keyboard_arrow_right
Deontologie

Wachtdienst in ziekenhuisverband

  1. Kan een specialist, werkzaam in een ziekenhuis, die deel neemt aan de permanente wachtdienst, juridisch aansprakelijk worden gesteld voor medische daden die zouden moeten worden verricht en die volledig buiten het kader van zijn eigen specialisme vallen ?

  2. Is een «diensthoofd» zoals aangesteld volgens de nieuwe erkenningsnormen, instaande voor de medisch‑organisatorische goede gang van zaken in de desbetreffende dienst, ook juridisch aansprakelijk voor de medische handelingen van zijn collega's binnen de eigen dienst ?

  3. Ziekenhuisgeneesheren (OCMW‑ziekenhuis) dienen een attest van medische reden van ziekenhuisopname in te vullen dat van het ene OCMW naar het andere OCMW (sociale dienst) wordt verstuurd. Schenden ze daardoor niet het beroepsgeheim ?

  4. Kan een ziekenhuisinstelling aan een dokter‑specialist contractueel de uitoefening van alternatieve geneeskunde, hetzij in de instelling, hetzij privé, verbieden ?

Een provinciale raad legt aan de Nationale Raad zijn ontwerp‑antwoorden voor op bovenstaande vier vragen die hem door een arts worden gesteld. Het ontwerp ziet eruit als volgt:

Vraag 1

I.v.m. de wachtdienst in ziekenhuisverband brengen wij vooreerst de adviezen van 19 oktober en 14 december 1985 van de Nationale Raad in herinnering:

a) Het Verbond der Belgische Beroepsverenigingen van geneesheren‑specialisten vraagt de Nationale Raad om advies aangaande de plichten van de ziekenhuisartsen en de rol van de medische raad inzake de organisatie en financiering van de algemene medische permanentie in ziekenhuisverband.

In zijn vergadering van 19 oktober 1985, bracht de Nationale Raad hierover volgend advies uit:

De Nationale Raad stelt met genoegen vast dat de termen van artikel 117 van de Code van geneeskundige Plichtenleer (Hoofdstuk 3, art. 113 tot 118) volgens dewelke elke geneesheer ingeschreven op de lijst van de Orde, overeenkomstig zijn bevoegdheid, aan de wachtdienst moet deelnemen of aan de werkingskosten ervan bijdragen, in uw brief niet in vraag worden gesteld.

Art. 113: De continuïteit van de verzorging verzekeren is een deontologische plicht.
Art. 114: Elke geneesheer moet, naargelang van het geval, de nodige maatregelen nemen om de continuïteit van de verzorging van zijn zieken te waarborgen.
Art. 115: Wachtdiensten worden eensdeels opgericht om de geneesheer in staat te stellen de continuïteit van de verzorging te waarborgen en anderdeels om aan dringende oproepen een gevolg te kunnen geven.
Art. 116: De organisatie van deze wachtdiensten berust bij de beroepsverenigingen of de met dat doel opgerichte plaatselijke organisaties. De werkingsmodaliteiten van deze diensten en de wachtrol dienen aan de provinciale raad te worden medegedeeld.
Art. 117: Elke geneesheer ingeschreven op de lijst van de Orde moet, overeenkomstig zijn bevoegdheid, aan deze wachtdiensten deelnemen.
Uitzonderingen worden om gezondheidsredenen, omwille van hoge leeftijd of om andere geldige redenen, toegestaan.
Geschillen worden aan de provinciale raad voorgelegd.
De provinciale raden nemen maatregelen tegen de geneesheren die weigeren aan de wachtdienst deel te nemen of tot de werkingskosten ervan bij te dragen.
Art. 118: Onverminderd de bepalingen van de wet van 6 januari 1961 die enkel gevallen van schuldig verzuim bestraft of van de wet van 8 juli 1964 inzake de dringende geneeskundige hulpverlening, mag de geneesheer zich slechts aan een dringende oproep onttrekken na zich ervan overtuigd te hebben dat er geen echt gevaar bestaat of wanneer hij door een even belangrijk spoedgeval wordt weerhouden.
Op deze regel bestaan geen algemene uitzonderingen; afwijkingen moeten worden voorgelegd aan de beoordeling van de provinciale raad.

De Nationale Raad is van oordeel dat de financiering van de medische wachtdienst in een ziekenhuisinstelling door de artsen moet worden gewaarborgd. Dit is namelijk een deontologische verplichting.
Het bedrag van de financiële bijdrage van degenen die niet persoonlijk aan de wachtdienst deelnemen, wordt vastgelegd door de medische raad. In geval van deontologische geschillen tussen de medische raad en één of meer artsen van de instelling, moet het probleem ter beoordeling aan de provinciale raad worden overgelegd.

b) De Nationale Raad wordt om toelichtingen gevraagd bij het advies van 19 oktober 1985 betreffende de algemene wachtdienst in ziekenhuisverband en meer bepaald betreffende de exacte draagwijdte van de regel dat elke geneesheer ingeschreven op de lijst van de Orde aan de wachtdienst moet deelnemen «overeenkomstig zijn bevoegdheid».

Een aantal geneesheren‑specialisten zijn namelijk de mening toegedaan dat zij niet de vereiste bevoegdheid hebben om een algemene wachtdienst te waarborgen.

