keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

Radiografie14/10/2017 Documentcode: a159003
Toegang tot de röntgenbeelden door de artsen

De nationale raad van de Orde der artsen wordt ondervraagd over de toegang tot de röntgenbeelden door de artsen die de patiënt begeleiden of diens toestand of de zorgkwaliteit evalueren.

Advies van de nationale raad :

De nationale raad van de Orde der artsen wordt ondervraagd over de toegang tot de röntgenbeelden door de artsen die de patiënt begeleiden of diens toestand of de zorgkwaliteit evalueren.

De arts-specialist in radiodiagnostiek die het onderzoek uitvoert is verantwoordelijk voor de opslag en interpretatie van de beelden. Hij is de enige die beste geplaatst is om een diagnose te stellen en een gedetailleerd protocol te maken samen met een beschrijving van de beelden.

Het protocol maakt onlosmakelijk deel uit van het medisch dossier en moet dus bewaard worden.

De analoge beelden nemen veel plaats in en ze zijn niet zeer duurzaam. Ze werden vroeger aan de patiënt gegeven voor bewaring.

Tegenwoordig worden de beelden elektronisch gearchiveerd in de diensten radiologie of in de ziekenhuisinstellingen. Het is mogelijk ze te bewaren, maar het gaat wel om beeldbestanden die veel groter zijn dan tekstbestanden.

De minister van Volksgezondheid heeft op 19 november 2016 tijdens het jaarlijkse symposium van de Belgische Vereniging voor Radiologie (1) het nationaal beschikbaar maken van medische beelden en verslagen gesteund.

De beelden zouden voortaan bewaard moeten worden op dezelfde wijze als de andere elementen van het medisch dossier.

Hun bewaring en terbeschikkingstelling doen technische en economische problemen rijzen die hopelijk zullen verminderen dankzij de technologische vooruitgang.

Het doorgeven van beelden aan andere artsen beoogt naast de diagnose :

1. oriëntatie van de behandeling (bijv. röntgenfoto van een heup om een prothese te plaatsen);
2. continuïteit van de zorg (bijv. evalueren hoe een longontsteking reageert op een antibioticabehandeling);
3. toetsing van de diagnose in functie van de klinische evolutie;
4. evaluatie van de toestand van de patiënt of van de zorgkwaliteit; bij deskundigenonderzoek doet men een zogenaamde "diachronische" studie. Dit is het herbekijken van alle beelden om de evolutie van een pathologie of van een trauma, de kwaliteit van een behandeling of van een diagnose te beoordelen of om te beslissen of een letsel toegeschreven kan worden aan een betwiste gebeurtenis.

De artsen die bij deze functies betrokken zijn hebben recht op toegang tot bruikbare beelden met eerbiediging van de regels inzake bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de patiëntenrechten.
Het beeld dient derhalve opgeslagen te worden in een resolutie die voldoende is voor een correcte interpretatie.

De thans toeganklijke dragers zijn cd-roms of een internettoegang, beveiligd met een onderzoeksnummer en een paswoord dat ook aan de patiënt wordt gegeven.

Cd-roms hebben niet de kwaliteit van de oorspronkelijke beelden weer en hebben een beperkte levensduur.

De toegang via internet is niet altijd eenvoudig en van goede kwaliteit. Bovendien worden de dossiers gearchiveerd. Ze zijn dus na een bepaalde, soms korte tijd niet meer toegankelijk.

In een context waarin de raadpleging van medische gegevens op afstand de regel wordt, dringt de nationale raad aan op de ontwikkeling van initiatieven die de leesbaarheid op afstand van de röntgenbeelden of de overdracht ervan via een blijvende drager, het voortbestaan van de toegang ertoe en hun bewaring als element van het medisch dossier bevorderen.

(1) http://www.deblock.belgium.be/nl/jaarlijks-symposium-belgian-society-radiology

Minderjarigen14/10/2017 Documentcode: a159004
Bottesten voor de leeftijdsbepaling van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen (NBMV)

De nationale raad van de Orde der artsen wordt om advies verzocht over de bottesten voor de leeftijdsbepaling van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen (NBMV).

Advies van de nationale raad :

De nationale raad van de Orde der artsen geeft gevolg aan uw vraag betreffende de bottesten voor de leeftijdsbepaling waaraan niet-begeleide minderjarige vreemdelingen onderworpen worden in geval van twijfel over hun leeftijd.

