Resultaten
Resultaten
Deontologische richtlijnen voor de toepassing van euthanasie bij patiënten die psychisch lijden ten gevolge van een psychiatrische aandoening – Actualisering advies van de nationale raad van 27 april 2019
In zijn vergadering van 19 februari 2022 heeft de nationale raad zijn richtlijnen voor de toepassing van euthanasie bij patiënten die psychisch lijden ten gevolge van een psychiatrische aandoening geactualiseerd.
Dit advies vervangt het advies van 27 april 2019 (a165002).
- Inleiding
Deze adviestekst met deontologische richtlijnen voor de toepassing van euthanasie bij patiënten die psychisch lijden ten gevolge van een psychiatrische aandoening (hierna “euthanasie bij psychiatrische patiënten”), kwam tot stand binnen de commissie Euthanasie van de nationale raad van de Orde der artsen. De commissie heeft zich onder meer gebaseerd op de adviestekst “Hoe omgaan met een euthanasieverzoek in psychiatrie binnen het huidig wettelijk kader?” van de Vlaamse Vereniging voor Psychiatrie (hierna “VVP”). Daarnaast werd ook het advies ingewonnen van haar Franstalige tegenhanger, de Société Royale de Médecine Mentale de Belgique (hierna de “SRMMB”).
De wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie (hierna “Euthanasiewet”) bepaalt dat euthanasie bij psychiatrische patiënten mogelijk is, mits het naleven van bepaalde voorwaarden. De nationale raad is evenwel van mening dat het uitvoeren van euthanasie bij psychiatrische patiënten, omwille van de specifieke problematiek van deze patiënten, met zeer grote omzichtigheid moet gebeuren.
Dit advies voegt aan de Euthanasiewet enkele deontologische richtlijnen toe als leidraad voor de artsen bij het verzoek en de toepassing van euthanasie bij psychiatrische patiënten. De richtlijnen geven een deontologische interpretatie aan de wettelijke voorwaarden of voegen gedragsregels toe aan de bestaande wetgeving.
- Deontologische richtlijnen voor de toepassing van euthanasie bij psychiatrische patiënten
- Overleg tussen minstens drie artsen
De Euthanasiewet bepaalt dat de arts die euthanasie toepast bij een patiënt die kennelijk niet binnen afzienbare tijd zal overlijden, twee artsen moet raadplegen, die inzage nemen van het medisch dossier, de patiënt onderzoeken en zich moeten vergewissen van het aanhoudende en ondraaglijke fysiek of psychisch lijden dat niet gelenigd kan worden. De eerste geraadpleegde arts moet bevoegd zijn om over de aandoening in kwestie te oordelen. De tweede geraadpleegde arts moet een psychiater zijn of een specialist in de aandoening in kwestie. Beide geraadpleegde artsen zijn onafhankelijk ten opzichte van de patiënt en de behandelende arts en stellen een verslag op van hun bevindingen. De behandelende arts brengt de patiënt hiervan op de hoogte.
Een psychiatrische aandoening op zichzelf resulteert meestal niet in het overlijden van de patiënt binnen afzienbare tijd. De arts die euthanasie overweegt bij psychiatrische patiënten zal dus in de praktijk steeds twee artsen raadplegen. Minstens twee van de drie artsen die bij de euthanasie betrokken zijn, dienen psychiaters te zijn.
De nationale raad is van mening dat de arts die euthanasie overweegt bij psychiatrische patiënten nog een stap verder dient te gaan en moet vergaderen met de geraadpleegde artsen, waarbij elke arts zijn standpunten zo objectief mogelijk uitlegt. Een schriftelijke neerslag van het overleg wordt genoteerd in het medisch dossier.
Het is aangewezen dat bij dit overleg rekening wordt gehouden met de bevindingen van de zorgverleners die regelmatig in contact staan met de psychiatrische patiënt.
De nationale raad stelt voor dat het RIZIV voorziet in een terugbetaling van dergelijk fysiek overleg, onder de noemer “Multidisciplinair Euthanasie Consult” (MEC), naar analogie met het “Multidisciplinair Oncologisch Consult” (MOC) binnen de specialisatie van de oncologie.
- De patiënt is uitbehandeld
De Euthanasiewet bepaalt dat de arts die euthanasie bij psychiatrische patiënten overweegt zich ervan moet verzekeren dat de patiënt zich in een medisch uitzichtloze toestand bevindt van aanhoudend en ondraaglijk psychisch lijden dat niet gelenigd kan worden, en dat het gevolg is van een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening.
