keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

Naamborden03/03/2012 Documentcode: a137021
Titel "sportarts"

Een provinciale raad legt aan de Nationale Raad een vraag van een arts voor aangaande de titel ‘sportarts'.
Kan een arts deze titel dragen zonder een specifieke opleiding te hebben gevolgd en zijn de adviezen van de Nationale Raad van 18 januari 1986 en van 19 april 1986 nog toepasselijk?

Advies van de Nationale Raad :

In zijn zitting van 3 maart 2012 heeft de Nationale Raad van de Orde van geneesheren uw schrijven aangaande het dragen van de titel ‘sportarts' onderzocht.

Met de diploma's, getuigschriften of andere attesten in de sportgeneeskunde vermeld in artikel 6 van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juni 2008 houdende uitvoering van het decreet van 13 juli 2007 inzake medisch [en ethisch] verantwoorde sportbeoefening, kan men de functie van sportarts in sportorganisaties en sportfederaties bekleden. Deze stukken bewijzen dat een arts, huisarts of geneesheer-specialist, beschikt over een bijzondere bekwaamheid aangaande de sportmedische problematiek.

Het hierboven vermelde besluit van de Vlaamse Regering definieert tevens de voorwaarden voor een erkenning als keuringsarts van een sportmedisch centrum, als controlearts of als toezichthoudende arts bij sportclubs.

De functie van keuringsarts is voorbehouden voor houders van het diploma van arts die een van de volgende opleidingen hebben gevolgd: aan de VUB en de KULeuven wordt een master na master sportgeneeskunde georganiseerd gedurende één jaar. In de opleiding aan de VUB wordt samengewerkt met de UGent en de UAntwerpen. Aan de UGent kan men een "getuigschrift van aanvullend onderwijs in de sportgeneeskunde" behalen, ook met een duurtijd van één jaar. In de opleiding van de UGent wordt eveneens samengewerkt met de UAntwerpen. Met deze bijkomende master of dit getuigschrift kan men een erkenning aanvragen van keuringsarts bij het Vlaams ministerie voor sport.

Een door de Vlaamse Gemeenschap erkend keuringscentrum moet minstens één keuringsarts in dienst hebben.

De sportgeneeskunde is in België geen erkend medisch specialisme. Het Riziv erkent geen specifieke nomenclatuur toegankelijk voor sportartsen.

Een arts mag zich slechts beroepen op de titel van sportarts in zoverre hij bijzondere bekwaamheden kan laten gelden die door o.a. de hierboven vermelde opleidingen worden bewezen.

De Nationale Raad merkt op dat op deontologisch gebied de adviezen van de Nationale Raad van 18 januari 1986 en van de Nationale Raad van 19 april 1986 (zie als bijlage) nog toepasselijk zijn.

Bijlagen: adviezen van de Nationale Raad van 18 januari 1986 en 19 april 1986.

Geneeskunde (Sport-)05/09/2009 Documentcode: a127005
Bepalen van het lactaatgehalte door niet-artsen
Monsternemingen voor het bepalen van het lactaatgehalte door niet-artsen tijdens een maximale of submaximale inspanningstest met het oog op het verstrekken van persoonlijk trainingsadvies.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad van de Orde van geneesheren heeft op 4 juli en 5 september 2009 uw schrijven van 3 maart 2009 en de erbij gevoegde mail van de heer ... van 1 maart 2009 besproken. Ze hebben betrekking op het al dan niet toelaten van monsterafname voor het bepalen van het lactaatgehalte door niet-artsen tijdens maximale of submaximale inspanningstests met het oog op het verstrekken van persoonlijk trainingsadvies. Ze roepen de volgende opmerkingen op.

Ten eerste stelt de Nationale Raad vast dat de monsterafname voor het bepalen van het lactaatgehalte gebeurt tijdens een inspanningstest die in een zaal (ergometer, loopband, ...) of buiten (atletiekpiste, zwembad, ...) uitgevoerd wordt, waarbij de inspanning maximaal of submaximaal kan zijn. De Nationale Raad meent dat inspanningstesten slechts toegelaten mogen zijn na een medisch geschiktheidsonderzoek en onder medische supervisie aangezien ze een potentieel risico inhouden voor de gezondheid van de sportbeoefenaars, ook al is dit risico klein.

Vervolgens, ofschoon iedereen vrij is een persoonlijke controle te verrichten door het lactaatgehalte te bepalen met een zogenaamd geschikt apparaat, kan de Nationale Raad, op grond van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, niet aanvaarden dat trainers (of verzorgers) op eigen initiatief en verantwoordelijkheid monsterafnames verrichten bij sportbeoefenaars.

Tot slot meent de Nationale Raad dat het, gezien de grote variaties van het lactaatgehalte in de fysiologische en pathologische omstandigheden, niet aangewezen is de interpretatie van het resultaat van de lactaatgehaltebepaling bij een sportbeoefenaar toe te vertrouwen aan niet-artsen om hem/haar persoonlijk trainingsadvies te geven. Dit kan slechts gebeuren in overleg met en onder het toezicht van een arts die er, eventueel rekening houdend met andere parameters, de eindverantwoordelijkheid voor draagt.

Geneeskunde (Sport-)16/10/2004 Documentcode: a107001
Doping en (top)sport

Naar aanleiding van door de Commissie voor de Sociale Aangelegenheden van de Senaat gehouden hoorzittingen en schriftelijke bevragingen, vraagt de voorzitter van deze Senaatscommissie het standpunt van de Nationale Raad betreffende doping in de (top)sport.

Advies van de Nationale Raad :

Uit het aan de Raad overgelegd schrijven blijkt dat tijdens de door de commissie gehouden hoorzittingen “meermaals” verwezen werd naar “het bevoorradingscircuit” via artsen, veeartsen en apothekers. Er wordt ook beweerd dat "de gedragsvrijheid van de voorschrijvers hierin een knelpunt is.” Indien er werkelijk abnormale praktijken bestaan kan de Nationale Raad deze geenszins aanvaarden. Hij vraagt zich echter af of er voldoende betrouwbare gegevens voorhanden zijn om dergelijke verklaringen te staven. Mocht dit het geval zijn, verwondert het de Nationale Raad dat de tuchtcolleges binnen de Orde slechts uitzonderlijk in kennis gesteld worden van dergelijke feiten. De enkele keren dat dit zich voordeed werden de dossiers door de provinciale raden ernstig behandeld. Overigens is het via de inspectie van de apotheken eenvoudig het voorschrijfgedrag van artsen na te gaan. Gezien het beperkte aantal inspecteurs van de apotheken dient het nazicht van de geneesmiddelenvoorschriften wel een prioriteit in het beleid te zijn.