1°/ De nationale raad van de Orde der artsen blijft bij het advies dat hij uitbracht op 20 februari 2010 met als titel Testen voor leeftijdsbepaling bij niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, Tijdschrift van de nationale raad nr. 129.

2°/ De Orde der artsen is een regelgevende beroepsinstantie die als taak heeft de deontologische regels van het beroep vast te leggen en ervoor te zorgen dat haar leden ze juist toepassen.

Hoewel de Orde veel aandacht besteedt aan de wetenschappelijke en ethische kwesties op gezondheidsgebied, zijn andere instellingen wettelijk belast met de studie ervan.

De Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België en de "Académie royale de Médecine de Belgique" zijn gemachtigd om wetenschappelijke adviezen uit te brengen. Het Belgisch Raadgevend Comité voor Bio-ethiek is het referentieorgaan wat betreft de ethische kwesties.

3°/ De arts die de leeftijd van een persoon moet schatten dient voldoende beroepservaring te hebben op het gebied dat hem ter beoordeling voorgelegd wordt. Hij dient zijn onafhankelijkheid en volledige beroepsvrijheid te behouden.

Een goede evaluatie vereist bekwaamheden die onder verscheidene medische specialismen vallen: pediatrische endocrinologie, pediatrische radiologie, stomatologie, odontologie en pedopsychiatrie.

Het is noodzakelijk hiervan een synthese te maken. Dit kan het best gebeuren door deze specialisten samen in een college of door een coördinator die een forensisch arts zou kunnen zijn.

Deze evaluatie dient zorgvuldig en objectief en op basis van relevante informatie uitgevoerd te worden. De eerbiediging van de waardigheid van de persoon en van zijn recht op zelfbeschikking is essentieel en dit geldt in het bijzonder voor een kwetsbare patiënt.

Het fysieke contact met de verzoeker, waaronder zijn klinisch onderzoek, laat toe de schatting te verfijnen. Bij gebrek hieraan vertoont de schatting een grotere foutmarge waarmee rekening gehouden dient te worden.

De conclusies van de arts dienen voorzichtig en genuanceerd te zijn. Ze moeten de aard van de verrichte klinische testen en onderzoeken, de gebruikte referenties, de personen die ze uitvoerden, de verkregen resultaten, foutmarge en de conclusies in termen van leeftijdsbepaling die eruit getrokken werden, vermelden.

Het door de arts opgemaakte dossier dient volledig en nauwkeurig te zijn. De persoon in kwestie of zijn vertegenwoordiger heeft er toegang toe. De nationale raad herinnert in dat opzicht aan zijn advies van 20 februari 2016 met als titel Toegang tot medisch dossier van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, Tijdschrift van de nationale raad nr. 152.

Archief (Medisch-)17/09/2016 Documentcode: a154010
report_problem

cf. advies NR 14 oktober 2023, a170018.

Bewaartermijn van de coupes en paraffineblokken voor de anatoompathologie

De nationale raad heeft een vraag tot aanpassing van zijn advies van 13 december 1986 betreffende de anatoom-pathologische coupes onderzocht.

Advies van de nationale raad :

De nationale raad heeft in zijn vergadering van 17 september 2016 uw vraag besproken of uit het advies van 20 januari 2001 (a092001) betreffende de bewaartermijn van de radiografieën en elektro-encefalografische tracés volgt dat de bewaartermijn van de coupes en paraffineblokken voor de anatoompathologie van 30 naar 20 jaar kan worden teruggebracht, zodat het advies van 13 december 1986 (a036004) betreffende de anatoom-pathologische coupes best wordt aangepast.

1. Het advies van 13 december 1986 (a036004) stelt dat zowel de coupes (draagglaasjes met gekleurde weefselsneden voor microscopisch onderzoek) als paraffineblokken (in paraffine ingebedde biopten waarvan coupes worden vervaardigd) even lang als het protocol (rapport van de anatoom-pathologische vaststellingen en diagnose) moeten worden bewaard, omdat het protocol aanleiding kan geven tot discussie. Zowel protocol, coupes als paraffineblokken maken derhalve deel uit van het medisch dossier waarvoor de wettelijke bewaartermijn van minstens 30 jaar van toepassing is(1) . Deze termijn neemt een aanvang vanaf het laatste contact met de patiënt(2) .

