keyboard_arrow_right
Deontologie

Doping en (top)sport

Naar aanleiding van door de Commissie voor de Sociale Aangelegenheden van de Senaat gehouden hoorzittingen en schriftelijke bevragingen, vraagt de voorzitter van deze Senaatscommissie het standpunt van de Nationale Raad betreffende doping in de (top)sport.

Advies van de Nationale Raad :

Uit het aan de Raad overgelegd schrijven blijkt dat tijdens de door de commissie gehouden hoorzittingen “meermaals” verwezen werd naar “het bevoorradingscircuit” via artsen, veeartsen en apothekers. Er wordt ook beweerd dat "de gedragsvrijheid van de voorschrijvers hierin een knelpunt is.” Indien er werkelijk abnormale praktijken bestaan kan de Nationale Raad deze geenszins aanvaarden. Hij vraagt zich echter af of er voldoende betrouwbare gegevens voorhanden zijn om dergelijke verklaringen te staven. Mocht dit het geval zijn, verwondert het de Nationale Raad dat de tuchtcolleges binnen de Orde slechts uitzonderlijk in kennis gesteld worden van dergelijke feiten. De enkele keren dat dit zich voordeed werden de dossiers door de provinciale raden ernstig behandeld. Overigens is het via de inspectie van de apotheken eenvoudig het voorschrijfgedrag van artsen na te gaan. Gezien het beperkte aantal inspecteurs van de apotheken dient het nazicht van de geneesmiddelenvoorschriften wel een prioriteit in het beleid te zijn.

De Nationale Raad is van mening dat de bestaande deontologische regels omtrent het voorschrijven van geneesmiddelen volstaan. Artikel 36 van de Code van geneeskundige plichtenleer voorziet onder meer dat artsen dienen te vermijden “geneesmiddelen voor te schrijven op eenvoudig verzoek van de patiënt zonder dat diens toestand dit medisch rechtvaardigt” zoals eveneens wordt gesteld dat “geneesmiddelen in gepaste vorm en hoeveelheid” dienen voorgeschreven te worden. Daarnaast is de arts zowel deontologisch als wettelijk verplicht zijn patiënt volledig te informeren over elke voorgestelde behandeling zodat het uitgesloten is medicatie voor te schrijven zonder de samenstelling, de werking, de nevenverschijnselen en de eventuele risico’s voorafgaandelijk mee te delen.

De Nationale Raad is van mening dat de tuchtcolleges van de Orde in de bestrijding van “doping in (top)sport” een bijdrage leveren maar deze bijdrage is gezien het beperkte aantal voorgelegde dossiers bescheiden.

In het overgelegde schrijven wordt de Nationale Raad om suggesties gevraagd die tot wetgevende initiatieven kunnen leiden in de strijd tegen doping. De Nationale Raad is van mening dat niet alleen aan doping waarvan een sluitende bepaling ontbreekt maar aan alle praktijken die schadelijk zijn voor de gezondheid van de sporters paal en perk dient gesteld te worden en dat wetgevende initiatieven zich niet mogen beperken tot topsporters. De bescherming van de gezondheid van jeugdige sporters en van alle personen die in hun vrije tijd aan sport doen is maatschappelijk een probleem dat te weinig aandacht krijgt.