keyboard_arrow_right
Deontologie

Medische begeleiding in sportclubs (PR Antwerpen)

Medische begeleiding in sportclubs

De Provinciale raad van de Orde der geneesheren van Antwerpen legt aan de Nationale Raad een tekst betreffende de medische begeleiding in sportclubs ter goedkeuring voor.

Na overleg, heeft de Nationale Raad op zijn vergadering van 19 april 1986 als volgt geantwoord:

De Nationale Raad heeft geen bezwaren geformuleerd i.v.m. de nota betreffende de problematiek van de medische begeleiding in sportclubs, maar vraagt dat U wel bijgaand advies betreffende de vermelding "sportarts" of "sportgeneeskunde" op het naambord en het briefpapier, in de inleiding ervan zoudt verwerken (1).

Het document van de Provinciale raad van Antwerpen:

SPORTARTS

Gezien er tot op heden nog geen geldende wettelijke normen bestaan, meent de Provinciale raad van Antwerpen dat het dringend noodzakelijk is dat er een officiële en wettelijke erkenning zou komen van de discipline "sportarts".

Momenteel zijn de geneesheren, die een bijzonder certificaat van gegradueerde aan één van de universiteiten hebben behaald, verenigd in het V.V.S.S. (Vlaamse Vereniging van Specialisten in Sportgeneeskunde). Deze vereniging zou er moeten voor ijveren dat er een specifieke nomenclatuur wordt opgesteld; zij omschrijft nader het sportmedisch onderzoek in de toekomst en stelt een lijst op van beperkte prestaties (bv. inspanningsproef met ECG).

De Provinciale raad van Antwerpen meent dat het ondeontologisch is dat geneesheren die een certificaat hebben behaald en toch de sportgeneeskunde - onder gelijk welke vorm - beoefenen, de titel van sportarts zouden gebruiken. De vermelding "sportarts" op naamplaat en briefpapier mag enkel worden gebruikt door de erkende specialisten. Zoals ieder arts, dient de sportarts nauwlettend de bestaande reglementen, in verband met ongeoorloofde reclame na te leven.

* Diverse facetten van de taak van de geneesheer in de sportgeneeskunde.

Volgens de Provinciale raad van Antwerpen zijn er verschillende aspecten van medische begeleiding in de sportgeneeskunde. Ieder arts, maar in het bijzonder de sportarts of de clubarts, kan optreden:

  1. als aanwervingsonderzoeker ter gelegenheid van de aanwerving van een sportbeoefenaar, m.a.w. het geschiktheidsonderzoek;
  2. als preventieve onderzoeker om na te gaan of de aangeworven of aangesloten sportbeoefenaars geschikt zijn om aan een bepaald sportgebeuren deel te nemen;
  3. als begeleidende arts om de sportbeoefenaars een optimale gezondheid en fysieke conditie te waarborgen;
  4. als behandelende arts ter gelegenheid van een ongeval of plotse ziekte tijdens de sportbeoefening.

Aan de hand van de Code van geneeskundige Plichtenleer is de Provinciale raad van Antwerpen van mening:

1. dat de aanwervingsonderzoeker de deontologische regels moet toepassen volgens artikel 128 §2.

In geval van een neutraal expert zal dit weinig betwistingen met zich meebrengen.

De praktijk leert ons echter dat de sportarts of clubarts vaak gedwongen wordt op te treden in een meervoudige functie, nl.

  • deze van aanwervingsexpert van de club
  • optredend in het belang van de speler
  • optredend in het belang van de club.

De Provinciale raad is van mening dat ook hier de deontologische regels, zoals boven vermeld, in acht dienen te worden genomen.

2. dat de preventieve onderzoeker zich moet houden aan de deontologische regels eigen aan de preventieve geneeskunde (art. 104‑112).

3. dat de begeleiding van de sportbeoefenaars hoofdzakelijk ressorteert onder de preventieve geneeskunde. Hier dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de begeleiding van de topsporter en de occasionele begeleiding van de gewone sportbeoefenaar.

Hier stelt zich de vraag hoever de arts mag gaan met betrekking tot het optimaliseren van de fysieke lichaamsconditie. Het probleem "doping" stelt zich hier in al zijn complexiteit. Het is de taak van de Vlaamse Antidopingscommissie voldoende informatie aan de geneesheren en apothekers te verstrekken zodat de arts, met kennis van zaken, angstvallig kan vermijden de gezondheid van de sportbeoefenaar te schaden. Hij moet er ook voor waken dat de verzorging niet wordt overgelaten aan "verzorgers" die handelen onder druk van trainer, clubbestuur of sponsor. Het behoort tot de taak van de Provinciale Geneeskundige Commissie het onwettig uitoefenen van de geneeskunde in sportmiddens te bestrijden.

