.
Op 6 augustus 2002 wordt deze vraag opnieuw gesteld aan de Nationale Raad door een advocaat.
Enkele studies onlangs verschenen in de rechtsleer analyseerden dit probleem grondig en laten toe met kracht te verklaren dat de onafhankelijkheid van de expert inherent is aan elke vorm van expertise.
In de eerste plaats dient men de hoedanigheid van technisch raadgever te onderscheiden van deze van expert alvorens vervolgens de verschillende “extragerechtelijke” expertiseopdrachten te onderzoeken.
1. De opdracht van technisch raadgever
Een partij kan, tijdens een onderhandeling, tijdens het zoeken naar een oplossing voor een geschil of tijdens een expertise aan een man van het vak vragen haar bij te staan om haar belangen te verdedigen en ondertussen ook technische uitleg te geven. Een vakman die op die manier in dienst genomen werd door een partij wordt “technisch raadgever” genoemd. Aangezien hij in dienst is van een partij moet hij niet onafhankelijk zijn ten opzichte van deze laatste.
Elke vakman, zoals zeer in het bijzonder een arts, is echter in alle omstandigheden gehouden zijn beroepsdeontologie te eerbiedigen. Zelfs wanneer hij belast is de belangen van een cliënt te verdedigen, moet hij blijk geven van de bekwaamheid en wetenschappelijke ernst die zijn kwalificatie inhoudt. Bovendien mag hij zich in geen geval medeplichtig maken aan frauduleus gedrag met de bedoeling derden te bedriegen.
2. De opdracht van unilaterale expertise
Een partij kan ook beroep doen op een vakman om een expertise uit te voeren. Dan gaat het er voor de vakman niet langer om bijstand of technische raad te verstrekken maar wel degelijk als expert een technisch advies te geven in een verslag dat in zekere mate als bewijs kan dienen juist omdat het uitgaat van een persoon die zich beroept op de hoedanigheid van expert.
Dergelijk advies moet objectief, deskundig en onpartijdig zijn. Elke expertise bestaat er inderdaad in gebruik te maken van een technische bekwaamheid die enkel waarde heeft indien ze uitgeoefend wordt met eerbiediging van de vereisten qua onafhankelijkheid en objectiviteit die onafscheidelijk verbonden zijn met elke wetenschappelijke daad (1).
Op die manier werd de buitencontractuele aansprakelijkheid van een expert in onroerende goederen die unilateraal belast werd door een kredietnemer gebouwen te schatten in een verslag bestemd voor de bankier uitlener, geïmpliceerd ten opzichte van de bankier om “bij gebrek aan onafhankelijkheid of zorg in de uitvoering van zijn opdracht waarden gegeven te hebben die objectief geen enkel verband hebben en buiten elke verhouding staan met de handelswaarde die hij had moeten opmaken …” (2)
3. De opdracht van eenvoudige minnelijke expertise
Twee of meer partijen belasten in onderlinge overeenstemming één of meer experts een technisch advies te geven in een gemeenschappelijk verslag dat noch de partijen, noch de rechter zal binden. Het gaat om een expertise die dezelfde bewijswaarde heeft als een gerechtelijke expertise.
Wanneer er meerdere experts zijn, moet elk van hen ten opzichte van alle partijen blijk geven van dezelfde onafhankelijkheid, dezelfde objectiviteit en dezelfde onpartijdigheid, zelfs indien elk van de partijen één van hen moest kiezen. Elke minnelijke expertise houdt inderdaad in alle omstandigheden onafhankelijkheid, onpartijdigheid, rechtschapenheid en bekwaamheid in vanwege alle aangewezen experts (3).
De opdracht van een beslissende of onherroepelijke minnelijke expertise
Het betreft een minnelijke expertise waarbij de partijen zich onherroepelijk verbinden de conclusies van de expert of experts te aanvaarden. Volgens de recente rechtsleer zou het niet langer om een werkelijke expertise gaan maar wel om een “bindende derdenbeslissing” (4).