De Nationale Raad is van mening dat de bestaande deontologische regels omtrent het voorschrijven van geneesmiddelen volstaan. Artikel 36 van de Code van geneeskundige plichtenleer voorziet onder meer dat artsen dienen te vermijden “geneesmiddelen voor te schrijven op eenvoudig verzoek van de patiënt zonder dat diens toestand dit medisch rechtvaardigt” zoals eveneens wordt gesteld dat “geneesmiddelen in gepaste vorm en hoeveelheid” dienen voorgeschreven te worden. Daarnaast is de arts zowel deontologisch als wettelijk verplicht zijn patiënt volledig te informeren over elke voorgestelde behandeling zodat het uitgesloten is medicatie voor te schrijven zonder de samenstelling, de werking, de nevenverschijnselen en de eventuele risico’s voorafgaandelijk mee te delen.

De Nationale Raad is van mening dat de tuchtcolleges van de Orde in de bestrijding van “doping in (top)sport” een bijdrage leveren maar deze bijdrage is gezien het beperkte aantal voorgelegde dossiers bescheiden.

In het overgelegde schrijven wordt de Nationale Raad om suggesties gevraagd die tot wetgevende initiatieven kunnen leiden in de strijd tegen doping. De Nationale Raad is van mening dat niet alleen aan doping waarvan een sluitende bepaling ontbreekt maar aan alle praktijken die schadelijk zijn voor de gezondheid van de sporters paal en perk dient gesteld te worden en dat wetgevende initiatieven zich niet mogen beperken tot topsporters. De bescherming van de gezondheid van jeugdige sporters en van alle personen die in hun vrije tijd aan sport doen is maatschappelijk een probleem dat te weinig aandacht krijgt.

Briefhoofden19/09/1998 Documentcode: a082019
Vermeldingen op naamborden en briefhoofden en in telefoongidsen - Begrip "sportarts"

Op 25 april 1998 bracht de Nationale Raad een advies uit over de voor artsen toegelaten vermeldingen op naamborden en briefhoofden en in telefoongidsen (Tijdschrift Nationale Raad, nr. 81, p. 8).
Een provinciale raad vraagt nu wat in dit advies bedoeld wordt met "sportarts".

Antwoord van de Nationale Raad:

De Nationale Raad besprak in zijn vergadering van 19 september 1998 uw brief van 3 juli 1998 betreffende de vermelding van "sportarts" op naamborden, briefhoofden en in telefoongidsen.

De Nationale Raad is van mening dat sportgeneeskunde een tak van de geneeskunde is waarvan de eigenheid door medische middens aanvaard wordt. Dit blijkt ook uit de inhoud van uw schrijven.

In de gegeven voorbeelden (sportarts, vaatchirurg, fleboloog, androloog enz.) worden takken van de geneeskunde vermeld die niet steeds aan een specialisme te linken zijn : vaatchirurgen zijn meestal erkend als algemeen chirurg, maar er zijn flebologen die b.v. erkend zijn als dermatoloog en andrologen kunnen b.v. erkend zijn als internist, uroloog of gynaecoloog. Zo kan een sportarts een algemeen geneeskundige zijn of als titularis van een bijzondere beroepstitel erkend zijn. De Nationale Raad deed geen uitspraak over de discipline waartoe een sportarts dient te behoren.

Over de noodzaak van een bijkomende universitaire opleiding tot sportarts stelde de Nationale Raad in zijn adviezen van 18 januari 1986 en 19 april 1986 (Officieel Tijdschrift nr. 34, p. 36 en 37) dat aanvullend onderwijs in de sportgeneeskunde slechts één element is om de bekwaamheid van de arts in die tak van de geneeskunde te beoordelen.

De Nationale Raad blijft van mening dat de provinciale raden in deze materie bevoegd zijn adviserend op te treden en elk concreet geval afzonderlijk te beoordelen. Door zijn advies van 25 april 1998 wenst de Nationale Raad zijn eerder ingenomen standpunt betreffende de vermelding van sportarts op naamborden en briefhoofden en in telefoongidsen niet te wijzigen.

Geneeskunde (Arbeids-)15/02/1997 Documentcode: a076013
Voetbal - Doping

Kan de arts van een voetbalclub een speler die een verboden product heeft gebruikt, verbieden te spelen?

Advies van de Nationale Raad:

De Nationale Raad van de Orde der geneesheren heeft in zijn vergadering van 15 februari 1997 de in uw schrijven van 23 oktober 1996 en voorgaanden gestelde problematiek verder onderzocht en brengt het hierna volgend advies uit.

Bij het opstellen van dit advies is de Nationale Raad uitgegaan van het medisch beroepsgeheim. Het al dan niet overmaken van bepaalde medische persoonsgegevens is afhankelijk van de aard van de relatie tussen speler, arts en club.

Ter illustratie enkele voorbeelden.

Wanneer een arts door een club aangezocht wordt als deskundige een speler te onderzoeken in het kader van een eventuele aanwerving zal de arts de speler voorafgaandelijk meedelen dat hij aan zijn opdrachtgever alle medische informatie zal overmaken die nuttig kan zijn voor de beoordeling van de waarde van de kandidaat. Zo zal de arts aan zijn opdrachtgever bv. meedelen dat uit de verrichte onderzoekingen blijkt dat de speler anabolica neemt.

Wanneer een arts occasioneel door een club gevraagd wordt aanwezig te zijn gedurende een wedstrijd om een speler voor, gedurende of onmiddellijk na de wedstijd te onderzoeken en/of de eerste zorgen te verlenen, treedt hij op als behandelend geneesheer en zal hij enkel aan de speler zijn bevindingen en advies meedelen.

Uitgaande van deze twee uitersten dient een antwoord te worden gegeven op de doorsnee situatie waarin de arts zich bevindt.

Wanneer de taak van de arts zich beperkt tot aanwezigheid op trainingen en wedstrijden om spelers te onderzoeken en curatieve zorg te verstrekken, dient hij zich als behandelend geneesheer van de onderzochte te gedragen en zal hij enkel aan de speler zijn bevindingen en advies meedelen. Enkel wanneer de speler door zijn advies niet te volgen zijn gezondheid zeer ernstig kan schaden (bv. ritme-stoornissen, hoofdpijn met meningiale tekenen) of een gevaar zou kunnen opleveren voor medespelers of toeschouwers, zal de arts de speler meedelen dat hij zich in een noodtoestand bevindt en dat hij aan het clubbestuur het verbod tot spelen zal overmaken. Het belang van de club of het materieel belang van de speler volstaat niet als rechtvaardigingsgrond voor enige mededeling aan de club.

