keyboard_arrow_right
Deontologie

Het beheer van het Globaal Medisch Dossier (GMD)

De Nationale Raad heeft zich gebogen over het beheer van het GMD (Globaal Medisch Dossier), dit naar aanleiding van enkele syndicale vragen over de RIZIV-modaliteiten van openen en/of verlenging van het GMD.
Het GMD is onderhevig aan talrijke evoluties sedert het ontstaan, met interacties tussen een wettelijk kader, de opeenvolgende Nationale Akkoorden Geneesheren-Ziekenfondsen en de aansluitende wijzigingen en/of aanpassingen in de RIZIV-bepalingen van het GMD.
De benadering van de GMD-problematiek is derhalve complex. Daarom volgt na de antwoorden op de gestelde vragen een wettelijke en deontologische analyse.

Advies van de Nationale Raad :

In zijn vergadering van 16 juli 2011 besprak de Nationale Raad van de Orde van geneesheren de gestelde vragen : de problematiek handelt over de regelgeving het GMD (Globaal Medisch Dossier), in het bijzonder het beheer van het GMD via de modaliteiten van openen en verlenging.

De Nationale Raad vindt het nuttig te herinneren aan het wettelijke kader van het GMD en aan andere relevante wettelijke bepalingen daaromtrent (zie bijlage 1) en aan de opeenvolgende Nationale Akkoorden Geneesheren-Ziekenfondsen van 1999 tot en met 2011 (zie bijlage 2) .

1. Bespreking van de vragen.

1.1. "Een eerste contact met de huisartsen is een kennismaking en er wordt geen GMD geopend."

Elk contact, geattesteerd als raadpleging of huisbezoek, van een patiënt met een huisarts binnen het kader van de gezondheidszorg moet beschouwd worden als een volwaardig medisch zorgcontact: de opening van een GMD (102771) is dan ook rechtstreeks verbonden aan die specifieke nomenclatuurnummers van raadpleging of huisbezoek.

De patiënt heeft de vrije keuze van arts en kan die keuze op elk ogenblik wijzigen (behalve bij opgelegde wettelijke beperkingen)1-2.

Bij het eerste contact is het openen van een medisch dossier3 een essentieel onderdeel binnen de arts-patiëntrelatie en een wettelijke en deontologische plicht.

Gezien die implicaties zowel voor de patiënt als de huisarts, is het nuttig dat in het kader van het beheer van het medisch dossier, reeds tijdens dat eerste contact de status van het GMD wordt besproken. Elke patiënt kan aan een huisarts vragen om een GMD te openen4 - onmiddellijk en op uitdrukkelijk verzoek - en de huisarts dient aan elke nieuwe patiënt bij het openen van een medisch dossier te vragen of er tijdens het kalenderjaar, al een GMD bestaat (geopend of verlengd) bij een andere huisarts.

De huidige procedure van "administratieve verlenging van het GMD" stelt - naar analogie - dat dit kan als de verzekeringsinstelling in het jaar minstens één contact vaststelt.

De deontologische benadering van de gestelde vraag is genuanceerd en hangt af van de exacte context waarin de patiënt een ‘tweede huisarts' consulteert.

Er moet in elk geval vermeden worden dat de kwalitatieve meerwaarde voor de patiënt van een GMD - beheerd door één vaste huisarts - ondergeschikt wordt aan de financiële vergoeding voor huisartsen en aanzet geeft tot het ronselen van patiënten.

Indien een huisarts optreedt als vervangende arts kan deze, geconsulteerd om de continuïteit van zorg te verzekeren, geen GMD openen.

Dit voorbehoud is absoluut tijdens de uitvoering van de bevolkingswachtdienst:
zowel in de weekends en op feestdagen. Het geldt ook binnen een door de huisartsen georganiseerde weekwacht. Dit betekent dan ook een onverenigbaarheid van de wachtdienstnomenclatuur met die van het GMD.

Analoog is elke toestand waarin de huisarts optreedt als vervanger van een collega (afwezigheid, verlof, ziekte) voor diens patiënteel er geen verandering kan gebeuren in de status van het GMD.