2. Het advies van 20 januari 2001 behandelt daarentegen de vraag hoelang de huisarts medische documenten moet bewaren.

Het advies stelt niet dat de radiologische clichés slechts aan een bewaartermijn van 20 jaar zouden zijn onderworpen. Het advies stelt enkel dat de medische documenten bij de huisarts naar analogie met de bewaartermijn die voor het medisch (ziekenhuis)dossier geldt, gedurende een periode van 30 jaar dienen te worden bewaard.

Verder legt het advies een bijkomende deontologische voorzorgsmaatregel op, op grond van de wet van 10 juni 1998 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de verjaring bij (persoonlijke) rechtsvorderingen tot vergoeding van schade op grond van buitencontractuele aansprakelijkheid. De wet bepaalt dat voor schade veroorzaakt vanaf 27 juli 1998 een verjaringstermijn van 20 jaar geldt(3) . Hieruit leidt het advies af dat de arts, naast de bewaarplicht van het medisch dossier gedurende een termijn van 30 jaar, ook best de documenten die betrekking hebben op een mogelijk schadeverwekkend feit, bewaart gedurende 20 jaar van zodra er een rechtsvordering is ingesteld voor dit feit. Het betreft bijgevolg een bijkomende zorgvuldigheidsplicht bovenop de bewaartermijn van 30 jaar voor het medisch dossier.

3. Derhalve is de nationale raad van oordeel dat noch de wet van 10 juni 1998 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de verjaring, noch het advies van 20 januari 2001 (a093001) noopt tot wijziging van het advies van 13 december 1986 (a036004). De bewaartermijn van 30 jaar voor coupes en paraffinneblokken blijft dienvolgens onverkort van toepassing.

1.Artikel 1 § 3 van het koninklijk besluit d.d. 3 mei 1999 houdende bepaling van de algemene minimumvoorwaarden waarvan het medisch dossier, bedoeld in artikel 15 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, moet voldoen.
2.Artikel 46 van de Code van geneeskundige plichtenleer.
3.Artikel 5 van de wet tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de verjaring d.d. 10 juni 1998.

Radiografie21/04/2012 Documentcode: a138009
Verantwoord medisch gebruik van 3D-echografie
Een provinciale raad vraagt het advies van de Nationale Raad betreffende bepaalde medische centra die aan zwangere moeders 3D-echografieën van hun kind voorstellen.

Advies van de Nationale Raad :

In zijn vergadering van 21 april 2012 besprak de Nationale Raad van de Orde van geneesheren een vraag betreffende het verantwoord gebruik van de 3D-echografie.

Het is niet in de eerste plaats aan de Nationale Raad om de medisch verantwoorde plaats van een overigens snel evoluerende beeldvormende techniek zoals 3D-echografie te definiëren. Experten kregen trouwens deze opdracht al van de overheid, maar hun conclusies zijn momenteel nog niet gepubliceerd.

Los daarvan bestaat er in de medische wereld van de beeldvorming een zekere consensus dat de 3D-echografie in de gynaecologie een meerwaarde kan bieden bij de diagnose van uteriene malformaties en bij de exacte lokalisatie van een intra-uterien apparaat. Dit is eveneens het geval in de verloskunde bij de beoordeling van het foetale gelaat, gehemelte, skelet en centrale zenuwstelsel en bij neurale buisdefecten, in de fertiliteitskliniek bij de automatische follikelmeting en ten slotte in de urogynaecologie bij de evaluatie van de bekkenbodem.

De Nationale Raad vestigt de aandacht op artikel 36 van de Code van geneeskundige plichtenleer, dat als volgt luidt :
"De geneesheer beschikt over de diagnostische en therapeutische vrijheid.
a. Hij zal niettemin vermijden onnodig dure onderzoekingen en behandelingen voor te schrijven of overbodige verstrekkingen te verrichten.
b. Hij zal eveneens vermijden behandelingen of geneesmiddelen voor te schrijven op eenvoudig verzoek van de patiënt, zonder dat diens toestand dit medisch rechtvaardigt."

Het risico is niet denkbeeldig dat de 3 (en 4) D-echografie de "gewone" bidimensionele "affectieve" echografie of "pretechografie" gaat verdringen. Tijdens een zwangerschap worden momenteel door het Riziv drie echografieën terugbetaald. Bijkomende onderzoekingen dienen medisch verantwoord te worden, of zijn ten laste van de patiënte (die er vaak om vraagt; vele zwangere vrouwen krijgen meer dan drie echografieën).