Wanneer de taak van de arts ruimer is dan hoger vermeld (bv. preventief onderzoek van de spelers en/of het superviseren van trainingen) vertoont zijn opdracht veel analogie met de taak van een arbeidsgeneesheer in een bedrijf. Het is dan ook wenselijk de deontologische gedragsregels die gelden voor arbeidsgeneesheren na te leven. De arts zal in dit geval na onderzoek van de speler deze volledig informeren over zijn bevindingen en hem desgevallend adviseren ziijn huisarts te contacteren. Aan het clubbestuur zal hij enkel meedelen dat de speler volledig geschikt is, slechts gedeeltelijk geschikt is of ongeschikt is voor een bepaalde tijd om deel te nemen aan een wedstrijd of training. De medische gronden van zijn advies zal hij zoals de arbeidsgeneesheer niet meedelen aan het bestuur van de vereniging.

Op grond van het gemaakte onderscheid in de verschillende opdrachten van de arts kan uw initiële en concrete vraag (een arts weet dat een speler doping gebruikt) worden beantwoord. Wanneer de taak van de arts niet verder reikt dan behandelend geneesheer plaatst hij de speler voor zijn verantwoordelijkheid. Wanneer zijn opdracht ruimer is en analogie vertoont met de taak van een bedrijfsarts deelt hij aan het bestuur van de club mee dat de speler ongeschikt is zonder opgave van reden.

Dit advies is enkel gebaseerd op de deontologische principes terzake. De Nationale Raad is niet bevoegd de juridische aspecten van de voorgelegde problematiek te beoordelen.

Tenslotte is de Nationale Raad van oordeel dat het uitwerken van een statuut voor de arts door de Koninklijke Belgische Voetbalbond wenselijk is. Dit zou de relatie tussen speler, arts en club verduidelijken. De Nationale Raad is van oordeel dat dit statuut de professionele onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de arts en de naleving van de door de arts uitgebrachte adviezen dient te waarborgen.

Beroepsgeheim15/06/1991 Documentcode: a053013
Vlaamse anti-dopingcommissie - Beroepsgeheim

Vlaamse anti‑dopingcommissie ‑ Beroepsgeheim

Een Provinciale Raad legt aan de Nationale Raad een brief voor van een van zijn raadsleden, die door de "Vlaamse anti‑ dopingcommissie" verzocht wordt een volledig dossier voor te leggen van de sportbeoefenaars aan wie hij beta2‑mimetica voor asthma bronchiale voorschrijft.
Het betrokken raadslid en de Provinciale Raad verzetten zich tegen deze handelwijze van de anti‑dopingcommissie omdat:
1. zij een schending van het beroepsgeheim uitmaakt;
2. zij aanleiding geeft tot overbodige onderzoeken bij sportlui, die bovendien ten laste van het RIZIV zouden vallen;
3. ten onrechte gesuggereerd wordt dat een pneumoloog het best zou geplaatst zijn om de testen te kiezen.

Nadat de Raad kennis genomen heeft van de nota van een raadslid dat het probleem bestudeerd heeft, wisselt hij van gedachten en brengt hij het volgende advies uit:
Artikel 105
(1) van de Code van geneeskundige Plichtenleer verwoordt duidelijk dat de behandelende geneesheer, in het belang van zijn patiënten, actief moet samenwerken met zijn collega's die aan preventieve geneeskunde doen en dit binnen de in artikels 55 tot 70(2) vastgelegde grenzen van het beroepsgeheim.

De administratieve en medische anti‑dopingcontrole waarvan sprake valt niet onder de wettelijke en deontologische uitzonderingen op het beroepsgeheim. Integendeel, de geneesheer van de centra voor preventieve geneeskunde moet iedere nuttige informatie mededelen aan de geneesheer die aangewezen werd door de patiënt die hij onderzoekt.

Indien men de anti‑dopingcommissie gelijkstelt met de arbeidsgeneeskunde, in de geest van een medisch‑sociale raadpleging, mag de behandelende geneesheer, met toestemming van de betrokken persoon, de arbeidsgeneesheer op de hoogte brengen van de informatie die hij nuttig acht voor zijn patiënt. Nu blijkt dat de anti‑dopingcommissie niet mag worden gelijkgesteld met een arbeidsgeneesheer en dat haar activiteiten niet mogen worden gelijkgeschakeld met een gewone medisch‑ sociale raadpleging.
Normaliter worden de geneesheren van die anti‑dopingcommissie gelijkgesteld met de geneesheren‑adviseurs, ‑controleurs, ‑deskundigen en ‑ambtenaren (hoofdstuk IV, art. 119 tot art. 130(3) van de Code van geneeskundige Plichtenleer). Zij blijken dus onderworpen te zijn aan deze artikels en in het bijzonder aan artikel 124 volgens hetwelk zij slechts besluiten mogen formuleren nadat zij de patiënt hebben ondervraagd, zelfs indien zij gespecialiseerde onderzoekingen hebben laten uitvoeren of over elementen beschikken die hen door andere geneesheren werden medegedeeld. Deze geneesheren‑controleurs moeten eerbied opbrengen voor artikel 126 en artikel 127 en voor de artikelen 129 en 130 die in het bijzonder bepalen dat de geneesheer moet vermijden de behandelende geneesheer ertoe te brengen het beroepsgeheim te schenden, dat laatstgenoemde zelfs tegenover hem moet bewaren.

Besluit:

‑ De anti‑dopingcommissie kan, met toestemming van de betrokken personen, de door haar gekozen geneesheer verzoeken de onderzoeken uit te voeren die zij nodig acht en zij kan vragen de resultaten mede te delen aan de behandelende geneesheer die aangewezen werd door de betrokken personen.

- De geneesheren zijn gebonden door het beroepsgeheim. De anti‑dopingcommissie mag de geneesheren er niet toe aanzetten het beroepsgeheim te schenden.

- De patiënt kan een getuigschrift vragen aan zijn geneesheer die gerechtigd is, en dus niet verplicht, om dit te verstrekken. De patiënt kan dit getuigschrift inzake de inneming van geneesmiddelen of de motivatie ervan overhandigen aan de commissie.

VOETNOTEN

1. Artikel 105: Binnen de in artikels 55 tot 70 vastgestelde grenzen van het beroepsgeheim moet de geneesheer, in het belang van zijn patiënten, actief samenwerken met zijn collega's die aan preventieve geneeskunde doen en hun medewerkers.

2. Artikels 55 tot 70:

Art. 55: Het beroepsgeheim dat de geneesheer moet bewaren, is van openbare orde. De door patiënten geraadpleegde of om zorgen of raad verzochte practici zijn in alle omstandigheden door het beroepsgeheim gebonden.