Het bepalen van de ongeneeslijkheid en/of de uitzichtloosheid van een psychiatrische aandoening is een complexe opdracht voor de arts, temeer door de significante comorbiditeit en de grotere zelfdodingsincidentie. De psychiatrische aandoening op zich zal slechts zelden aanleiding geven tot het overlijden van de patiënt en de uiteindelijke evolutie van de aandoening is moeilijk in te schatten. Toch kan er sprake zijn van ongeneeslijkheid of uitzichtloosheid omdat er bij bepaalde psychiatrische patiënten steevast geen uitzicht is op een positieve evolutie van hun gezondheidstoestand.
De arts die vaststelt dat de patiënt lijdt aan een ongeneeslijke en uitzichtloze psychiatrische aandoening, moet zich ervan verzekeren dat de patiënt is uitbehandeld. Dit betekent dat de patiënt alle mogelijke evidence-based behandelingen voor zijn aandoening heeft gehad. Wanneer de psychiatrische patiënt voor bepaalde evidence-based behandelingen gebruik heeft gemaakt van zijn recht op weigering, kan de arts geen euthanasie toepassen.
De arts moet hierbij een zekere redelijkheid aan de dag leggen. Hij mag niet vervallen in een therapeutische hardnekkigheid. Het redelijk aantal te volgen behandelingen is begrensd. Het is de bedoeling dat de arts ervan overtuigd is dat er voor de situatie waarin de patiënt zich bevindt, vanuit een objectief medisch-psychiatrisch perspectief, geen redelijke behandeling meer is die het lijden van de patiënt kan verlichten.
- Een ziekteproces van jaren
De Euthanasiewet bepaalt dat, indien de arts van oordeel is dat de patiënt kennelijk niet binnen afzienbare tijd zal overlijden, hij minstens één maand moet laten verlopen tussen het schriftelijke verzoek van de patiënt en het toepassen van de euthanasie.
Daarnaast bepaalt de Euthanasiewet dat de arts zich moet verzekeren van het aanhoudende fysiek of psychisch lijden van de patiënt en van het duurzaam karakter van zijn verzoek. Daartoe voert de arts gesprekken met de patiënt die, rekening houdend met de ontwikkeling van de gezondheidstoestand van de patiënt, over een redelijke periode worden gespreid.
De nationale raad is van mening dat de arts zich slechts kan verzekeren van het duurzaam karakter van het verzoek van de psychiatrische patiënt indien de patiënt wordt opgevolgd gedurende een voldoende langdurige periode. De evolutie van de gezondheidstoestand van de psychiatrische patiënt is vaak onvoorspelbaar. De initieel uitzichtloze gezondheidssituatie kan aanzienlijk veranderen na verloop van tijd en mits de toepassing van een gepast zorgtraject. Het is thans niet aanvaardbaar om het verzoek tot euthanasie van de psychiatrische patiënt in te willigen op basis van het feit dat er een wettelijke termijn van één maand is verlopen na het schriftelijke verzoek, zonder dat deze patiënt een behandeltraject heeft gevolgd, gespreid over een langdurige periode.
- De naasten betrekken bij het proces
De Euthanasiewet bepaalt dat de arts vooraf en in alle gevallen, indien de patiënt dit wenst, het verzoek moet bespreken met zijn naasten die hij aanwijst.
De arts moet de patiënt aansporen zijn familie en naasten bij het proces te betrekken, tenzij er goede redenen zijn om dit niet te doen.
De nationale raad is zich bewust van het feit dat hierdoor conflicten kunnen ontstaan tussen enerzijds de autonomie van de patiënt en anderzijds het belang van de familie en/of de maatschappij. De arts heeft evenwel niet enkel plichten ten aanzien van de patiënt, maar ook ten aanzien van derden die ernstig kunnen geschaad worden door het verzoek van de patiënt. Het ondersteunen van derden en het beschermen van de maatschappij is onlosmakelijk verbonden met de problematiek van het uitvoeren van euthanasie bij psychiatrische patiënten.
Daarnaast is het betrekken van de naasten ook van belang voor de wettelijke beoordeling of het verzoek al dan niet tot stand kwam als gevolg van externe druk. De nationale raad onderschrijft hiervoor de tekst “Hoe omgaan met een euthanasieverzoek in psychiatrie binnen het huidig wettelijk kader” van de VVP, die zich gebaseerd heeft op de Nederlandse “Richtlijn verzoek om hulp bij zelfdoding door patiënten met een psychiatrische stoornis”.
- De patiënt is handelingsbekwaam en bewust
De Euthanasiewet bepaalt dat de arts die euthanasie toepast, geen misdrijf pleegt wanneer hij zich ervan verzekerd heeft dat de patiënt handelingsbekwaam en bewust was op het ogenblik van zijn verzoek.
Hierbij dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de handelingsbekwaamheid en de feitelijke bekwaamheid van de patiënt.