Belangrijk is de aandacht voor modaliteiten van toegang tot het GMD - in voorgaande omstandigheden - in het belang van de continuïteit en kwaliteit van de zorg. Specifiek is de situatie van groepspraktijken of samenwerkingsverbanden onder huisartsen, waarbij duidelijke interne afspraken worden gemaakt over de opening of verlenging van het GMD, doch ook over het gebruik van en de toegang tot de medische gegevens van het GMD voor de continuïteit van zorg.

In het kader van een raadpleging/huisbezoek van elke ‘nieuwe patiënt' dient die (tweede) huisarts de problematiek van het GMD met de nodige sereniteit en voorbehoud te behandelen en te informeren bij de patiënt in welke zorgcontext dat eerste contact gebeurt. Patiënten kennen soms onvoldoende de financiële draagwijdte of de kwalitatieve doelstellingen van een GMD. Daarom is correcte informatie over het GMD door de huisarts essentieel, en is voor het beheer van het GMD een volledig "geïnformeerde toestemming" van de patiënt noodzakelijk.

Indien het de formele en uitdrukkelijke wens is van de patiënt om te veranderen van huisarts - om welke redenen ook - dan kan reeds van bij het eerste contact met de nieuwe arts de opening van een GMD overwogen worden (mits de nomenclatuurrestricties) indien dit ten minste de uitdrukkelijke wens is van de patiënt.

Aansluitend moet de nieuwe huisarts, met toestemming van de patiënt, initiatieven nemen voor collegiaal contact met de vorige huisarts om alle relevante gegevens van het bestaande GMD te integreren in het nieuwe GMD (cf. 1.2.) - zonder hetwelk de kwalitatieve doelstelling van het GMD genegeerd wordt.

Indien echter dat eerste contact in een volatiele omstandigheid gebeurt (toevallige afwezigheid, onbereikbaarheid of verlof van de eigen vaste huisarts en de huisarts is geen vervanger), of blijkt dat patiënt gewoon een ‘second opinion' verwacht, of dat die patiënt nog geen definitieve keuze wenst te maken voor een nieuwe ‘vaste huisarts', dan moet dit gerespecteerd worden en is het opdringen van of het unilateraal openen van een GMD een ernstige deontologische fout.

1.2.
"a. Een nieuwe GMD-houdende arts schrijft de vorige arts, uiteraard met akkoord van de patiënt, aan om de gegevens van het GMD over te dragen."
"b. De aangeschreven arts stuurt dit door binnen de vier weken."

a. Met respect voor de vrije keuze van de patiënt is het noodzakelijk dat, bij verandering van behandelende huisarts, de ‘relevante informatie' van de patiënt tussen (beide) huisartsen wordt overgedragen, in het kader van continuïteit van zorg.

De overdracht kan rechtstreeks tussen huisartsen, op verzoek van of met akkoord van de patiënt, gezien hij zich kan verzetten5 tegen de overdracht van gegevens.

Bepalingen van het AMD7 en het GMD8 kunnen hierbij een leidraad zijn omdat daarin de minimale inhoud van de ‘relevante medische en socio-administratieve gegevens' is beschreven.

b. De tijdsduur noodzakelijk voor de overdracht van ‘relevante gegevens' moet redelijk zijn om de continuïteit van zorg niet in het gedrang te brengen.

1.3. "Huisartsen die onrechtmatig een GMD-inschrijving uitgelokt hebben, waardoor deze patiënten het financieel voordeel verliezen bij hun huisarts, ontnemen de patiënt een tarifair voordeel voor hun basisgezondheidszorg."

In dat kader moeten de praktische modaliteiten van het beheer van het GMD getoetst worden aan de objectieve wettelijke vaststellingen dat voor de patiënt de vrije keuze quasi onbeperkt is en op elk ogenblik kan gewijzigd worden, en dat de patiënt aansluitend - volgens de RIZIV modaliteiten en de nomenclatuur - ook het recht heeft om op uitdrukkelijk verzoek (de opening van) een GMD te vragen.