Art. 56: Het beroepsgeheim van de geneesheer omvat zowel al wat de patiënt hem zelf heeft gezegd of toevertrouwd, als wat de geneesheer weet of heeft ontdekt ten gevolge van onderzoekingen of van door hem gedane of aangevraagde navorsingen.

Art. 57: Het beroepsgeheim omvat alles wat de geneesheer heeft gezien, gehoord, vernomen, vastgesteld, ontdekt of opgevangen tijdens of bij gelegenheid van de uitoefening van zijn beroep.

Art. 58: Binnen uitdrukkelijk vastgelegde perken, gelden wettelijke uitzonderingen voor de hierna opgesomde gevallen. De geneesheer moet in geweten oordelen of hij door het beroepsgeheim toch niet wordt verplicht bepaalde gegevens niet mede te delen.

  1. Het verstrekken van inlichtingen, in het kader van de wetgeving op de ziekte‑ en invaliditeitsverzekering, aan de geneesheren‑inspecteurs van de dienst voor geneeskundige controle van het RIZIV, in zoverre die inlichtingen noodzakelijk zijn voor hun controleopdracht en binnen de perken ervan blijven.
    Het verstrekken van deze inlichtingen en het aanwenden ervan door de geneesheren‑inspecteurs zijn onderworpen aan het eerbiedigen van het beroepsgeheim.

  2. Het verstrekken van inlichtingen of medische gegevens over de verzekerde, aan de geneesheren‑adviseurs van verzekeringsinstellingen tegen ziekte en invaliditeit en binnen de perken van de medisch‑sociale raadplegingen.
    De geneesheer‑adviseur van een verzekeringsinstelling is, zoals elke andere geneesheer, gebonden door het beroepsgeheim; hij moet aan die instelling uitsluitend zijn besluiten op administratief vlak mededelen.

  3. De aangifte aan gezondheidsinspecteurs van overdraagbare epidemische ziekten, overeenkomstig de modaliteiten en voorwaarden in de wet vastgelegd.

  4. De aangifte aan gezondheidsinspecteurs van geslachtsziekten, overeenkomstig de wetgeving inzake de voorkoming van deze ziekten.

  5. De aangifte, binnen de drie dagen, aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, van de geboorte waarhij bij tegenwoordig is geweest en die niet door de vader of door andere personen die bij de bevalling tegenwoordig waren, zou zijn aangegeven.

  6. De afgifte van reglementaire geneeskundige getuigschriften nodig voor de aangifte van werkongevallen met vermelding van alle indicaties die rechtstreeks in verband staan met het oorzakelijk trauma.

  7. Het afleveren van medische getuigschriften, in uitvoering van de wettelijke voorschriften inzake collocatie.

Art. 59: § 1. De geneesheer van het medisch schooltoezicht deelt slechts binnen de strikte perken van zijn opdracht de resultaten van zijn onderzoek mede aan de leerlingen, de ouders, de voogden van leerlingen, de geneesheer‑ambtenaar of de inrichtende overheid.
Aan de feiten die hij verneemt tijdens zijn onderzoek maar die geen uitstaans hebben met zijn opdracht, mag hij geen ruchtbaarheid geven.
§ 2.De arbeidsgeneesheer mag de personeelsleden van het medisch team, die zelf gebonden zijn door het beroepsgcheim, alleen van die inlichtingen in kennis stellen die noodzakelijk zijn voor het vervullen van hun opdracht.
De door de wet voorgeschreven medische steekkaart, waarmee de arbeidsgeneesheer zijn beslissing aan de werkgever meedeelt, mag geen enkele aanduiding van diagnose bevatten.

Art. 60: De geneesheer is gerechtigd aan een door de bevoegde overheid aangeduide geneesheer, alle geneeskundige gegevens mede te delen teneinde het onderzoek van pensioenaanvragen van militairen of oorlogsslachtoffers te vergemakkelijken.

Art. 61: Wanneer de geneesheer meent dat een minderjarige wordt mishandeld, ondervoed is of onvoldoende wordt verzorgd, dient hij de ouders, de voogd of de gerechtelijke overheid hiervan op de hoogte te brengen.
Indien de geneesheer een willekeurige vrijheidsberoving of een poging tot vergiftiging vaststelt, moet hij de gerechtelijke overheid verwittigen.
In al deze gevallen treedt de geneesheer in de eerste plaats op om het slachtoffer te beschermen.

Art. 62: Binnen de perken van volstrekte noodzaak, mag een diagnose of een inlichting van geneeskundige aard worden medegedeeld:

  1. aan de wettelijke of feitelijke vertegenwoordiger van een onbekwame of bewusteloze patiënt;
  2. aan de geneesheer met een gerechtelijk‑geneeskundig onderzoek belast, voor zover de inlichtingen beperkt blijven tot de objectieve medische gegevens die rechtstreeks verband houden met het doel van het onderzoek en de patiënt daarmee instemt;
  3. aan instellingen met een wetenschappelijke opdracht, zonder vermelding van naam.

De in vertrouwen door een patiënt medegedeelde gegevens mogen nooit openbaar worden gemaakt.

Art. 63: De voor de gerechtelijke overheid gedagvaarde geneesheer mag weigeren getuigenis af te leggen over door het beroepsgeheim gedekte feiten, door zich te beroepen op dit beroepsgeheim.

Art. 64: De verklaring van een zieke waarbij hij de geneesheer van zijn zwijgplicht ontheft, volstaat niet om de geneesheer van zijn verplichting te ontslaan.

Art. 65: De dood van een zieke ontheft de geneesheer niet van zijn beroepsgeheim. De erfgenamen kunnen hem er evenmin van ontslaan of erover beschikken.

Art. 66: De inbeslagneming van medische stukken door de onderzoeksrechter of, bij op heterdaad betrapte misdaden, door de Procureur des Konings, is toegestaan wanneer die stukken betrekking hebben op aan de geneesheer ten laste gelegde beschuldigingen; dit gebeurt in aanwezigheid van een lid van de Raad van de Orde.
Wanneer alleen de zieke wordt verdacht, is het zoeken naar medische dossiers of andere stukken betreffende de hem verstrekte zorgen, door eht beroepsgeheim niet toegelaten.

Art. 67: De geneesheer heeft het recht maar is niet verplicht aan een patiënt, die hem erom verzoekt, een getuigschrift betreffende zijn gezondheidstoestand te overhandigen.
De geneesheer mag een getuigschrift weigeren. Hij alleen beslist over de inhoud en de wenselijkheid om het aan de patiënt te overhandigen.
Wanneer een patiënt om een getuigschrift verzoekt met het oog op sociale voordelen, mag de geneesheer hem dit getuigschrift afleveren maar moet hij het voorzichtig en discreet opstellen; hij mag dit getuigschrift, met de goedkeuring van zijn patiënt of diens naastbestaanden, zo nodig ook rechtstreeks, overhandigen aan de geneesheer van de instelling waarvan de toekenning van bedoelde sociale voordelen aflhangt.