Zelfs al zijn we, vanuit juridisch standpunt, niet langer in aanwezigheid van een expertise, toch lijdt het geen enkele twijfel dat de experts die optreden in het kader van dergelijke beslissende opdrachten dezelfde kwaliteiten moeten bezitten als deze hierboven beschreven voor de zogenaamde eenvoudige minnelijke expertises, en dit te meer daar hun aansprakelijkheid ten opzichte van de partijen potentieel zwaarder is dan in de andere gevallen aangezien hun conclusies, in de regel, later niet meer betwist kunnen worden door de partijen (5).
Tot besluit, elke arts die een expertiseopdracht vervult moet onafhankelijk en onpartijdig zijn zowel ten opzichte van de persoon die hem als expert koos als ten opzichte van de andere personen betrokken bij de expertise. Dit principe wordt trouwens uitdrukkelijk bekrachtigd door artikel 122 van de Code van geneeskundige plichtenleer, terwijl artikel 121 preciseringen geeft over de voorwaarden en modaliteiten van deze onafhankelijkheid.
Deze principes worden in de praktijk helemaal niet altijd geëerbiedigd, precies omdat de rol van de expert in een minnelijke expertise niet goed begrepen is en vaak verward wordt met deze van technisch raadgever. Deze verwarring wordt in de hand gewerkt door de gewoonte die sommige verzekeringsmaatschappijen hebben om de persoon die eerst als technisch raadgever belast werd het schadegeval vast te stellen voor rekening van de verzekeraar automatisch als minnelijk expert aan te stellen (6). Deze praktijk is echter in strijd met de hierboven uiteengezette principes die zowel de materie van de expertise als de geneeskundige plichtenleer regelen.
Sedert enige tijd gingen er gezaghebbende stemmen op om de ongezonde situaties aan te klagen waarin vele experts zich bevinden en die ernstige vrees doen rijzen in de geest van de partijen en van de derden in verband met hun onafhankelijkheid en hun onpartijdigheid (7). Deze situaties, blijkbaar steeds frequenter, die ook het rechtvaardige karakter van het proces, zoals gewaarborgd door artikel 6 van het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en van de fundamentele vrijheden, in gevaar kunnen brengen, zouden meer moeten aangeklaagd en bestreden worden, vooral in het medische domein.
(1) P.H. DELVAUX, La responsabilité des experts, in “L’expertise”, colloquium georganiseerd door de UCL in maart 2001 onder leiding van J. Van Compernolle en B. Dubuisson, Bruylant, 2002, p. 229 en vlgde. nr. 5, 11 en 12.
(2) Hof van beroep van Bergen, 5 december 1995, RGAR, 1998, nr. 13015.
(3) P. LURQUIN, Le traité de l’expertise en toutes matières, vol I, Bruylant, 1985, p. 22 tot 24 nr. 13 en 15; K. VANDERPER, Minnelijke medische expertise, in : lus, 8, Expertise, Kluwer, 1987, p. 61 nr. 70; J. TINANT, L’expertise médicale amiable : principes et modalités, in : “Questions de droit des assurances” Ed. Jeune barreau de Liège 1996, I, p. 487; M. BEERENS & L. CORNELIS, De aansprakelijkheid van de deskundige in privaatrechtelijke geschillen, in : Deskundigenonderzoek in privaatrechtelijke geschillen, Intersentia Rechtswetenschappen, 2000, p. 154, nr. 12; P.H. DELVAUX, loc. cit., p. 236 en vlgde. nr. 17 tot 20.
(4) M. STORME, De bindende derdenbeslissing of het bindend advies als middel tot voorkoming van gedingen, TPR, 1984, p. 1243 en vlgde.; J. VAN COMPERNOLLE : Expertise et arbitrage, in “L’expertise” Bruylant 2002, p. 51 en vlgde. nr. 23 tot 30.
(5) P.H. DELVAUX, loc. cit. p. 242 nr. 27.
(6) P.H. DELVAUX, loc. cit. p. 238 nr. 20.
(7) HANNEQUART, L’expertise et le procès en responsabilité, in : Mélanges R.O. Dalcq, Larcier 1994, p. 44 en vlgde. nr.10-17.