4. dat ieder arts de dringend noodzakelijke zorgen mag en moet toedienen.

In de praktijk zijn dit meestal de aanwezige clubarts of begeleidende sportarts. Deze feitelijke toestand zal vaak tot conflicten leiden in verband met de nabehandeling van de sportbeoefenaars.

* Nabehandeling

De begeleiding van sportbeoefenaars, zeker wat de beroepssport betreft, dient te worden gezien naar analogie met de functie van arbeidsgeneesheer. In dat kader kan de sportarts eventueel ook ten dele curatief optreden, voor zover hij zich beperkt tot de specifieke sportaandoening.

In andere gevallen en meer speciaal voor de recreatie‑sport, dient de nabehandeling te worden toevertrouwd aan de huisarts.
Bij afvoering van de sportbeoefenaar naar een kliniek, zou de huisarts hiervan steeds moeten worden verwittigd.
De clubarts moet vermijden zich als huisarts van de sportbeoefenaar en van zijn naaste familie op te dringen.
In geval van ziekte van de sportbeoefenaar, moet de clubarts steeds naar de behandelende arts verwijzen. Deze kan oordelen over de geschiktheid tot het deelnemen aan sportwedstrijden of trainingen. De verwijzing van de gekwetste sportbeoefenaar naar de clubarts door het bestuur kan enkel wanneer dit in het aanwervingscontract tussen bestuur (werkgever) en sportbeoefenaar (werknemer) is opgenomen. Voor alle andere gevallen geldt de vrije keuze van de geneesheer door de sportbeoefenaar.

* Renumeratie

In zijn functie als aanwervingsonderzoeker kan de arts geen aanspraak maken op de financiële tussenkomst van de ziekenfondsen.

Bij het verplicht en georganiseerd preventieve onderzoek mag evenmin een beroep worden gedaan op de financiële tussenkomst van de ziekenfondsen.

Voor sommige sportonderzoeken worden aangenomen geneesheren vergoed door de betrokken sportbond of door het Ministerie van Volksgezondheid.
De arts moet vermijden dat sportverenigingen ongeoorloofde reclame maken voor het preventieve onderzoek, door de aandacht te vestigen op het gratis karakter van het onderzoek door een bepaalde arts.

Voor de vergoeding van dringende zorgen bestaan er verschillende reglementeringen in de diverse sportbonden.
Voor ongevallen tijdens de oefeningen is er tussenkomst van de ziekenfondsen. Voor ongevallen tijdens de wedstrijden vallen de onkosten, naargelang de reglementering van de betrokken sportbond, volledig of gedeeltelijk ten laste van de afgesloten verzekering.
Bij werkonbekwaamheid van de sportbeoefenaar wordt door de ziekenfondsen steeds een nader onderzoek ingesteld naar de omstandigheden van het ongeval en het statuut van de sportbeoefenaar. Uit dit onderzoek besluiten de ziekenfondsen dan tot het al dan niet terugbetalen van de verzorgingskosten en de uitkeringen voor werkonbekwaamheid.

Bijvoegsel

In artikel 6 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 13 maart 1985, wordt volgende omschrijving gegeven van het statuut van begeleidende arts (o.a. gefdig voor de wielersport):

"Als begeleidend arts worden alleen erkend, de doctors in de genees‑, heel‑ en verloskunde die tevens houder zijn van het diploma van licentiaat in de lichamelijke opvoeding of van de bijzondere licentie in de lichamelijke opvoeding en de sportgeneeskunde, of van de licentie in de sportgeneeskunde, of van het speciale getuigschrift in de lichamelijke opvoeding en de sportgeneeskunde, of van het getuigschrift van aanvullend onderwijs in de sportgeneeskunde. Zij worden erkend, op hun verzoek, door de gemeenschapsminister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, voor een hernieuwbare periode die twee jaar niet overschrijdt. De geneesheren, erkend als begeleidend arts op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit, worden vrijgesteld van de voormelde bijzondere diplomavereisten".

(1) Advies Sportgeneeskunde p. 16.