De huisarts moet voor elke patiënt een medisch dossier bijhouden en mag dus bij elke nieuwe patiënt aansluitend vragen naar het (bestaan van een) GMD, gezien de implicaties voor beiden (cf. 1.1.), zonder dat dit moet beschouwd worden als ‘uitlokking van een GMD'.

De huisarts is echter volledig afhankelijk van de correcte informatie die de nieuwe patiënt hem verstrekt omtrent het bestaan van een (geopend of verlengd) GMD bij een andere huisarts (tijdens een kalenderjaar). Hij is ook afhankelijk van het uitdrukkelijk verzoek van de patiënt om een GMD. De huisarts die aan dit verzoek voldoet handelt dan ook conform de bepalingen van de nomenclatuur 102771.

De opening van een GMD bij de nieuwe huisarts kan, onder die omstandigheden, noch wettelijk noch deontologisch beschouwd worden als zijnde onrechtmatig.

De RIZIV-modaliteit om via de nomenclatuur het GMD per patiënt te beperken tot één huisarts per kalenderjaar, interfereert met het patiëntenrecht van onbeperkte vrije keuze en wijziging van huisarts (cf. 1.1). Die tijdsbeperking ‘per kalenderjaar' vinden we niet terug in het KB op het AMD.

Die RIZIV modaliteit beperkt daarentegen tarifair zelf het recht op vermindering van het remgeld van andere geraadpleegde huisartsen, ook bij een door patiënt gewenste verandering van huisarts tijdens de periode van dat GMD-kalenderjaar.

Een verandering van huisarts is niet steeds uit onvrede met de vorige huisarts, doch kan noodzakelijk zijn bij (langdurige) ziekte, overlijden van de eigen huisarts of bij een verhuis.

1.4. "Kan een huisarts die geen bezoeken bij de patiënt kan verzekeren (afstand, disponibiliteit,...) een GMD openen?"

Het beheer van een GMD9 is (nu) voorbehouden aan "erkende huisartsen" (opm. in het Nationaal Akkoord Geneesheren-Ziekenfondsen 1999 was sprake van "geaccrediteerde huisartsen" waarmee "erkende huisartsen" worden gelijkgesteld).

Derhalve moet elke huisarts - die GMD's wenst te beheren - voldoen aan de voorwaarden om die "erkenning" te bekomen of te behouden: "hij verstrekt zorgen zowel thuis bij de patiënt als in de consultatieruimte."10

Het beheer van medische dossiers van alle patiënten, in voorkomend geval het beheer van de GMD's, vormt een element van verificatie van die "erkenning"11.

1.5. "De ziekenfondsen zullen gevraagd worden (eventueel via eHealth) een bestand ter beschikking te houden van de GMD-houdende huisartsen van de patiënten. Dit zal zowel de huisartsen dienen (bij de verandering van huisarts, als bij wacht...) als de specialisten die deze bestanden zullen kunnen gebruiken voor het versturen van verslagen aan de huisartsen."

Het koninklijk besluit op het AMD12 voorziet in een procedure van registratie (met een rol van de verzekeringsinstelling, het RIZIV en de FOD Volksgezondheid): het is de betrokken patiënt die zijn keuze voor AMD/GMD-houdende huisarts kenbaar maakt aan de verzekeringsinstelling, die dan via het RIZIV als doorgeefluik zou fungeren naar de overheid - op dit niveau - voor de registratie het aantal patiënten per huisarts.

Dit onderdeel van het koninklijk besluit heeft echter geen uitvoeringsmodaliteiten gekregen.

Het Nationaal Akkoord Geneesheren-Ziekenfondsen 1999 bepaalt dat "het uitdrukkelijk en vrijwillig verzoek van de verzekerde (patiënt) zich in het globaal medisch dossier bevindt, op basis van de modaliteiten goedgekeurd door de NCGZ (Nationale Commissie Geneesheren-Ziekenfondsen)".