De handelingsbekwaamheid van een persoon is een juridisch begrip. Het is meestal de vrederechter die, mede met de hulp van een arts, zal bepalen of een persoon handelingsonbekwaam is en welke rechtshandelingen deze bijgevolg niet meer kan stellen. De arts die euthanasie toepast, moet nagaan of er op de patiënt die een euthanasieverzoek indient dergelijke juridische beschermingsmaatregel van toepassing is.
De feitelijke bekwaamheid, ook wel de wilsbekwaamheid of het zich bewust zijn van de handelingen die men stelt, is een feitelijke situatie waarover de arts die euthanasie toepast, moet oordelen. Bij psychiatrische patiënten is deze beoordeling niet evident omdat een psychiatrische stoornis de wilsbekwaamheid van de patiënt kan aantasten. Een psychiatrische stoornis impliceert evenwel niet automatisch dat de patiënt geen weloverwogen en geldig euthanasieverzoek kan formuleren.
Voor de beoordeling door de arts of de patiënt al dan niet wilsbekwaam is, onderschrijft de nationale raad de tekst “Hoe omgaan met een euthanasieverzoek in psychiatrie binnen het huidig wettelijk kader” van de VVP, die zich gebaseerd heeft op de Nederlandse “Richtlijn verzoek om hulp bij zelfdoding door patiënten met een psychiatrische stoornis”.
- Doorverwijzen indien de arts de uitvoering van euthanasie weigert
De Euthanasiewet bepaalt dat de arts niet kan worden gedwongen euthanasie toe te passen.[1]
Weigert de geraadpleegde arts op grond van zijn gewetensvrijheid euthanasie toe te passen, dan moet hij dit de patiënt of de eventuele vertrouwenspersoon tijdig en ten laatste binnen zeven dagen na de eerste formulering van het verzoek laten weten, waarbij hij de redenen van zijn weigering toelicht en de patiënt of de vertrouwenspersoon doorverwijst naar een andere door de patiënt of door de vertrouwenspersoon aangewezen arts.[2]
Weigert de geraadpleegde arts euthanasie toe te passen op een medische grond, dan dient hij dit de patiënt of de eventuele vertrouwenspersoon tijdig te laten weten, waarbij hij de redenen van zijn weigering toelicht. In dat geval wordt die medische grond opgetekend in het medisch dossier van de patiënt.[3]
De arts die weigert in te gaan op een euthanasieverzoek moet de patiënt of de vertrouwenspersoon in elk geval de contactgegevens bezorgen van een centrum of een vereniging die in euthanasierecht is gespecialiseerd. Hij moet binnen de vier dagen volgend op de vraag van de patiënt of de vertrouwenspersoon, het medisch dossier van de patiënt bezorgen aan de door de patiënt of door de vertrouwenspersoon aangewezen arts.[4],[5]
In de ziekenhuizen is het aangewezen een persoon aan te duiden die kennis heeft van het euthanasierecht en informatie over de wettelijke voorwaarden kan meedelen aan de patiënt.
- Besluit
Met deze adviestekst stelt de nationale raad een leidraad op met deontologische richtlijnen opdat de vraag naar euthanasie bij psychiatrische patiënten zou worden geëvalueerd met de grootste omzichtigheid.
De tekst is niet-exhaustief en kan evolueren in de tijd. Derhalve zal de commissie Euthanasie van de nationale raad van de Orde der artsen zich de komende jaren blijven buigen over de problematiek.
[1]Art. 14, tweede lid, Euthanasiewet.
[2]Art. 14, vijfde lid, Euthanasiewet.
[3]Art. 14, zesde lid, Euthanasiewet.
[4]Art. 14, zevende lid, Euthanasiewet.
[5]cf. ook ‘Deontologische doorverwijsplicht bij weigering van toepassing van euthanasie – Advies van de nationale raad van 6 mei 2017 (advies NR, 16 september 2017, a158004)
Slachtoffer van onwettig politiegeweld alsook de rol van het medisch attest inzake de bewijsvoering hiertegen.
Problematiek van onwettig politiegeweld : het handelen van de arts en de rol van het medisch attest inzake bewijsvoering
1. Inleiding
In een eerder advies van de nationale raad van de Orde der artsen, “Samenwerking tussen de politie, het openbaar ministerie en de ziekenhuizen – deontologische beginselen”[1], wordt uiteengezet hoe het artsenkorps en de politiediensten kunnen samenwerken met respect voor ieders finaliteit en bevoegdheden. In voornoemd advies wordt er verondersteld dat beide actoren hun bevoegdheden in eer en geweten uitoefenen en wordt er geen aandacht besteed aan eventuele misbruiken, bijvoorbeeld onwettig politiegeweld.