Art. 68: Inzake levensverzekeringen mag de behandelende geneesheer, rechtsreeks noch onrechtstreeks, aan de verzekeraar of aan de geneesheer adviseur van een verzekeringsmaatschappij, inlichtingen verstrekken met betrekking tot de doodsoorzaak van een verzekerde.

Art. 69: De geneesheer die als beschuldigde voor de Raad van de Orde verschijnt mag zich niet beroepen op de zwijgplicht, maar is de gehele waarheid verschuldigd. Hij is echter gerechtigd de vertrouwelijke mededelingen van de patiënt te verzwijgen.
De geneesheren die verzocht worden getuigenis af te leggen in tuchtzaken zijn, voor zover de regels van het beroepsgeheim jegens hun patiënten het toelaten, ertoe gehouden alle feiten die het onderzoek aanbelangen, bekend te maken.

Art. 70: De geneesheer zal ervoor waken dat het medisch geheim door zijn helpers dwingend wordt nageleefd.

3. Artikels 119 tot 130:

Art. 119: De geneesheer belast met een deskundig onderzoek naar de lichamelijke of geestelijke bekwaamheid of geschiktheid van een persoon of met om het even welk klinisch onderzoek, met de controle van een diagnose of met het toezicht op een behandeling, of nog met een onderzoek naar de medische prestaties voor rekening van een verzekeringsinstelling, moet de bepalingen van deze code naleven.
Hij mag geen opdracht aanvaarden die tegen de medische ethiek indruist.

Art. 120: De onder artikel 119 bedoelde geneesheren die voormelde functies geregeld uitoefenen, moeten hun uitoefeningsvoorwaarden doen vastleggen in een geschreven contract of Statuut dat vooraf moet worden voorgelegd aan de raad van de Orde van de provincie waar zij zijn ingeschreven tenzij hun opdracht door de wet of door een gerechtelijke beslissing werd vastgelegd.

Art. 121: § 1. De geneesheer die belast is met één van de opdrachten vermeld in artikel 119 moet weigeren personen te onderzoeken met wie hij betrekkingen onderhoudt of on derhield die zijn vrijheid van oordeel zouden kunnen beïnvloeden.
§ 2. De onder artikel 119 bedoelde taken of functies ten opzichte van één of meer personen zijn onverenigbaar met die van behandelende geneesheer van die personen.
De onder artikel 119 bedoelde geneesheer mag behoudens gevallen van overmacht of opeising, niet optreden als behandelende geneesheer vóór het verstrijken van een termijn van 3 jaar te rekenen vanaf het einde van zijn opdracht of functie.
§ 3. De geneesheer die als raadgever van een partij is opgetreden, mag de taak van deskundige ten opzichte van die partij niet aanvaarden.
§ 4. Bij opeising moet de behandelende geneesheer zijn tussenkomst beperken tot louter monsterafname indien hij zich gebonden acht door het beroepsgeheim ten opzichte van de te onderzoeken persoon en indien geen andere geneesheer hem kan vervangen.
§ 5. Een geneesheer mag niet optreden als gerechtelijk deskundige voor personen die hij reeds in een andere hoedanigheid heeft onderzocht.

Art. 122: De geneesheer belast met één van de opdrachten opgesomd in artikel 119 moet zijn beroepsonafhankelijkheid volledig behouden ten opzichte van zijn opdrachtgever en ten opzichte van andere eventuele partijen.
Bij het formuleren van zijn besluiten als geneesheer moet hij enkel volledig volgens zijn geweten handelen.

Art. 123: De geneesheer belast met een in artikel 119 vermelde opdracht moet vooraf aan de betrokkene mededelen in welke hoedanigheid hij optreedt en hem in kennis stellen van zijn opdracht.
De geneesheer‑gerechtelijk deskundige vooral zal hem waarschuwen dat hij aan de verzoekende overheid alles dient mede te delen wat betrokkene hem zal toevertrouwen in het kader van zijn opdracht.

Art. 124: Wanneer deze geneesheren menen een diagnose te moeten stellen of een prognose te moeten maken, mogen zij slechts besluiten formuleren nadat zij de patiënt hebben gezien en persoonlijk hebben ondervraagd, zelfs indien zij gespecialiseerde onderzoekingen hebben laten uitvoeren of over elementen beschikken die hen door andere geneesheren werd en medegedeeld. .

Art. 125: § 1. De onder artikel 119 beoogde geneesheer moet de filosofische overtuigingen en de menselijke waardigheid van de patiënt eerbiedigen. § 2. Hij moet omzichtig zijn in zijn uitspraken. Indien hij een aandoening ontdekt, brengt hij de behandelende geneesheer ervan op de hoogte of verzoekt hij de patiënt er één te raadplegen. § 3. Hij moet zich beperken tot de voor zijn opdracht dienstige maatregelen. Hij mag mits de patiënt daarin toestemt, de voor de diagnose vereiste onderzoeksmethoden aanwenden. De patiënt mag er echter geen nadeel van ondervinden. § 4. Hij mag geen technieken of farmacodynamische middelen aanwenden met het doel een persoon van zijn vrij beschikkingsrecht te beroven om inlichtingen ten behoeve van het gerecht in te winnen. § 5. Hij moet blijk geven van bedachtzaamheid bij het opstellen van de besluiten in zijn verslag en mag slechts gegevens aanbrengen die een antwoord verstrekken op de vragen van zijn opdrachtgever.

Art. 126: § 1. De adviserende of controlerende geneesheer vervult zijn opdracht met inachtneming van de voorschriften van collegialiteit.
Hij moet zich in het bijzijn van de patiënt onthouden van elke beoordeling over de diagnose, de behandeling of over de persoon van de behandelende geneesheer, zijn geschiktheid of de kwaliteit van de verleende zorgen. § 2. Indien de medische adviseur of de controlerende geneesheer bij de patiënt onderzoekingen wil laten doen die hijzelf niet kan uitvoeren, verzoekt hij de behandelende geneesheer ze te doen uitvoeren en zorgt hij er slechts zelf voor met de toestemming van de behandelende geneesheer of bij duidelijke nalatigheid van deze laatste. § 3. De adviserende of controlerende geneesheer moet in elk geval de behandelende geneesheer inlichten over de resultaten van deze speciale onderzoekingen. Hij mag hem zijn mening over de behandeling laten kennen zonder daarbij afbreuk te doen aan de rechten van de behandelende geneesheer. § 4. De adviserende of controlerende geneesheer onthoudt zich van elke rechtstreekse inmenging in de behandeling; hij moet in elk geval contact opnemen met de behandelende geneesheer vooraleer een beslissing te nemen die deze van de behandelende geneesheer wijzigt. § 5. Indien de patient een raadgevende geneesheer heeft, vervult de deskundige geneesheer zijn opdracht in samenwerking ermee, behoudens afwijkende wetsbepalingen. Hij mag geen rekening houden met de mededelingen van een partij die in het dossier niet zijn opgenomen.