De praktische uitvoering - volgens de nomenclatuur 102771 - bepaalt dat "het uitdrukkelijk verzoek en/of het schriftelijk akkoord van de patiënt om zijn globaal medisch dossier te beheren bevind(t)(en) zich in het dossier. Indien de patiënt niet in staat is om zelf dit uitdrukkelijk verzoek of dit akkoord te kennen te geven, wordt de identificatie van het familielid of nabestaande die dit verzoek uit of dit akkoord geeft in de plaats van de patiënt, in het dossier vermeld".

Het beheer van het GMD is nu meestal verbonden aan het EMD (elektronisch medisch dossier): gezien de verplichte registratie van het GMD in dat EMD zijn huisartsen in staat om een bestand van hun GMD-houdende patiënten te genereren, zonder enige tussenkomst van derden.

Gezien patiënten de vrije keuze hebben zowel van verzekeringsinstelling als van huisarts, en hun keuze steeds kunnen wijzigen, is het up-to-date houden van een dergelijk "bestand" - op het niveau van één verzekeringsinstelling - gebaseerd op de RIZIV modaliteit van het GMD via het nomenclatuurnummer 102711 (éénmaal per jaar, per patiënt en per huisarts) onvoldoende en biedt deze weg geen enkele garantie om te kunnen vaststellen wie de échte behandelende huisarts is met respect voor die vrije keuze.

Daarenboven moeten "bestanden" voldoen aan de Privacywetgeving zowel qua finaliteit, proportionaliteit, samenstelling, toegang en gebruik.

De communicatie tussen behandelende artsen (huisartsen en specialisten) kan niet bepaald noch beperkt worden via derden, door een "bestand" van GMD-houdende huisartsen, terwijl mogelijk de patiënt reeds een vrije keuze heeft gemaakt voor een andere behandelende huisarts (al dan niet GMD-houdend).

De patiënt beslist mee over aard en bestemmeling van over te dragen gegevens (huisarts en specialist)13.

1.6. In het kader van een grotere participatie en van een belangrijke responsabilisering van de patiënt, menen we dat het geraadzaam zou zijn dat de ziekenfondsen bij een derde huisartsenwissel in één kalenderjaar een initiatief nemen via de geneesheer-adviseur."

De vrije keuze van de patiënt van de beroepsbeoefenaar, en het recht op wijzigen, is een fundamenteel patiëntenrecht14.

Het voorstel om aan de geneesheer-adviseur van het ziekenfonds, bij wijziging van de keuze door de patiënt voor een andere huisarts, ‘een initiatief' te laten nemen omtrent de ‘belangrijke responsabilisering' van de patiënt in het geval van ‘een derde huisartsenwissel', is in het kader van dit wettelijke recht op vrije keuze van de patiënt dan ook zeer dubieus.

De vraag is of het tot de wettelijke opdrachten van de geneesheer-adviseur behoort om ‘een initiatief' te nemen versus de patiënt, en of dit initiatief dan controlerend of adviserend is.

De vrije keuze van de patiënt voor elke beroepsbeoefenaar moet in elk geval steeds gerespecteerd worden - ook door elke arts - en kan/mag derhalve niet beïnvloed worden door de geneesheer-adviseur.

De verzekeringsinstellingen konden in de loop van 1999 hun leden uitnodigen om een dossierhoudende huisarts te kiezen volgens de modaliteiten bepaald door de NCGZ15, in het bijzonder om een GMD te openen.

1.7. "De ziekenfondsen brengen de vorige huisarts op de hoogte van het feit dat hij niet langer door de patiënt als GMD-houdende huisarts werd gekozen en delen de naam van de nieuw gekozen GMD-houdende huisarts mee."

De informatie van de GMD-houdende huisarts wordt bepaald, op het niveau van de verzekeringsinstelling, door de nomenclatuur 102711 en is beperkt tot één enkele opening/verlening van het GMD per kalenderjaar, per patiënt en per huisarts.

Het is de vrije keuze van de patiënt die bepalend is voor de behandelende huisarts, en aansluitend ook die keuze van de patiënt voor de beheerder van het GMD.