Op vele plaatsen bieden echter ook niet-medici (bv. fotografen, ex-vertegenwoordigers van firma's die beeldvormende apparatuur verdelen, vroedvrouwen) intra-uteriene fotoreportages aan, om medico-legale redenen uiteraard expliciet buiten een diagnostische en therapeutische context, en dit vaak tegen lucratieve prijzen. De Nationale Raad kan dit dan misschien wel betreuren, maar als ze niemand schaden zijn de mensen in de regel vrij te doen wat ze willen.

Echografie heeft, binnen de huidige klinische toepassingen, de naam relatief veilig te zijn naar het embryo en de foetus toe, maar dit moet waar blijven wanneer men, alsmaar vroeger en veelvuldiger, voortdurend hogere energieën gaat gebruiken en dit ook voor niet- medische doelstellingen.

Consent (Fully Informed-)20/02/2010 Documentcode: a129015
Testen voor leeftijdsbepaling bij niet-begeleide minderjarige vreemdelingen

Een provinciale raad legt aan de Nationale Raad een vraag voor met betrekking tot de medische test van de Dienst Voogdij, toegevoegd aan de Federale Overheidsdienst Justitie, met het oog op het bepalen van de leeftijd van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen.

Advies van de Nationale Raad :

Betreft : uw brief van 19 december 2008 betreffende de testen voor leeftijdsbepaling bij niet-begeleide minderjarige vreemdelingen

In zijn vergadering van 20 februari 2010 heeft de Nationale Raad van de Orde van geneesheren de vragen geanalyseerd van professor X betreffende de leeftijdsbepalingtest die uitgevoerd wordt bij niet-begeleide minderjarige vreemdelingen.

Een leeftijdsbepalingtest kan uitgevoerd worden in verschillende omstandigheden en voor verschillende doeleinden. In het voorliggende geval is de context waarin de vraag van professor X past de volgende.

België heeft een bijzondere regeling ingevoerd voor de wettelijke vertegenwoordiging en bijstand van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen (NBMV), de Voogdij (programmawet van 24 december 2002 (I) (art. 479) - Titel XIII - Hoofdstuk VI : Voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen).

De voogd begeleidt en vertegenwoordigt de minderjarige tijdens zijn verblijf in België, bij de administratieve stappen die hij onderneemt (zijn verblijfsstatuut, zijn asielprocedure), bij zijn opvang, zijn huisvesting, zijn scholing, zijn recht op maatschappelijke hulp van een OCMW, zijn recht op kinderbeslag, ... Zijn opdracht bestaat erin de minderjarige te helpen bij alle stappen die hij onderneemt en bij het formuleren van een toekomstproject. De minderjarige is niet langer alleen en kan zo, met de hulp van een vertrouwenspersoon, het hoofd bieden aan de verschillende administratieve hindernissen (die vaak lastig en onaangepast zijn aan zijn leeftijd en aan wat hij meegemaakt heeft) en aan de hindernissen van het dagelijkse leven waarmee hij geconfronteerd zal worden.

Deze wet past in het kader van de Resolutie van de Raad van de Europese Unie van 26 juni 1997 inzake niet-begeleide minderjarige onderdanen van derde landen, van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden en van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de Rechten van het Kind, inzonderheid de artikelen 2 en 3 met betrekking tot de non-discriminatie en het hoogste belang van het kind.

Met betrekking tot het verblijf, bovenop de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, organiseert de ministeriële omzendbrief van 15 september 2005 betreffende het verblijf van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen een bijzondere procedure voor de NBMV waarbij gestreefd wordt naar een duurzame oplossing voor de NBMV die zich op het grondgebied bevindt en waarbij erop toegezien wordt dat deze oplossing in overeenstemming is met het belang van het kind en met de eerbiediging van zijn fundamentele rechten

De NBMV is iedere persoon die jonger dan 18 jaar lijkt te zijn of verklaart dat hij jonger is dan 18 jaar, en die :
- niet begeleid is door een persoon die het ouderlijk gezag of de voogdij over hem uitoefent krachtens de wet die van toepassing is overeenkomstig artikel 35 van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht;
- onderdaan is van een land dat geen lid is van de Europese Economische Ruimte (E.E.R.);
en die zich in een van de volgende situaties bevindt :
- hetzij de erkenning van de hoedanigheid van vluchteling vraagt;
- hetzij niet voldoet aan de voorwaarden tot toegang en verblijf op het grondgebied vastgelegd bij wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (artt. 1 en 5 van de Programmawet van 24 december 2002).