Naar aanleiding van een rapport[2] van Police Watch, het waarnemingscentrum voor politiegeweld van de Liga Voor Mensenrechten, heeft de nationale raad van de Orde der artsen in zijn vergadering van 20 november 2021 onderzocht hoe de arts moet handelen indien de patiënt aangeeft het slachtoffer te zijn van onwettig politiegeweld alsook de rol van het medisch attest inzake de bewijsvoering hiertegen.
2. Aangifte door het slachtoffer
Op 8 november 2021 heeft de Liga voor Mensenrechten in Nederlandstalig België een meldpunt voor slachtoffers en getuigen van politiegeweld gelanceerd, genaamd Police Watch, reeds bestaande in Franstalig België.[3] Het doel bestaat erin buitensporig politiegeweld in kaart te brengen en slachtoffers te adviseren inzake hun rechten en mogelijkheden voor klachtindiening.
Slachtoffers van onwettig politiegeweld kunnen een klacht indienen bij verschillende instanties, onder meer de Dienst Intern Toezicht, het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten (comité P), de Algemene Inspectie, de lokale ombudsdienst, het Kinderrechtencommissariaat en het Interfederaal gelijkekansencentrum Unia.[4]
Tot slot is het mogelijk voor het slachtoffer om aangifte te doen bij het parket of een klacht met burgerlijke partijstelling in te dienen bij de onderzoeksrechter.
Ter staving van de klacht, is er een belangrijke rol weggelegd voor het attest dat wordt opgesteld door een arts die de letsels vaststelt. Het is immers aan de patiënt om deel te nemen aan het bewijs van zijn beweringen, een reden waarom het medisch attest onmisbaar is. In deze context, dient de arts de patiënt een medisch attest te bezorgen dat voldoet aan de principes van medische deontologie, zoals beschreven in punt 3 van dit advies.
3. Rol van het medisch attest – deontologische beginselen
3.1. Principe: op vraag van de patiënt
De arts bezorgt de patiënt de medische documenten die hij nodig heeft.[5]
In de meeste gevallen zal de patiënt de arts zelf te kennen geven het slachtoffer te zijn geworden van onwettig politiegeweld en vragen zijn letsels te beschrijven met het oog op de bewijsvoering.
Het medisch attest zal dienen als bewijsmiddel voor zijn beweringen.
De arts is verplicht de patiënt het medisch attest te bezorgen dat hij nodig heeft. Elke arts wordt geacht bekwaam te zijn de externe letsels van een patiënt te beschrijven. Evenwel, indien hij zich niet bekwaam acht, heeft hij de verplichting de patiënt in te lichten en de patiënt door te verwijzen naar een andere gekwalificeerde arts.[6]
Het kan ook gebeuren dat de patiënt omwille van zijn verwondingen handelingsonbekwaam is geworden, bijvoorbeeld omdat hij zich bevindt in een toestand van coma, en het medisch attest wordt opgevraagd door de naasten van de patiënt met het oog op het indienen van een klacht. In dit geval zal de arts, in het belang van de patiënt, het medisch attest overhandigen aan diens wettelijke vertegenwoordiger.[7]
De arts noteert in het patiëntendossier of hij een attest heeft opgesteld, welke de inhoud ervan is en aan wie hij het attest heeft afgeleverd.
Tenslotte kan een medisch attest onder gesloten omslag worden afgeleverd aan de procureur des Konings of de onderzoeksrechter volgens de gebruikelijke procedures, zoals beschreven in het advies van de nationale raad van de Orde der artsen, ““Samenwerking tussen de politie, het openbaar ministerie en de ziekenhuizen – deontologische beginselen”[8].
3.2. Inhoud van het medisch attest – letselattestering
De arts stelt de medische documenten waarheidsgetrouw, objectief, voorzichtig en discreet op, met aandacht voor het vertrouwen dat de maatschappij in hem stelt. Hij vermeldt daarbij geen gegevens over derden.[9]
Het medisch attest dat letsels attesteert dient duidelijk, nauwkeurig en volledig te zijn.
De letsels dienen gedetailleerd te worden beschreven: het type letsel (schaving of schaafletsel, kneuzing, hematoom of bloeduitstorting, scheurwonde of laceratie, steekwonde, snijwonde enz.), de afmetingen (de lengte, de breedte), de kleur, de vorm, de omvang, de precieze anatomische locatie en de diepte indien mogelijk. Het is aangewezen om foto’s (overzicht en detail met meetstaf) als bijlage toe te voegen aan het medisch attest of deze te bewaren in het patiëntendossier.