In zijn vergadering van 14 december 1985, heeft de Nationale Raad zijn antwoord van 19 oktober 1985 verduidelijkt:

De Nationale Raad wenst te bevestigen dat het de taak is van alle geneesheren die in een ziekenhuis werkzaam zijn, aldaar een wachtdienst te organiseren. Een geneesheer die zich onbevoegd acht om aan de wachtdienst deel te nemen, wordt wel geacht in de werkingskosten bij te dragen.

De bijdrage wordt door de medische raden bepaald. Mocht daaromtrent onenigheid ontstaan, dan kan elke geneesheer zich tot zijn provinciale raad richten.

Op Uw vraag met betrekking tot de juridische aansprakelijkheid van een arts voor medische daden uitgevoerd tijdens de wachtdienst, wordt er op gewezen dat een arts slechts aansprakelijk kan gesteld worden voor zover hij een fout heeft begaan.
Wanneer een arts aanvaardt aan een wachtdienst deel te nemen, wijst zulks er op dat hij zich ter zake bevoegd acht en kan hij mogelijk juridisch aansprakelijk gesteld worden voor begane medische fouten.

Vraag 2

De juridische aansprakelijkheid van een diensthoofd voor de medische handelingen van zijn collega's binnen de eigen dienst, is een aangelegenheid waarover in elk specifiek geval door de bevoegde rechtbanken dient te worden beslist.

Vraag 3

Voor zover de vigerende wettelijke bepalingen de verplichting zouden opleggen om binnen het kader van de opname in een OCMW‑ziekenhuis een attest van medische reden van ziekenhuisopname in te vullen dat van het ene OCMW naar het andere OCMW wordt verstuurd, is er geen schending van het medisch beroepsgeheim.
Zo niet kan artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing zijn dat luidt als volgt:

«Geneesheren, heelkundigen, officieren van gezondheid, apothekers, vroedvrouwen en alle andere personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd, en deze bekendmaken buiten het geval dat zij geroepen worden om in rechte getuigenis af te leggen en buiten het geval dat de wet hen verplicht die geheimen bekend te maken, worden gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met een geldboete van honderd tot vijfhonderd frank».

Overigens willen wij er op wijzen dat de door U geschetste werkwijze geen door de Code van geneeskundige Plichtenleer bepaalde uitzondering vormt op de plicht tot geheimhouding zoals vervat in artikel 55 van deze Code, dat luidt als volgt:

«Het beroepsgeheim dat de geneesheer moet bewaren is van openbare orde. De door patiënten geraadpleegde of om zorgen of raad verzochte practici zijn in alle omstandigheden door het beroepsgeheim gebonden».

Vraag 4

I.v.m. het verbieden door een ziekenhuisinstelling aan een specialist van het beoefenen van alternatieve geneeskunde, verwijzen wij naar art. 11 van het K.B. nr 78 van 10 november 1967 dat bepaalt wat volgt: «Aan de beoefenaars bedoeld bij de artikelen 2, 3 en 4 mogen geen reglementaire beperkingen worden opgelegd bij de keuze van de middelen die aangewend moeten worden, hetzij voor het stellen van de diagnose, hetzij voor het instellen en uitvoeren van de behandeling, hetzij voor het uitvoeren van magistrale bereidingen.
De misbruiken van de vrijheid waarvan zij in dit drievoudig opzicht genieten worden beteugeld door de Raden van de Orde waarvan zij afhangen».

Tijdens de bespreking op de Nationale Raad wordt opgemerkt dat achter vraag 3 naar alle waarschijnlijkheid een concreet geval schuil gaat, zodat het wenselijk zou zijn de betrokken arts om uitleg te verzoeken alvorens een antwoord te formuleren.

Voor wat de aansprakelijkheid van het medisch diensthoofd betreft, zou het eveneens nuttig zijn de jurisprudentie ter zake nader te onderzoeken.

Bij vraag 4 dient rekening te worden gehouden met artikel 12 van het koninklijk besluit nr 78 waarin wordt bepaald dat «als niet geschreven zijnde worden beschouwd in de overeenkomsten gesloten door de beoefenaars bedoeld bij de artikelen 2, 3 en 4, de bepalingen die hun keuzevrijheid bedoeld bij artikel 11 schenden», artikel waaraan in het antwoord van de provinciale raad wordt gerefereerd. Maar het is tevens een feit dat elke instelling de kandidaten kiest volgens criteria die zij opstelt in akkoord met de medische raad van de instelling.

Antwoord van de Nationale Raad:

De Nationale Raad heeft geen opmerkingen te formuleren m.b.t. het ontwerp‑antwoord op de twee eerste vragen.

Wat de derde vraag betreft, stelt de Nationale Raad voor dat Uw Provinciale raad, alvorens een antwoord te geven, aan Dr X uitleg zou vragen over de concrete situatie.

Betreffende de vierde vraag, wenst de Nationale Raad eraan te herinneren dat alhoewel geen enkel contract in strijd mag zijn met artikel 11 van het koninklijk besluit nr 78, elke instelling toch meester blijft van de verbintenissen die ze aangaat. Kandidaten moeten worden gezocht conform de criteria die met akkoord van de medische raad van de instelling, werden opgesteld.