Art. 127: De onder artikel 119 bedoelde geneesheer mag van zijn functie geen misbruik maken om patiënten te ronselen voor zichzelf of voor derden en zeker niet voor verzekeringsinstellingen of andere instellingen waarmee hij samenwerkt. Hij moet zich onthouden van elke handeling die de vrije keuze van de patiënt zou kunnen beïnvloeden.

Art. 128: § 1. De geneesheer die door een werkgever, een verzekeringsinstelling of een andere instelling met een controle‑onderzoek wordt belast, mag aan zijn niet‑medische opdrachtgevers of aan derden de medische redenen die aan de basis liggen van zijn besluiten, niet bekend maken.
§ 2. Binnen het welomlijnde kader van hun opdracht zijn de geneesheren, verbonden aan maatschappijen voor levens‑ of ongevallenverzekeringen, niettemin gemachtigd hun opdrachtgevers in te lichten over alle nuttige vaststellingen gedaan bij kandidaat‑verzekerden of bij verzekerde zieken, gekwetsten of slachtoffers.
§ 3. De geneesheer‑deskundige mag aan de rechtbank slechts de feiten bekendmaken die rechtstreeks betrekking hebben op het deskundig onderzoek en die hij bij die gelegenheid heeft ontdekt.
Al wat hij bij dit onderzoek heeft vernomen buiten het kader van zijn opdracht, moet hij verzwijgen.
§ 4. De geneesheer‑gerechtelijk deskundige, die in het bezit wordt gesteld van een in beslag genomen medisch dossier, zal er zich van vergewissen dat de zegels niet werden verbroken. Na studie van dit dossier zal hij het opnieuw verzegelen.

Art. 129: De geneesheer met een van de door artikel 119 bedoelde opdrachten belast, moet vermijden de behandelende geneesheer ertoe te brengen het beroepsgeheim te schenden, dat laatstgenoemde zelfs tegenover hem moet bewaren.
De medische adviseur of controlerende geneesheer, van wie de beslissing betwist wordt, mag aan het rechtscollege bij wie de zaak aanhangig is gemaakt of aan de aangestelde deskundige de bescheiden of fotocopies overmaken van al de onderzoekingen die door hem werden uitgevoerd of die hij heeft laten uitvoeren, voor zover hij ze aan de raadgevende geneesheer van de patiént heeft medegedeeld.

Art. 130: De onder artikel 119 bedoelde geneesheer mag nooit een medisch dossier raadplegen zonder het akkoord van de patiënt en de toestemming van de geneesheer die voor de behandeling verantwoordelijk is; aan beiden moet hij zijn bevoegdheid en zijn opdracht kenbaar maken.
De behandelende geneesheer of de geneesheer‑diensthoofd in een ziekenhuis die verantwoordelijk is voor het dossier van de zieke, moet beslissen welke documenten mogen worden medegedeeld.
Het onderzoek van deze documenten geschiedt op tegenspraak.

Geneeskunde (Sport-)19/04/1986 Documentcode: a034030
Medische begeleiding in sportclubs (PR Antwerpen)

Medische begeleiding in sportclubs

De Provinciale raad van de Orde der geneesheren van Antwerpen legt aan de Nationale Raad een tekst betreffende de medische begeleiding in sportclubs ter goedkeuring voor.

Na overleg, heeft de Nationale Raad op zijn vergadering van 19 april 1986 als volgt geantwoord:

De Nationale Raad heeft geen bezwaren geformuleerd i.v.m. de nota betreffende de problematiek van de medische begeleiding in sportclubs, maar vraagt dat U wel bijgaand advies betreffende de vermelding "sportarts" of "sportgeneeskunde" op het naambord en het briefpapier, in de inleiding ervan zoudt verwerken (1).

Het document van de Provinciale raad van Antwerpen:

SPORTARTS

Gezien er tot op heden nog geen geldende wettelijke normen bestaan, meent de Provinciale raad van Antwerpen dat het dringend noodzakelijk is dat er een officiële en wettelijke erkenning zou komen van de discipline "sportarts".

Momenteel zijn de geneesheren, die een bijzonder certificaat van gegradueerde aan één van de universiteiten hebben behaald, verenigd in het V.V.S.S. (Vlaamse Vereniging van Specialisten in Sportgeneeskunde). Deze vereniging zou er moeten voor ijveren dat er een specifieke nomenclatuur wordt opgesteld; zij omschrijft nader het sportmedisch onderzoek in de toekomst en stelt een lijst op van beperkte prestaties (bv. inspanningsproef met ECG).

De Provinciale raad van Antwerpen meent dat het ondeontologisch is dat geneesheren die een certificaat hebben behaald en toch de sportgeneeskunde - onder gelijk welke vorm - beoefenen, de titel van sportarts zouden gebruiken. De vermelding "sportarts" op naamplaat en briefpapier mag enkel worden gebruikt door de erkende specialisten. Zoals ieder arts, dient de sportarts nauwlettend de bestaande reglementen, in verband met ongeoorloofde reclame na te leven.

* Diverse facetten van de taak van de geneesheer in de sportgeneeskunde.

Volgens de Provinciale raad van Antwerpen zijn er verschillende aspecten van medische begeleiding in de sportgeneeskunde. Ieder arts, maar in het bijzonder de sportarts of de clubarts, kan optreden:

  1. als aanwervingsonderzoeker ter gelegenheid van de aanwerving van een sportbeoefenaar, m.a.w. het geschiktheidsonderzoek;
  2. als preventieve onderzoeker om na te gaan of de aangeworven of aangesloten sportbeoefenaars geschikt zijn om aan een bepaald sportgebeuren deel te nemen;
  3. als begeleidende arts om de sportbeoefenaars een optimale gezondheid en fysieke conditie te waarborgen;
  4. als behandelende arts ter gelegenheid van een ongeval of plotse ziekte tijdens de sportbeoefening.