Het attest maakt een onderscheid tussen de objectieve vaststellingen door de arts en de subjectieve klachten van de patiënt. In geen geval bepaalt de arts welk mechanisme de letsels heeft veroorzaakt, evenmin wie de letsels heeft toegebracht. Hoogstens kan worden bepaald dat hetgeen de patiënt beschrijft compatibel is met de objectief vastgestelde letsels.
Het medisch attest vermeldt de dagen van arbeidsongeschiktheid.
De arts dateert het medisch attest op de dag van de redactie en voegt een kopie toe aan het patiëntendossier.
4. Rol van de arts – bijzondere situaties
4.1. Medisch attest in verband met geschiktheid tot verhoor of opsluiting
Het is niet de taak van de behandelende arts een geschiktheidsattest af te leveren tot verhoor of opsluiting. De behandelende arts is gerechtigd de vraag van de politiediensten om dergelijke attesten op te stellen, te weigeren.
Geschiktheidsattesten tot verhoor of opsluiting kunnen enkel worden afgeleverd door een arts-gerechtsdeskundige, die wordt aangesteld door een gerechtelijke overheid.
4.2. Aanwezigheid van politie tijdens de zorgverlening
De situatie kan zich voordoen dat een persoon onder politiebegeleiding naar het ziekenhuis wordt gebracht voor verzorging.
In een eerder advies van de nationale raad[10] werd gesteld dat de arts de aanwezigheid van de politie in de behandelruimte of in de onmiddellijke nabijheid moet toelaten, indien de politieambtenaar van oordeel is dat de patiënt een bedreiging vormt voor de fysieke integriteit van de arts of het ziekenhuispersoneel. Wanneer de patiënt het slachtoffer is geworden van onwettig politiegeweld, bevindt hij zich evenwel in een zeer kwetsbare positie. De patiënt zal zich niet durven uitdrukken, uit angst voor latere represailles.
De nationale raad onderkent de kwetsbare positie van het slachtoffer en hecht belang aan het recht op privacy en de intimiteit van de patiënt, maar behoudt evenwel haar eerder standpunt, te meer omdat het voor de arts zeer moeilijk is om in te schatten in hoeverre de patiënt een gevaar vormt voor de fysieke integriteit van de arts en het ziekenhuispersoneel, waarvoor de arts mede verantwoordelijk is.
De arts kan bij een sterk vermoeden van onwettig politiegeweld vragen aan de politieambtenaar om zich te verwijderen uit de behandelruimte, al blijft deze laatste bevoegd om de situatie te beoordelen en al dan niet gevolg te geven aan de vraag van de arts. De arts noteert zijn vraag en de aanwezigheid van de politie in het patiëntendossier.
In deze context is het ook van belang dat de arts de letsels in het patiëntendossier noteert overeenkomstig de richtlijnen in punt 3.2 van dit advies.
4.3. Handboeien tijdens de zorgverlening
De politiediensten hebben de bevoegdheid de patiënt te boeien overeenkomstig de principes van legaliteit, noodzakelijkheid en proportionaliteit.
De arts respecteert de beslissing van de politie om de patiënt geboeid te laten en kan zich slechts tegen deze beslissing verzetten om medische redenen, bijvoorbeeld wanneer het geboeid laten van de patiënt de zorgverlening hindert. In dat geval spreken de arts en de politiediensten onderling af hoe beiden hun taken veilig en kwalitatief kunnen vervullen. Beiden zijn gehouden tot de naleving van de wettelijke hulpverplichting zoals bepaald in artikel 422bis van het strafwetboek.
4.4. Gerechtelijk-geneeskundig bezwaar – model III C
Indien de arts die het overlijden vaststelt, twijfelt over de oorzaak ervan (natuurlijk of gewelddadig), kruist hij op strook A van het formulier III C het vakje “ja” aan in de rubriek “gerechtelijk-geneeskundig bezwaar”. Daarnaast kruist hij op strook C van hetzelfde formulier onder punt 1 (aard van het overlijden) het vakje “kan niet bepaald worden” aan.