De informatie rond GMD-houdende huisartsen, op niveau van de verzekeringsinstelling, is volgens de vigerende RIZIV-modaliteiten een louter administratief gegeven. Deze houdt geen rekening met de realiteit van de feitelijk behandelende huisarts, die mogelijk door de vrije keuze van de patiënt gewijzigd is tijdens het lopende "GMD-kalenderjaar16.

In dit verband staat het volgende in de nota e-Health:
"De huidige registratieprocedure van het GMD-houderschap schiet evenwel te kort in die zin dat er thans geen geactualiseerd databestand voorhanden is van de GMD-houders. De procedure wordt geformaliseerd door het aanrekenen van het GMD door middel van een specifieke RIZIV-code. Aangezien deze code slechts éénmaal per jaar worden aangerekend, terwijl de patiënt onbeperkt kan veranderen van huisarts, is het momenteel niet mogelijk om met zekerheid te bepalen welke huisarts op een welbepaald ogenblik GMD-houder is van een specifieke patiënt."

Het is derhalve precair aan derden, o.a. verzekeringsinstellingen, de opdracht te geven om te bepalen wie in fine behandelende huisarts is/wordt, en aansluitend ook het GMD toe te wijzen op basis van louter administratieve gegevens gezien dit onvoldoende rekening houdt met die realiteit van vrije keuze: dit zijn wettelijk uitdrukkelijke prerogatieven van de patiënt.


2. Wettelijke en deontologische analyse rond het beheer van het GMD:

Omdat aan het beheer van het GMD een bepaalde vergoeding per patiënt wordt toegekend, is een deontologisch probleem mogelijk de ronseling van patiënten.

De huidige modaliteiten van beheer van het GMD houden onvoldoende rekening met de vrije keuze van de patiënt door de budgettaire RIZIV beperking per kalenderjaar slechts één GMD per patiënt per huisarts vergoedbaar te maken. Er is een feitelijk conflict met de Wet Rechten Patiënt en het Koninklijk besluit. van het AMD waarbij die vrije keuze en de wijziging ervan niet beperkt is in de tijd.

Daarom is het belangrijk om het recht van vrije keuze van de patiënt maximaal te respecteren, en de uitwerking van de RIZIV modaliteiten rond het GMD daarop te baseren.

Het "attesteren van het GMD" tijdens een "contact" - raadpleging of huisbezoek in direct onderling overleg op uitdrukkelijk verzoek of het schriftelijk akkoord van de patiënt - is sedert het ontstaan van het GMD de vigerende nomenclatuurregel (102771), zowel bij openen als verlengen. Het getuigschrift moet wel ingediend worden met het oog op terugbetaling, alvorens de verzekeringsinstelling daaruit de status van GMD-houdende huisarts kan afleiden.

Het invoeren van een "administratieve verlenging" van het GMD zonder attesteren van het nomenclatuurnummer(102711), maar voortgaande op één "contact" met de GMD-houdende huisarts, is mogelijk (koninklijk besluit van 18 februari 2004) maar is ondergeschikt aan het attesteren van het GMD (102711) door een andere huisarts in datzelfde kalenderjaar.

Zolang vastgehouden wordt aan de modaliteit van één GMD per kalenderjaar voor één enkele huisarts, blijft er een rechtsonzekerheid bestaan over de arts-patiëntrelatie en het statuut van de GMD-houdende arts, ongeacht de formule van openen of verlengen van het GMD17.

Door de "adminstratieve verlenging" als algemene regel voor te stellen, kan men enkel retrograad de status van GMD-houdende huisarts toekennen of afwijzen, gezien men ook afhankelijk is van de mogelijke opening door een andere huisarts via een attesteren van de nomenclatuur 102771 (weerom mits indienen van het getuigschrift voor terugbetaling). Het volgende voorbeeld maakt dit duidelijk: huisarts A is GMD-houdend in 2010 en behandelt de patiënt gedurende gans 2011 (zonder attesteren wachtend op de administratieve verlenging), doch op 31 december 2011 wil patiënt een andere huisarts B (om welke redenen ook) met de vraag naar een GMD dat hij opent: dan wordt huisarts B voor 2011 retrograad als GMD-houdend toegewezen.