Aan de hand van de Code van geneeskundige Plichtenleer is de Provinciale raad van Antwerpen van mening:

1. dat de aanwervingsonderzoeker de deontologische regels moet toepassen volgens artikel 128 §2.

In geval van een neutraal expert zal dit weinig betwistingen met zich meebrengen.

De praktijk leert ons echter dat de sportarts of clubarts vaak gedwongen wordt op te treden in een meervoudige functie, nl.

  • deze van aanwervingsexpert van de club
  • optredend in het belang van de speler
  • optredend in het belang van de club.

De Provinciale raad is van mening dat ook hier de deontologische regels, zoals boven vermeld, in acht dienen te worden genomen.

2. dat de preventieve onderzoeker zich moet houden aan de deontologische regels eigen aan de preventieve geneeskunde (art. 104‑112).

3. dat de begeleiding van de sportbeoefenaars hoofdzakelijk ressorteert onder de preventieve geneeskunde. Hier dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de begeleiding van de topsporter en de occasionele begeleiding van de gewone sportbeoefenaar.

Hier stelt zich de vraag hoever de arts mag gaan met betrekking tot het optimaliseren van de fysieke lichaamsconditie. Het probleem "doping" stelt zich hier in al zijn complexiteit. Het is de taak van de Vlaamse Antidopingscommissie voldoende informatie aan de geneesheren en apothekers te verstrekken zodat de arts, met kennis van zaken, angstvallig kan vermijden de gezondheid van de sportbeoefenaar te schaden. Hij moet er ook voor waken dat de verzorging niet wordt overgelaten aan "verzorgers" die handelen onder druk van trainer, clubbestuur of sponsor. Het behoort tot de taak van de Provinciale Geneeskundige Commissie het onwettig uitoefenen van de geneeskunde in sportmiddens te bestrijden.

4. dat ieder arts de dringend noodzakelijke zorgen mag en moet toedienen.

In de praktijk zijn dit meestal de aanwezige clubarts of begeleidende sportarts. Deze feitelijke toestand zal vaak tot conflicten leiden in verband met de nabehandeling van de sportbeoefenaars.

* Nabehandeling

De begeleiding van sportbeoefenaars, zeker wat de beroepssport betreft, dient te worden gezien naar analogie met de functie van arbeidsgeneesheer. In dat kader kan de sportarts eventueel ook ten dele curatief optreden, voor zover hij zich beperkt tot de specifieke sportaandoening.

In andere gevallen en meer speciaal voor de recreatie‑sport, dient de nabehandeling te worden toevertrouwd aan de huisarts.
Bij afvoering van de sportbeoefenaar naar een kliniek, zou de huisarts hiervan steeds moeten worden verwittigd.
De clubarts moet vermijden zich als huisarts van de sportbeoefenaar en van zijn naaste familie op te dringen.
In geval van ziekte van de sportbeoefenaar, moet de clubarts steeds naar de behandelende arts verwijzen. Deze kan oordelen over de geschiktheid tot het deelnemen aan sportwedstrijden of trainingen. De verwijzing van de gekwetste sportbeoefenaar naar de clubarts door het bestuur kan enkel wanneer dit in het aanwervingscontract tussen bestuur (werkgever) en sportbeoefenaar (werknemer) is opgenomen. Voor alle andere gevallen geldt de vrije keuze van de geneesheer door de sportbeoefenaar.

* Renumeratie

In zijn functie als aanwervingsonderzoeker kan de arts geen aanspraak maken op de financiële tussenkomst van de ziekenfondsen.

Bij het verplicht en georganiseerd preventieve onderzoek mag evenmin een beroep worden gedaan op de financiële tussenkomst van de ziekenfondsen.

Voor sommige sportonderzoeken worden aangenomen geneesheren vergoed door de betrokken sportbond of door het Ministerie van Volksgezondheid.
De arts moet vermijden dat sportverenigingen ongeoorloofde reclame maken voor het preventieve onderzoek, door de aandacht te vestigen op het gratis karakter van het onderzoek door een bepaalde arts.

Voor de vergoeding van dringende zorgen bestaan er verschillende reglementeringen in de diverse sportbonden.
Voor ongevallen tijdens de oefeningen is er tussenkomst van de ziekenfondsen. Voor ongevallen tijdens de wedstrijden vallen de onkosten, naargelang de reglementering van de betrokken sportbond, volledig of gedeeltelijk ten laste van de afgesloten verzekering.
Bij werkonbekwaamheid van de sportbeoefenaar wordt door de ziekenfondsen steeds een nader onderzoek ingesteld naar de omstandigheden van het ongeval en het statuut van de sportbeoefenaar. Uit dit onderzoek besluiten de ziekenfondsen dan tot het al dan niet terugbetalen van de verzorgingskosten en de uitkeringen voor werkonbekwaamheid.

Bijvoegsel

In artikel 6 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 13 maart 1985, wordt volgende omschrijving gegeven van het statuut van begeleidende arts (o.a. gefdig voor de wielersport):

"Als begeleidend arts worden alleen erkend, de doctors in de genees‑, heel‑ en verloskunde die tevens houder zijn van het diploma van licentiaat in de lichamelijke opvoeding of van de bijzondere licentie in de lichamelijke opvoeding en de sportgeneeskunde, of van de licentie in de sportgeneeskunde, of van het speciale getuigschrift in de lichamelijke opvoeding en de sportgeneeskunde, of van het getuigschrift van aanvullend onderwijs in de sportgeneeskunde. Zij worden erkend, op hun verzoek, door de gemeenschapsminister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, voor een hernieuwbare periode die twee jaar niet overschrijdt. De geneesheren, erkend als begeleidend arts op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit, worden vrijgesteld van de voormelde bijzondere diplomavereisten".

(1) Advies Sportgeneeskunde p. 16.

Geneeskunde (Sport-)18/07/1981 Documentcode: a030001
Sportgeneeskunde - Maximale inspanningsproeven

De Belgische Vereniging voor Sportgeneeskunde en Sportwetenschappen legt de Nationale raad volgende vragen voor in verband met de verantwoordelijkheid bij het uitvoeren van maximale inspanningsproeven bij normale vrijwilligers:

  1. Mogen deze uitgevoerd worden zonder tussenkomst van een geneesheer ?
  2. Moet het subject vooraf onderzocht worden door een geneesheer ?
  3. Moet een geneesheer aanwezig zijn bij de proef ? Welke is in dat geval zijn verantwoordelijkheid ?

In zijn vergadering van 18 juli 1981, heeft de Nationale raad volgend advies goedgekeurd:

Inspanningsproeven op normale vrijwilligers zijn handelingen die onder de uitoefening van de geneeskunst vallen aangezien zij tot doel hebben een diagnose te stellen in de zin van artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 78 betreffende de uitoefening van de geneeskunst.