De arts die gevraagd wordt een overlijdensattest op te maken, vervult zijn opdracht op onafhankelijke en objectieve wijze en mag hierbij geen eventuele druk ondervinden door de politiediensten.[11]
[1] Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 12 december 2020, a167039
[2] Police Watch, “Violences policières et la charge de la preuve: le rôle du certificat médical”, Analyse_LDH_Le-rôle-du-certificat-médical_version-longue_decembre-2020.pdf (liguedh.be)
[3]Police Watch - Accueil; Police Watch
[4]Liga voor Mensenrechten | Dossier politiegeweld in België
[5] Art. 26, lid 1, Code van medische deontologie
[6] Art. 6, Code van medische deontologie
[7] Overeenkomstig de cascade zoals bepaald door art. 14, Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt
[8] Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 12 december 2020, a167039
[9] Art. 26, Code van medische deontologie
[10] Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 12 december 2020, a167039
[11] Zie ook advies nationale raad van de Orde der artsen van 15 februari 2020, “Druk die een arts kan ondervinden wanneer een overlijdensattest model III C/D dient te worden opgesteld”, a167003
Deontologische richtlijnen voor de toepassing van euthanasie bij patiënten die psychisch lijden ten gevolge van een psychiatrische aandoening
Deontologische richtlijnen voor de toepassing van euthanasie bij patiënten die psychisch lijden ten gevolge van een psychiatrische aandoening
1. Inleiding
Deze adviestekst met deontologische richtlijnen voor de toepassing van euthanasie bij patiënten die psychisch lijden ten gevolge van een psychiatrische aandoening (hierna "euthanasie bij psychiatrische patiënten"), kwam tot stand binnen de commissie euthanasie van de nationale raad van de Orde der artsen. De commissie heeft zich onder meer gebaseerd op de adviestekst "Hoe omgaan met een euthanasieverzoek in psychiatrie binnen het huidig wettelijk kader?" van de Vlaamse Vereniging voor Psychiatrie (hierna "VVP"). Daarnaast werd ook het advies ingewonnen van haar Franstalige tegenhanger, de Société Royale de Médecine Mentale de Belgique (hierna de "SRMMB").
De wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie (hierna "Euthanasiewet") bepaalt dat euthanasie bij psychiatrische patiënten mogelijk is, mits het naleven van bepaalde voorwaarden. De nationale raad is evenwel van mening dat het uitvoeren van euthanasie bij psychiatrische patiënten, omwille van de specifieke problematiek van deze patiënten, met zeer grote omzichtigheid moet gebeuren.
Dit advies voegt aan de Euthanasiewet enkele deontologische richtlijnen toe als leidraad voor de artsen bij het verzoek en de toepassing van euthanasie bij psychiatrische patiënten. De richtlijnen geven een deontologische interpretatie aan de wettelijke voorwaarden of voegen gedragsregels toe aan de bestaande wetgeving.
2. Deontologische richtlijnen voor de toepassing van euthanasie bij psychiatrische patiënten
(1) Fysieke samenkomst van minstens drie artsen
De Euthanasiewet bepaalt dat de arts die euthanasie toepast bij een patiënt die kennelijk niet binnen afzienbare tijd zal overlijden, twee artsen moet raadplegen, die inzage nemen van het medisch dossier, de patiënt onderzoeken en zich moeten vergewissen van het aanhoudend en ondraaglijk fysiek of psychisch lijden dat niet gelenigd kan worden.(1) De eerste geraadpleegde arts moet bevoegd zijn om over de aandoening in kwestie te oordelen.(2) De tweede geraadpleegde arts moet een psychiater zijn of een specialist in de aandoening in kwestie.(3) Beide geraadpleegde artsen zijn onafhankelijk ten opzichte van de patiënt en de behandelende arts en stellen een verslag op van hun bevindingen.(4) De behandelende arts brengt de patiënt hiervan op de hoogte.
Een psychiatrische aandoening op zichzelf resulteert meestal niet in het overlijden van de patiënt binnen afzienbare tijd. De arts die euthanasie overweegt bij psychiatrische patiënten zal dus in de praktijk steeds twee artsen raadplegen en beide geraadpleegde artsen zullen psychiaters zijn.
De nationale raad is van mening dat de arts die euthanasie overweegt bij psychiatrische patiënten nog een stap verder dient te gaan en fysiek moet samenkomen met de twee psychiaters. Een fysieke ontmoeting resulteert in een interdisciplinaire samenwerking waar elke arts zijn standpunten zo objectief mogelijk uitlegt. De artsen stellen gezamenlijk een verslag op en komen tot een gezamenlijk besluit, zonder dat vereist wordt dat zij het over alles eens zijn.
Het is aangewezen dat bij dit fysiek overleg alle zorgverleners worden betrokken die regelmatig in contact staan met de psychiatrische patiënt. Naast het verplegend team(5), is het aangewezen dat ook de psychologen en de psychotherapeuten die mede het zorgtraject realiseren, bij het overleg worden betrokken.
De nationale raad stelt voor dat het RIZIV voorziet in een terugbetaling van dergelijk fysiek overleg, onder de noemer "Multidisciplinair Euthanasie Consult" (MEC), naar analogie met het "Multidisciplinair Oncologisch Consult" (MOC) binnen de specialisatie van de oncologie.