Het wordt voor de behandelende huisartsen nog complexer indien vormen van zorgverstrekking (zorgtrajecten, preventiemodule) op die manier in tijd beperkt worden of voorbehouden worden door die (nomenclatuur)link met het GMD. De vraag stelt zich of die aspecten van GMD-regulering niet in strijd zijn met de diagnostische en therapeutische vrijheid18.


3. Besluit

De Nationale Raad ondersteunt het principe van het GMD, met vrije keuze voor een vaste huisarts, in het kader van een kwalitatieve zorgverlening in het belang van de patiënt.

De desbetreffende wettelijke en deontologische regels verdienen onze aandacht gezien geleidelijk bepaalde vormen van zorgverlening gespecifieerd door het RIZIV (zorgtrajecten, preventiemodule) exclusief verbonden worden aan het bestaan van een GMD .

De arts-patiënt relatie ontstaat uit een vrijwillig engagement in het kader van de gezondheidszorgen, met respect voor de autonomie van zowel de arts als de patiënt: beiden kunnen die relatie toezeggen of weigeren.

In het kader van die stelregel primeert dus het correct definiëren van die relatie en pas nadien de specificatie omtrent het medisch dossier dat daaruit volgt:
- elke arts-patiënt relatie vergt het beheer van een medisch dossier;
- de vaste huisarts-patiënt relatie vormt de basis voor het beheer van het GMD, zowel het openen en verlengen ervan op uitdrukkelijk verzoek.

De rechtsverhouding tussen een huisarts en een patiënt, die van belang is voor het beheer van het GMD, is degene die ontstaat in het kader van de gezondheidszorgen:
"diensten verstrekt door een beroepsbeoefenaar met het oog op het bevorderen, vaststellen, behouden, herstellen of verbeteren van de gezondheidstoestand van een patiënt of om de patiënt bij het sterven te begeleiden".

Enkel binnen het kader van gezondheidszorgen is de Wet Patiëntenrechten19 van toepassing, met alle implicaties voor de huisarts-patiëntrelatie en het GMD.

Een eerste belangrijk patiëntenrecht is een kwaliteitsvolle gezondheidszorg.

Een arts-patiënt relatie is gestoeld op wederzijds vertrouwen en respect. Communicatie en participatie spelen een belangrijke rol in een streven naar een kwaliteitsvolle zorgverstrekking.

De huisarts zal de patiënt informeren over het belang van het GMD als werkinginstrument om de zorg te optimaliseren en zal op diens vrijwillig en uitdrukkelijk verzoek het GMD openen of verlengen. Een vaste huisarts-patiënt-relatie vormt de basis voor het beheer van het GMD. Het principe van het GMD verhoogt de kwaliteit van de zorg omdat alle informatie omtrent de patiënt door de vaste huisarts verzameld en geïntegreerd wordt in een medisch dossier. Hierdoor krijgt de vaste huisarts een totaalbeeld van de gezondheidstoestand van de patiënt waardoor het mogelijk wordt de juiste beslissingen te nemen.

Recentelijk werd de waarde van het statuut van GMD-houdende arts bekrachtigd door deze unieke vertrouwensrelatie te laten gelden als bewijs van een therapeutische relatie waardoor de GMD-houdende arts de toegang heeft tot alle patiënteninformatie voor de duur van één jaar22.

Hieruit volgt ook de noodzaak aan voldoende rechtszekerheid betreffende het statuut van GMD-houdende arts.

Een tweede belangrijk patiëntenrecht is de vrije keuze: deze is niet alleen belangrijk als zelfbeschikkingsrecht maar ook onmisbaar voor de uitbouw van een vertrouwensrelatie met de arts.

