keyboard_arrow_right
Deontologie

Orgaantransplantatie

Naar aanleiding van de reacties op het advies van de Nationale Raad van 11 april 1987 houdende deontologische richtlijnen bij de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen, wordt door Staatssecretaris Mevr. W. Demeester aan de Nationale Raad om uitleg verzocht over een reeks punten van bedoeld advies.

De tekst van het advies wordt in het licht van de kritiek grondig herlezen. De Nationale Raad komt tot de vaststelling dat het advies inderdaad verkeerd werd geïnterpreteerd en toelichtingen gewenst zijn.
Na een ruime gedachtenwisseling stelt de Nationale Raad onderstaand antwoord op dat aan Staatssecretaris Demeester wordt overgemaakt:

Uw brief van 5 juni 1987 betreffende de deontologische richtlijnen van de Orde der geneesheren bij de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen, heeft op de Nationale Raad verbazing verwekt.

In het advies, dat met eenparigheid van stemmen werd uitgebracht op 11 april 1987, wordt namelijk duidelijk gezegd dat de Nationale Raad het noodzakelijk heeft geacht «in het licht van die wetgeving en complementair aan deze» bijkomende deontologische richtlijnen te geven en hoopte «aldus zowel de transplantatie te bevorderen als misbruiken op dat punt te voorkomen». In bedoeld advies wordt voorts onderstreept dat het «essentieel is dat de geneesheren zich meer en meer bewust worden van de mogelijkheden van het transplanteren van organen om de noden van ernstige zieken te lenigen» en dat het «even belangrijk is dat zij er naar streven hun positieve ingesteldheid uit te dragen naar de gemeenschap om tot een maximale en actieve vorm van solidariteit te komen».

Het is evident dat het op geen enkel ogenblik de bedoeling van de Nationale Raad is geweest om richtlijnen uit te vaardigen die tegen de wet van 13 juni 1986 indruisen of om eigen deontologische regels in de plaats van de wet te stellen.

Als toelichting bij de gewraakte zin op pagina 2, volgens dewelke de geneesheer een ernstige deontologische fout begaat «wanneer hij niet de voor de hand liggende stappen onderneemt om kennis te nemen van een verzet vanwege de donor», bevestigt de Nationale Raad zijn mening dat de geneesheer de plicht heeft te informeren naar een eventueel «verzet vanwege de donor» bij het Rijksregister en door na te gaan of de overledene zich niet tegen het preleveren van organen heeft verzet op een andere wijze zoals dat overigens bij de wet is voorzien. Dit impliceert dat de geneesheer bij de nabestaanden informeert naar een verzet van de donor. In dat verband heeft de Nationale Raad in zijn advies nog gepreciseerd dat «het duidelijk is dat de nabestaande geen toelating moet geven voor de wegneming van organen». Er bestaat dus geen tegenstrijdigheid tussen het advies van de Nationale Raad en de wettelijke bepalingen.

De Nationale Raad blijft bij het advies zoals uitgebracht op 11 april 1987 en hoopt dat deze toelichtingen elk misverstand uit de weg hebben geruimd en geen aanleiding zullen geven tot nieuwe polemieken in de pers die de transplantaties in het land alleen maar kunnen schaden.