(2) De patiënt is uitbehandeld
De Euthanasiewet bepaalt dat de arts die euthanasie bij psychiatrische patiënten overweegt zich moet verzekeren dat de patiënt zich in een medisch uitzichtloze toestand bevindt van aanhoudend en ondraaglijk psychisch lijden dat niet gelenigd kan worden, en dat het gevolg is van een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening.(6)
Het bepalen van de ongeneeslijkheid en/of de uitzichtloosheid van een psychiatrische aandoening is een complexe opdracht voor de arts, temeer door de significante comorbiditeit en de grotere zelfdodingincidentie. De psychiatrische aandoening op zich zal slechts zelden aanleiding geven tot het overlijden van de patiënt en de uiteindelijke evolutie van de aandoening is moeilijk in te schatten. Toch kan er sprake zijn van ongeneeslijkheid of uitzichtloosheid omdat er bij bepaalde psychiatrische patiënten steevast geen uitzicht is op een positieve evolutie van hun gezondheidstoestand.
De arts die vaststelt dat de patiënt lijdt aan een ongeneeslijke en uitzichtloze psychiatrische aandoening, moet zich ervan verzekeren dat de patiënt is uitbehandeld. Dit betekent dat de patiënt alle mogelijke evidence-based behandelingen voor zijn aandoening heeft gehad. Wanneer de psychiatrische patiënt voor bepaalde evidence-based behandelingen gebruik heeft gemaakt van zijn recht op weigering, kan de arts geen euthanasie toepassen.
De arts moet hierbij een zekere redelijkheid aan de dag leggen. Hij mag niet vervallen in een therapeutische hardnekkigheid. Het redelijk aantal te volgen behandelingen is begrensd. Het is de bedoeling dat de arts ervan overtuigd is dat er voor de situatie waarin de patiënt zich bevindt, vanuit een objectief medisch-psychiatrisch perspectief, geen redelijke behandeling meer is die het lijden van de patiënt kan verlichten.
(3) Een ziekteproces van jaren
De Euthanasiewet bepaalt dat indien de arts van oordeel is dat de patiënt kennelijk niet binnen afzienbare tijd zal overlijden, hij minstens één maand moet laten verlopen tussen het schriftelijk verzoek van de patiënt en het toepassen van de euthanasie.(7)
Daarnaast bepaalt de Euthanasiewet dat de arts zich moet verzekeren van het aanhoudend fysiek of psychisch lijden van de patiënt en van het duurzaam karakter van zijn verzoek. Daartoe voert de arts gesprekken met de patiënt die, rekening houdend met de ontwikkeling van de gezondheidstoestand van de patiënt, over een redelijke periode worden gespreid.(8)
De nationale raad is van mening dat de arts zich slechts kan verzekeren van het duurzaam karakter van het verzoek van de psychiatrische patiënt indien de patiënt wordt opgevolgd gedurende een voldoende langdurige periode. De evolutie van de gezondheidstoestand van de psychiatrische patiënt is vaak onvoorspelbaar. De initieel uitzichtloze gezondheidssituatie kan aanzienlijk veranderen na verloop van tijd en mits de toepassing van een gepast zorgtraject. Het is thans niet aanvaardbaar om het verzoek tot euthanasie van de psychiatrische patiënt in te willigen op basis van het feit dat er een wettelijke termijn van één maand is verlopen na het schriftelijk verzoek, zonder dat deze patiënt een behandeltraject heeft gevolgd, gespreid over een langdurige periode.
(4) De naasten betrekken bij het proces
De Euthanasiewet bepaalt dat de arts vooraf en in alle gevallen, indien de patiënt dit wenst, het verzoek moet bespreken met zijn naasten die hij aanwijst.(9)
De arts moet de patiënt aansporen zijn familie en naasten bij het proces te betrekken, tenzij er goede redenen zijn om dit niet te doen.
De nationale raad is zich bewust van het feit dat hierdoor conflicten kunnen ontstaan tussen enerzijds de autonomie van de patiënt en anderzijds het belang van de familie en/of de maatschappij. De arts heeft evenwel niet enkel plichten ten aanzien van de patiënt, maar ook ten aanzien van derden die ernstig kunnen geschaad worden door het verzoek van de patiënt. Het ondersteunen van derden en het beschermen van de maatschappij is onlosmakelijk verbonden met de problematiek van het uitvoeren van euthanasie bij psychiatrische patiënten.
Daarnaast is het betrekken van de naasten ook van belang voor de wettelijke beoordeling of het verzoek al dan niet tot stand kwam als gevolg van externe druk.(10) De nationale raad onderschrijft hiervoor de tekst "Hoe omgaan met een euthanasieverzoek in psychiatrie binnen het huidig wettelijk kader" van de VVP(11), die zich gebaseerd heeft op de Nederlandse "Richtlijn verzoek om hulp bij zelfdoding door patiënten met een psychiatrische stoornis"(12).