« Principieel wordt de patiënt het recht toegekend om zelf te kiezen op welke beroepsbeoefenaar hij een beroep doet en om deze keuze te wijzigen. Dit houdt ook in dat de patiënt achtereenvolgens vrij verschillende beroepsbeoefenaars kan contacteren, om uiteindelijk een welbepaalde beroepsbeoefenaar te kiezen met wie hij een individuele relatie wenst aan te gaan of dat hij, terwijl hij zich reeds in een therapeutische relatie bevindt, een andere beroepsbeoefenaar kan contacteren en eventueel zijn keuze kan wijzigen (de zogenaamde "second opinion"). Het recht op vrije keuze van beroepsbeoefenaar kan enkel beperkt worden krachtens wet (bijvoorbeeld op het vlak van de arbeidsgeneeskunde, de controlegeneeskunde).»23

* * *
De Nationale Raad wenst met voorgaande analyse bij te dragen om met de nodige voorzorg bepaalde RIZIV-modaliteiten voor het beheer van het GMD te corrigeren of aan te passen, zodat er enerzijds een grotere rechtszekerheid kan ontstaan binnen de huisarts-patiëntrelatie dan nu het geval is en anderzijds door voorgestelde administratieve maatregelen - zoals blijkt uit de reden van de vraagstelling - zo weinig mogelijk aanleiding tot ondeontologisch gedrag.

Bijlagen.

1 KB. 3 mei 1999 - Koninklijk besluit betreffende het Algemeen Medisch Dossier (B.S. 17/07/1999) - Art. 3. § 1.
2 Wet Rechten Patiënten (WRP) 22 augustus 2002. - Art. 6.
3 Wet Rechten Patiënten (WRP) 22 augustus 2002. - Art. 9. § 1.
4 Nomenclatuur 102711.
5 KB. 3 mei 1999 - Koninklijk besluit betreffende het Algemeen Medisch Dossier (B.S. 17/07/1999) - Artikel 4.
6. Wet Rechten Patiënten (WRP) 22 augustus 2002. - Art. 9. § 3
7. KB. 3 mei 1999 - Koninklijk besluit betreffende het Algemeen Medisch Dossier (B.S. 17/07/1999) - Artikel 1.
8. Nomenclatuur 102771.
9. Nomenclatuur 102771
10. 21 februari 2006. - Ministerieel besluit tot vaststelling van de criteria voor de erkenning van huisartsen. -Art. 10, 1°
11. 21 februari 2006. - Ministerieel besluit tot vaststelling van de criteria voor de erkenning van huisartsen. -Art. 10, 3°
12. KB. 3 mei 1999 - Koninklijk besluit betreffende het Algemeen Medisch Dossier (B.S. 17/07/1999) - Art. 3 §2, §3
13. KB. 3 mei 1999 - Koninklijk besluit betreffende het Algemeen Medisch Dossier (B.S. 17/07/1999) - Art. 4 §1, §2
14. Wet Rechten Patiënten (WRP) 22 augustus 2002. - Art. 6.
15. Nationaal Akkoord Geneesheren-Ziekenfondsen 1999
16-17.
e-Health 19/01/2010: Nota betreffende het elektronisch bewijs van een therapeutische relatie tussen een ziekenhuis of een geneesheer enerzijds en een patiënt anderzijds.
https://www.ehealth.fgov.be/sites/active.webehealthprd.ehealth.fgov.be/files/assets/nl/pdf/nieuwsbrief/nota_therapeutische_relatie_19012010-final.pdf
18. KB 10 november 1967. - Koninklijk besluit nr 78 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen - Art. 35duodecies.
19. Wet Rechten Patiënten (WRP) 22 augustus 2002.
20. Wet Rechten Patiënten (WRP) 22 augustus 2002. - Art. 5, 7,
21. Nationale Akkoorden Geneesheren-Ziekenfondsen - van 1999 > 2011
22. e-Health 19/01/2010: Nota betreffende het elektronisch bewijs van een therapeutische relatie tussen een ziekenhuis of een geneesheer enerzijds en een patiënt anderzijds.
https://www.ehealth.fgov.be/sites/active.webehealthprd.ehealth.fgov.be/files/assets/nl/pdf/nieuwsbrief/nota_therapeutische_relatie_19012010-final.pdf
23. Belgische Senaat - zitting 18 juli 2002 - Wetsontwerp WRP - 2-1250/3 (citaat)