Het statuut van NBMV hangt af van het vervullen van deze voorwaarden, waaronder de voorwaarde van minderjarigheid. De minderjarigheid kan langs elke weg aangetoond worden, maar in geval van twijfel bepaalt de wet dat een beroep gedaan dient te worden op een medische test teneinde een objectief bewijs te verkrijgen.

De medische test die de dienst Voogdij gekozen heeft en die overigens dezelfde is als die welke in andere omstandigheden uitgevoerd wordt door het Parket, wordt doorgaans de drievoudige test genoemd. Hij bestaat in het maken van drie radiografieën : orthopantomogram (foto van het gehele gebit), radiografie van de pols en radiografie van het sleutelbeen.

De verwezenlijking van de drie onderzoeken doet de ethische vraag rijzen van het gebruik van X-stralen voor niet-medische doeleinden en in het bijzonder voor gerechtelijk-geneeskundige doeleinden. Voorts doet ze de vraag rijzen van het gebruik van wetenschappelijke parameters voor juridische doeleinden.

De Nationale Raad maakt de volgende bemerkingen in dit verband.

X-stralen zijn ioniserende stralen die een gevaar voor de gezondheid kunnen inhouden. In het voorliggende geval is het gevaar miniem indien de regels van goede praktijkvoering nageleefd worden.

Bestraling mag slechts toegepast worden met de nodige omzichtigheid, vooral bij een jonge persoon. Ze dient zo laag en kort mogelijk gehouden te worden en dient in overeenstemming te zijn met de richtlijnen van radioprotectie. Ze mag niet nutteloos herhaald worden.

De interpretatie van een röntgenfoto is geen onfeilbare methode om de leeftijd van een persoon te bepalen.

Voor deze interpretatie is een bijzondere expertise vereist.

De techniek van de botleeftijdsbepaling laat enkel toe de leeftijd van het skelet vast te stellen; het overeenstemmen met de burgerlijke leeftijd van de persoon is een diagnostische beoordeling.

Verschillende factoren (etnische, genetische, endocrinische, sociaal-economische, nutritionele, medische, ...) kunnen de groei van een individu beïnvloeden.
De tabellen voor de botleeftijdsbepaling die als referentie dienen, zijn opgemaakt op grond van een bepaalde bevolking; de meest gebruikte zijn gebaseerd op de westerse blanke bevolking. Opdat de verwijzing relevant zou zijn, dient de persoon op wie ze toegepast worden tot dezelfde bevolking te behoren.

De dentale criteria hangen in het bijzonder af van de etnische oorsprong en van het sociaal-economisch en nutritioneel niveau van het individu.

Voorts schuilt een moeilijkheid in de reproduceerbaarheid van de interpretatie van de onderzoeken tussen de verschillende deskundigen.

Schatting houdt altijd een onnauwkeurigheidsfactor in en kan bijgevolg slechts leiden tot een betrouwbaarheidsinterval. Twijfel moet altijd uitvallen in het voordeel van de persoon die verklaart minderjarig te zijn.

Blootstelling aan ioniserende stralen is ethisch gezien slechts gerechtvaardigd wanneer ze meer voordelen biedt dan nadelen.

De dienst Voogdij moet het belang van de leeftijdsbepaling bij benadering afwegen tegen het, zij het minieme, gevaar dat de verwezenlijking ervan schade toebrengt aan de gezondheid van het individu.

De Nationale Raad meent om de hierboven uiteengezette redenen dat de andere indicatoren die leeftijdsbepaling van het individu mogelijk maken niet verwaarloosd mogen worden.

In elk geval mag de test niet uitgevoerd worden zonder de toestemming van de persoon, die de nodige informatie verkregen dient te hebben over het doeleinde, de contra-indicaties en de inherente risico's van de test.

Deze informatie dient te worden verstrekt in een duidelijke en begrijpelijke taal, eventueel door bemiddeling van een tolk.

De toestemming dient uitdrukkelijk gegeven te worden.

Bijstand van een voogd of van een referentiepersoon is belangrijk voor de betrokken persoon in dit stadium van de procedure, ofschoon de programmawet van 24 december 2002 bepaalt dat een voogd aangewezen wordt wanneer het statuut van NBMV bewezen is, behalve in uiterst dringende noodzakelijkheid.

De onderzoeker dient te beschikken over de nodige tijd en gunstige omstandigheden om een kwalitatieve test uit te voeren.

Het onderzoek dient uitgevoerd te worden met eerbied voor het individu.