Deze proeven kunnen derhalve slechts worden uitgevoerd in aanwezigheid en onder de verantwoordelijkheid van een geneesheer. Het feit dat dergelijke proeven op gezonde vrijwilligers worden uitgevoerd, verandert in niets de draagwijdte van deze wettelijke beschikkingen.

Indien deze proeven uitsluitend met navorsingsdoeleinden worden uitgevoerd en niet met het oog op het bepalen van de fysieke toestand van een bepaald persoon, dient te worden verwezen naar de beschikkingen van artikelen 89 tot 93 van de Code van geneeskundige Plichtenleer.

Bij dit soort experimenten -zoals overigens voor alle andere experimenten- is het aangewezen het protocol aan een Ethische commissie voor te leggen zoals bijvoorbeeld een Ethische Commissie opgericht in de schoot van de EGWO.

Wat meer bepaald de wettelijke aansprakelijkheid betreft, dient te worden onderstreept dat er in onze wetgeving enkel sprake is van lichamelijke letsels veroorzaakt door handelingen «ad sanandum». Bij ons weten dekt geen enkele verzekeringsmaatschappij letsels veroorzaakt tijdens proefnemingen op gezonde mensen.

Wij zenden U hierbij de ontwerp-verklaring «Richtlijnen ter intentie van de sportgeneeskunde» zoals opgesteld door de Ethische Commissie van de World Medical Association en ter goedkeuring voorgelegd aan de Algemene vergadering die in oktober 1981 moet bijeenkomen.

L'ASSOCIATION MEDICALE MONDIALE WORLD MEDICAL ASSOCIATION

28, avenue des Alpes
01210- Fernex-Voltaire, France

Mei 1981

Origineel: Frans Officieuse vertaling

ONTWERP-VERKLARING

RICHTLIJNEN TER INTENTIE VAN DE SPORTGENEESKUNDE

De World Medical Association heeft een ontwerp van deontologische richtlijnen uitgewerkt die aan de geneesheren worden aanbevolen teneinde te voldoen aan de noden van de sportlui of atleten en in de bijzondere omstandigheden die medische raad en bijstand vereisen.

Dienovereenkomstig:

  1. De geneesheer belast met het medisch toezicht op sportlui of atleten is deontologisch verplicht rekening te houden met de speciale fysieke en mentale eisen die aan sportlui of atleten worden gesteld bij het realiseren van hun prestaties.
  2. Bij het kind of de adolescent die een sporttak beoefent, moet de geneesheer in de eerste plaats rekening houden met zijn vorming en ontwikkeling.
  3. Bij professionals of atleten die van de sport leven, moet de geneesheer heel bepaald letten op de richtlijnen van de arbeidsgeneeskunde.
  4. De geneesheer moet zich verzetten tegen het gebruik van middelen die niet stroken met zijn beroepsethiek en schadelijk kunnen zijn voor de sportbeoefenaar, daarbij vooral aandacht schenkend aan:
    1. de procédés die op artificiële wijze de bloedcomponenten en het biochemisch karakter ervan wijzigen.
    2. De geneesmiddelen en andere substanties - ongeacht de wijze van toediening - inclusief de middelen die een kalmerende of stimulerende invloed hebben op het centraal zenuwstelsel of de reflexen op een artificiële manier beïnvloeden.
    3. De artificiële alteraties van de wil of het psychisme.
    4. De procédés ter suppressie van pijn of andere symptomen van zelfbehoud die aangewend worden teneinde de sportbeoefenaar aan proeven te laten deelnemen niettegenstaande letsels of tekenen die erop wijzen dat elke deelname af te raden is.
    5. De artificiële wijzigingen van de voor de leeftijd of geslacht specifieke karaktereigenschappen.
    6. De training en de proeven die in strijd zijn met het behoud van de aanleg, de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de sportbeoefenaar.
  5. De geneesheer moet de sportlui of atleten, hun verantwoordelijken en andere belangstellenden inlichten over de gevolgen van de procédés waartegen hij zich verzet en er over waken dat zij niet worden aangewend, hij moet de inspanningen van andere geneesheren of organisaties in die zin steunen, de sportlui of atleten beschermen tegen elke vorm van druk die hen ertoe zou kunnen aanzetten deze middelen te gebruiken en helpen bij de controle op deze procédés.
  6. De sportgeneesheer moet zich op objectieve manier uitspreken over de geschiktheid van de sportbeoefenaar; hij doet dat op een klare en preciese wijze zodat zijn conclusies geen twijfel laten bestaan.
  7. Bij competitiesport of beroepssportbeoefening beslist de geneesheer over de aanwezigheid op het veld of de spelhervatting; aangezien deze beslissing niet kan worden overgelaten aan andere beroepsmensen of derden, moeten deze laatsten - bij afwezigheid van de geneesheer - overeenkomstig diens instructies handelen daarbij vooral rekening houdend met de gezondheid en de veiligheid van de sportbeoefenaar en niet met de competitieresultaten.
  8. Teneinde zijn ethische plichten te kunnen nakomen, moet de sportgeneesheer kunnen rekenen op een absolute en onbetwistbare erkenning van zijn autoriteit, vooral voor wat betreft de gezondheid, de veiligheid en de gewettigde belangen van de sportbeoefenaar of atleet die niet mogen worden benadeeld ten gunste van eender welke belangen van derden.
  9. Ten overstaan van de behandelende geneesheer van de atleet, moet de sportgeneesheer alle voor de behandeling nuttige inlichtingen verstrekken en indien nodig, zijn medewerking vragen om te voorkomen dat de sportbeoefenaar voor zijn gezondheid schadelijke inspanningen levert of met het oog op betere prestaties, middelen gaat gebruiken die nefaste gevolgen kunnen hebben.
  10. Zoals in de andere takken van de geneeskunde, moet in de sportgeneeskunde het beroepsgeheim worden geëerbiedigd ten einde het vertrouwelijk karakter van de verzorging en de intimiteit van de sportbeoefenaar of de atleet te beschermen en dit heel speciaal wanneer het beroepssportlui betreft.
  11. De sportgeneesheer moet contracten vermijden waarbij hij zich ertoe verbindt bepaalde therapeutische methodes exclusief te gebruiken voor een bepaalde sportbeoefenaar, atleet of voor een beperkte groep sportbeoefenaars.
  12. Het is wenselijk dat buitenlandse sportgeneesheren die een delegatie in een ander land begeleiden, de toelating krijgen hun specifieke functies te vervullen.
  13. De aktieve aanwezigheid van de sportgeneesheer is wenselijk bij het opstellen van sportreglementen.