(5) De patiënt is handelingsbekwaam en bewust
De Euthanasiewet bepaalt dat de arts die euthanasie toepast, geen misdrijf pleegt wanneer hij er zich van verzekerd heeft dat de patiënt handelingsbekwaam en bewust is op het ogenblik van zijn verzoek.(13)
Hierbij dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de handelingsbekwaamheid en de feitelijke bekwaamheid van de patiënt.
De handelingsbekwaamheid van een persoon is een juridisch begrip. Het is meestal de vrederechter die, mede met de hulp van een arts, zal bepalen of een persoon handelingsonbekwaam is en welke rechtshandelingen deze bijgevolg niet meer kan stellen. De arts die euthanasie toepast moet nagaan of er op de patiënt die een euthanasieverzoek indient dergelijke juridische beschermingsmaatregel van toepassing is.
De feitelijke bekwaamheid, ook wel de wilsbekwaamheid of het zich bewust zijn van de handelingen die men stelt, is een feitelijke situatie waarover de arts die euthanasie toepast, moet oordelen. Bij psychiatrische patiënten is deze beoordeling niet evident omdat een psychiatrische stoornis de wilsbekwaamheid van de patiënt kan aantasten. Een psychiatrische stoornis impliceert evenwel niet automatisch dat de patiënt geen weloverwogen en geldig euthanasieverzoek kan formuleren.
Voor de beoordeling door de arts of de patiënt al dan niet wilsbekwaam is, onderschrijft de nationale raad de tekst "Hoe omgaan met een euthanasieverzoek in psychiatrie binnen het huidig wettelijk kader" van de VVP(14), die zich gebaseerd heeft op de Nederlandse "Richtlijn verzoek om hulp bij zelfdoding door patiënten met een psychiatrische stoornis"(15).
(6) Doorverwijzen indien gewetensbezwaar
De Euthanasiewet bepaalt dat de arts niet kan worden gedwongen euthanasie toe te passen.(16)
De geraadpleegde arts die weigert euthanasie toe te passen, moet dit tijdig laten weten aan de patiënt of de eventuele vertrouwenspersoon, waarbij hij de redenen van zijn weigering toelicht. Berust zijn weigering op een medische grond dan wordt die in het medisch dossier van de patiënt opgetekend.(17)
De arts die weigert in te gaan op een euthanasieverzoek moet, op verzoek van de patiënt of de vertrouwenspersoon, het medisch dossier van de patiënt meedelen aan de arts die is aangewezen door de patiënt of de vertrouwenspersoon.(18)
De geraadpleegde arts die weigert euthanasie uit te voeren bij psychiatrische patiënten omwille van een gewetensbezwaar, moet de patiënt doorverwijzen naar een andere arts. Daarbij moet hij erover waken dat hij bij de patiënt niet de indruk wekt dat de arts, naar wie is doorverwezen, het euthanasieverzoek zal inwilligen. De arts met gewetensbezwaren mag evenmin oordelen over de opportuniteit van het verzoek.
3. Besluit
Met deze adviestekst stelt de nationale raad een leidraad op met deontologische richtlijnen opdat de vraag naar euthanasie bij psychiatrische patiënten zou worden geëvalueerd met de grootste omzichtigheid.
De tekst is niet-exhaustief en kan evolueren in de tijd. Derhalve zal de commissie euthanasie van de nationale raad van de Orde der artsen zich de komende jaren blijven buigen over de problematiek.
(1) Art. 3, § 2, 3° en art. 3, § 3, 1°, Euthanasiewet
(2) Art. 3, § 2, 3°, tweede lid, Euthanasiewet
(3) Art. 3, § 3, 1°, Euthanasiewet
(4) Art. 3, § 2, 3°, tweede lid en art. 3, § 3, 1°, Euthanasiewet
(5) Art. 3, § 2, 4°, Euthanasiewet
(6) Art. 3, § 1, derde streep, Euthanasiewet
(7) Art. 3, § 3, 2°, Euthanasiewet
(8) Art. 3, § 3, 2°, Euthanasiewet
(9) Art. 3, § 2, 5°, Euthanasiewet
(10) Art. 3, § 1, tweede streep, Euthanasiewet
(11) http://vvponline.be/uploads/docs/bib/euthanasie_finaal_vvp_1_dec.pdf, p. 21-22
(13) Art. 3, § 1, eerste streep, Euthanasiewet
(14) http://vvponline.be/uploads/docs/bib/euthanasie_finaal_vvp_1_dec.pdf, p. 25-26
(16) Art. 14, tweede lid, Euthanasiewet
(17) Art. 14, vierde lid, Euthanasiewet
(18) Art. 14, vijfde lid, Euthanasiewet