Tot slot heeft de Nationale Raad er geen bezwaar tegen dat het resultaat van de test, zijnde de geschatte leeftijd van het individu, rechtstreeks meegedeeld wordt aan de overheid, maar elk ander gegeven dat aan het licht gekomen is tijdens de test valt onder het beroepsgeheim.

cc. PR Brabant (F)

Commercialisatie van de geneeskunde30/05/2009 Documentcode: a126018
Preventieve geneeskunde - Service “Total Body Scans” aangeboden door Royal Hospitals

Preventieve geneeskunde – Service “Total Body Scans” aangeboden door Royal Hospitals

In de media kan men lezen dat Royal Hospitals in België systematisch bij een check-up “Total body-Scans” aanbiedt. Senator L. Ide heeft zijn provinciale raad van de Orde van geneesheren over deze problematiek aangeschreven.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad van de Orde van geneesheren heeft in zijn vergadering van 30 mei 2009 uw brief van 10 februari 2009 besproken aangaande de preventieve “Total body Scans”, een service die ook in België aangeboden wordt door Royal Hospitals en waarbij ziekenhuizen en artsen aangesproken worden om deze service te promoten.

De organisatie van medische preventie is lovenswaardig. In de organisatie van preventie is de overheid beperkt qua financiële middelen en dit brengt met zich dat private niet-commerciële organisaties dit gedeelte van de medische zorg op zich kunnen nemen.

Elke vorm van preventieve geneeskunde, ook al wordt ze aangeboden door een privaat initiatief, moet voldoen aan een aantal wetenschappelijke vereisten.

Dit veronderstelt dat een preventief onderzoek gefundeerd moet zijn op formele, controleerbare wetenschappelijke waardebewijzen (evidence based), dat het positief resultaat op morbiditeit, mortaliteit, levensverwachting en levenskwaliteit onomstotelijk aangetoond moet zijn, dat een preventief onderzoek geen schade mag toebrengen die niet in verhouding staat tot het beoogde nut en dat de patiënt (of hier de cliënt) bewust en geïnformeerd zonder valse verwachtingen of geruststelling moet kunnen opteren voor een preventief gezondheidsonderzoek.

Een formele wetenschappelijke evidentie voor preventie door middel van “Total Body Scans “ is niet terug te vinden in de wetenschappelijk erkende medische literatuur:

  • Het resultaat van deze vorm van screening kan nooit met zekerheid de afwezigheid van een pathologie waarborgen en schept dus valse verwachtingen;
  • Uitgebreide medische beeldvorming zonder vooraf gestelde indicatie roept talloze vragen op. Veel niet-specifieke toevallige bevindingen zullen leiden tot onnodige bijkomende en dure onderzoeken en tot ongerustheid bij de patiënt;
  • De schadeloosheid van MRI op grote schaal en op repetitieve basis is nog niet volledig gedocumenteerd. De risico’s van ioniserende stralen (cfr. CT-scan) zijn daarentegen wel duidelijk vastgesteld. Er is een significante toename van het risico op kanker door een CT-scan;
  • De kostprijs van dergelijk preventief onderzoek staat buiten alle verhouding met de gangbare verzekeringstarieven voor deze onderzoeken, zoals in ons land gehanteerd. Royal Hospitals werkt met eigen financiële middelen en de ziekteverzekering komt niet tussen in de kosten, wat leidt tot onaanvaardbare sociale verschillen.

Men kan bijgevolg stellen dat het uitvoeren van preventieve geneeskundige onderzoeken die niet uitgaan van initiatieven van de overheid, zinvol kunnen zijn als zij voldoen aan een aantal wetenschappelijke en deontologische criteria.

Geenszins mag dit een commerciële geneeskunde worden, gefundeerd op het ronselen en misleiden van “patiënten“.

De Nationale Raad van de Orde van geneesheren is van mening dat het project “Total Body Scans“ van Royal Hospitals niet voldoet aan deze vereisten en de artsen hieraan niet mogen meewerken.

Cc.
dokter Christian DELCOUR, voorzitter van het Consilium Radiologicum Belgicum
professor K. VERSTRAETE

Radiografie09/05/2009 Documentcode: a126013
Radiografie – Aanvraag door een verpleegkundige

De Nationale Raad van de Orde van geneesheren werd geconfronteerd met de vraag in hoeverre het voor een verpleegkundige met de bijzondere beroepstitel spoedgevallen gewettigd is om in bepaalde gevallen zelf een radiografie aan te vragen.

Advies van de Nationale Raad :

In zijn vergaderingen van 18 april en van 9 mei 2009 besprak de Nationale Raad van de Orde van geneesheren uw e-mail van 19 februari 2009 betreffende de vraag in hoeverre het voor een verpleegkundige met de bijzondere beroepstitel spoedgevallen gewettigd is om in bepaalde gevallen zelf een radiografie aan te vragen.

Krachtens het koninklijk besluit van 21 april 2007 tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 juni 1990(1) kunnen verpleegkundigen die houder zijn van de bijzondere beroepstitel van verpleegkundige gespecialiseerd in de intensieve zorg en de spoedgevallenzorg zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 27 september 2006(2) , in de functies intensieve zorg, gespecialiseerde spoedgevallenzorg, mobiele urgentiegroep en in de dringende geneeskundige hulpverlening de in bijlage IV vermelde technische verpleegkundige verstrekkingen en toevertrouwde geneeskundige handelingen toepassen, op voorwaarde dat deze beschreven zijn door middel van een procedure of een standaard verpleegplan en dat deze verstrekkingen en toevertrouwde geneeskundige handelingen aan de betrokken artsen zijn meegedeeld.

Bijlage IV bij het koninklijk besluit van 21 april 2007 bepaalt in artikel 5 een lijst van technische verpleegkundige verstrekkingen en toevertrouwde geneeskundige handelingen voorbehouden aan de houders van een bijzondere beroepstitel of een bijzondere beroepsbekwaamheid. In deze lijst staat als B 1-handeling onder andere onthaal, evaluatie, triage en oriëntatie van de patiënten.

De Nationale Raad is van mening dat het aanvragen van radiografieën door verpleegkundigen met de bijzondere beroepstitel spoedgevallen hiertoe niet behoort daar een anamnese en een klinisch onderzoek door een arts van primordiaal belang zijn om te oordelen welke relevante technische onderzoeken aangevraagd dienen te worden.

Hoogachtend,

voor de Nationale Raad,

B. DEJEMEPPE
Plaatsvervangend voorzitter.


(1) Houdende vaststelling van de lijst van de technische verpleegkundige verstrekkingen en de lijst van de handelingen die door een arts aan beoefenaars van de verpleegkunde kunnen worden toevertrouwd, alsmede de wijze van uitvoering van die verstrekkingen en handelingen en de kwalificatievereisten waaraan de beoefenaars van de verpleegkunde moeten voldoen.

(2) Houdende de lijst van bijzondere beroepstitels en bijzondere beroepsbekwaamheden voor de beoefenaars van de verpleegkunde.

Radiografie06/12/2008 Documentcode: a123016
Aanwezigheid van een arts-radioloog bij het uitvoeren van röntgenonderzoeken

Een verpleegkundige legt aan de Nationale Raad een brief voor van een team radiologietechnici, al dan niet verpleegkundigen, die vragen wie verantwoordelijk is wanneer zij bij bepaalde radiologische onderzoeken injecties met contrastvloeistoffen toedienen buiten de aanwezigheid van een radioloog.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad van de Orde van geneesheren besprak in zijn vergadering van 6 december 2008 uw adviesvraag per e-mail van 22 mei 2008 betreffende de fysieke aanwezigheid van de geneesheer-radioloog bij het uitvoeren van röntgenonderzoeken die de IV. injectie van contrastmiddelen vereisen.

Artikel 1, § 4 bis, van het koninklijk besluit van 25 juli 1994 dat een bijlage is bij het koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, stelt dat bij het uitvoeren van een RX-onderzoek :

  • een erkende verpleger(ster) voor röntgenologie of de radiotechnieker(ster) hun onderzoeken uitvoeren onder toezicht en verantwoordelijkheid van een geneesheer-radioloog;

  • de fysieke aanwezigheid van de geneesheer-radioloog vereist is voor de therapeutische handelingen tijdens de volledige duur van het werk van zijn gekwalificeerde helpers en voor de diagnostische handelingen, tijdens de duur van het werk van de meeste van zijn helpers, dat wil zeggen tijdens de normale werkuren van de Dienst Radiologie. Dit geldt zowel voor de privaat- als de hospitaalradiologie.

  • buiten de normale openingsuren van de hospitaaldienst RX de fysieke aanwezigheid van de radioloog niet vereist is voor zover geen aanspraak gemaakt wordt op het maximaal terugbetalingsforfait type 3.
    Wel dient te allen tijde de continuïteit van zorg verzekerd te zijn door een te bereiken of oproepbare geneesheer-radioloog van wacht voor dringend advies over de uitgevoerde technische verstrekkingen.

  • in ieder geval moeten alle uitgevoerde technische prestaties geprotocoleerd worden binnen de 24 uur.

De intraveneuze injectie van jodiumhoudende contrastmiddelen dient te geschieden onder medisch toezicht. Het komt alleen de geneesheer-radioloog toe te beslissen of het aangevraagde onderzoek al dan niet met contrastinjectie moet gebeuren. Hij alleen oordeelt over de meest efficiënte techniek van onderzoek.

De belangrijkste verwikkelingen betreffen de contrast-extravasatie ter hoogte van de veneuze punctie, maar voornamelijk de allergische problematiek, die in zeldzame gevallen zelfs aanleiding kan geven tot een letale anafylactische shock. Het erkennen van deze verwikkelingen is een medische diagnose en kan bijgevolg niet gedelegeerd worden aan een medewerker niet-medicus. Dit vereist dat de opgeroepen geneesheer ter plaatse is. Wel kan een beroep gedaan worden op het toezicht door een bevoegde collega niet-radioloog . Dit veronderstelt echter een voorafgaandelijke en duidelijke afspraak tussen collega’s.

Bijlage :
Artikel 17 en 17bis van het koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging

Radiografie16/02/2008 Documentcode: a120002
Overdracht van protocols en documenten van medische beeldvorming

Een provinciale raad stuurt een brief door van een advocaat die advies vraagt inzake de deontologische regels betreffende de overdracht van protocols en documenten van medische beeldvorming door een behandelende geneesheer-specialist van een ziekenhuis aan een behandelende huisarts.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad nam kennis van het door de betrokken provinciale raad opgestelde ontwerpantwoord en keurde de tekst behoudens enkele wijzigingen en aanvullingen goed.

Dit antwoord kan als volgt worden geformuleerd :

"Als antwoord op de vraag of het deontologisch verplicht is dat de behandelende geneesheer-specialist de documenten van medische beeldvorming en protocols, behorend tot het medisch dossier van de behandelende geneesheer-specialisten werkzaam in het ziekenhuis, aan de behandelende huisarts zou overmaken, is de Nationale Raad van oordeel dat er rekening moet worden gehouden met de volgende voorschriften :

  1. de verplichting van informatieverstrekking (alle nuttige en nodige informatie) met het oog op de continuïteit van zorg zoals bepaald in art. 13 van het koninklijk besluit nr. 78 en art. 41 van de Code van geneeskundige plichtenleer;
  2. het recht van de patiënt op inzage en kopie van zijn dossier (cfr. wet patiëntenrechten);
  3. de mogelijkheid van het overmaken van de documenten van medische beeldvorming aan de patiënt (cfr. art. 42 van de Code van geneeskundige plichtenleer).

Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen het overmaken van de documenten van medische beeldvorming zelf en van het protocol.

1) Wat de beeldvorming betreft is er enerzijds het advies van de Nationale Raad van 20 januari 2001 over de "Bewaartermijn van radiografieën en electro-encefalografische tracés" waarin staat dat deze minstens dertig jaar bewaard moeten worden.

Tevens stelt de Nationale Raad in zijn advies van 17 november 2007 dat de arts die het medisch dossier opstelde het origineel ervan best bijhoudt.

Anderzijds hebben een aantal artsen de gewoonte de radiografieën aan de patiënt mee te geven. Deze kan ze daarna aan de behandelende huisarts bezorgen.

2) Wat de protocols betreft is het uiteraard zo dat de geneesheer-specialist de deontologische plicht heeft de behandelende huisarts van de patiënt zo volledig mogelijk op de hoogte te brengen van zijn bevindingen (artikelen 142 en 143 van de Code van geneeskundige plichtenleer).

De resultaten van de radiologische onderzoeken kunnen worden overgemaakt door een notitie in het specialistisch verslag op te nemen of door kopie van het protocol toe te voegen aan dit verslag.

Indien de huisarts dit nuttig acht, dient de specialist een kopie van dit protocol en de documenten van medische beeldvorming te bezorgen. Deze problematiek zal zich niet meer voordoen eens de huisartsen over een elektronische toegang tot deze documenten in het ziekenhuis zullen beschikken.

Wat de documenten van medische beeldvorming en hun protocol betreft, die door de behandelende arts aangevraagd worden, is het duidelijk dat deze vanzelfsprekend door de specialist aan deze arts moeten worden bezorgd.”