keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

Geneesmiddelen17/02/1996 Documentcode: a072013
Wegneming van thymus - Aflevering ervan aan een farmaceutische firma

In de Pediatrische Hartchirurgie dient de chirurg vaak een gedeelte van de thymus weg te nemen om een corrigerende hartingreep uit te voeren.
Een farmaceutische firma vraagt aan een dienst voor pediatrische chirurgie haar deze weggenomen thymusfragmenten af te leveren voor de aanmaak van een geneesmiddel.
De betrokken chirurg verzoekt de Nationale Raad om advies, die op zijn beurt het advies inwint van de commissie voor ethiek van het ziekenhuis.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 17 februari 1996 de bespreking voortgezet van uw adviesaanvraag aangaande de wegneming van thymusfragmenten en de aflevering ervan aan een farmaceutische firma.

Het antwoord van de commissie voor medische ethiek van uw ziekenhuis, waarvan kopie als bijlage, is in overeenstemming met de deontologische beginselen.

Advies van de commissie voor medische ethiek :

De commissie voor ethiek van het ziekenhuis X heeft met veel belangstelling kennis genomen van uw brief van 20 december 1995. In antwoord op de door u voorgelegde vragen, delen wij u graag de volgende opmerkingen mede :

- het project van de firma Y is, naar onze mening, niet als dusdanig van wetenschappelijke waarde. Bedoeling is een procédé gebaseerd op wetenschappelijke grondslagen toe te passen met een therapeutisch doeleinde. In casu zouden menselijke thymuscellen gebruikt worden voor de aanmaak van antilichamen opgewekt bij dieren; deze antilichamen zouden vervolgens in de humane therapeutiek gebruikt worden bij de behandeling van de afstoting van orgaantransplantaten;

- de veiligheidswaarborgen (overzetting van virale of andere ziekten) vallen onder de verantwoordelijkheid van de firma Y, naar wij vernomen hebben uit wetteksten waarop wij gewezen werden door de Hoge Gezondheidsraad en door de firma zelf;

- bij elke hartingreep die uitgevoerd wordt langs medio-sternale weg dient de thymus, indien deze nog aanwezig is, verwijderd en weggegooid te worden. Deze handeling heeft geen (meer bepaald immunitaire) gevolgen, zoals duidelijk blijkt uit de praktijk, die reeds ettelijke jaren wordt toegepast. Deze verwijdering wordt niet (en werd nooit) medegedeeld aan de ouders, daar het gaat over een technische handeling die inherent is aan de ingreep. De verwijderde thymus wordt doorgaans weggegooid en dus beschouwd als afval.

Om u wat meer uitleg te geven bij het advies van onze commissie voor ethiek zenden wij u bijgaand 1) kopie van ons antwoord aan de hartchirurg die ons om advies verzocht aangaande het ethische aspect van een inzameling van thymusfragmenten en 2) een nota die opgesteld werd door een jurist op verzoek en ter attentie van onze commissie voor ethiek.

Bijlage 1

De leden van de commissie zijn het erover eens dat :

  1. men zich niet kan verzetten tegen de aanwending van een orgaan dat in elk geval verwijderd en momenteel vernietigd wordt;
  2. de voorafgaandelijke toestemming van de ouders verkregen moet worden en, bij ontstentenis, de toestemming van de voogd of van de arts die verantwoordelijk is voor het kind;
  3. de farmaceutische firma tot plicht heeft de kwaliteit van de produkten die zij gebruikt te evalueren en zich ertoe moet verbinden haar verantwoordelijkheid op te nemen in geval van ziekte veroorzaakt door de aanwending van op basis van weggenomen weefsels gefabriceerde produkten;
  4. een duidelijke financiële overeenkomst de chirurg en het ziekenhuis X zou moeten beschermen tegen elke kritiek aangaande een mogelijke handel in organen.

Bijgevolg verzoeken wij u ons de tekst te bezorgen van de informatiebrief aan de ouders of voogd, het document voor de toestemming van deze laatsten, alsook de precieze modaliteiten van de financiële overeenkomst die de chirurg en het ziekenhuis X beschermt tegen elke kritiek aangaande een mogelijke handel in organen. Op grond hiervan zal de commissie voor ethiek van het ziekenhuis X vervolgens haar definitieve toestemming geven.

De commissie heeft dus, na overleg, en mits voldaan wordt aan de bovenvermelde voorwaarden, een gunstig advies uitgebracht. Bijgaand vindt u met betrekking tot dit onderwerp een informatiebrief van de Nationale Raad van de Orde der geneesheren, alsook een strookje in drievoud, waarvan er twee naar de Nationale Raad van de Orde gezonden moeten worden.

Bijlage 2

Zoals overeengekomen heb ik een studie gewijd aan het standpunt van het Belgisch positief recht inzake de wegneming van weefsels en organen van menselijke oorsprong.

Drie wetteksten zouden van toepassing kunnen zijn op het bovenvermelde dossier aangaande de wegneming van thymusfragmenten.

1. De Wet van 7 februari 1961 betreffende de therapeutische bestanddelen van menselijke oorsprong

Deze wetgeving werd evenwel opgeheven bij artikel 23 van de Wet van 5 juli 1994 betreffende bloed en bloedderivaten van menselijke oorsprong.

2. De Wet van 5 juli 1994 betreffende bloed en bloedderivaten van menselijke oorsprong

Zoals de titel aangeeft, heeft deze wetgeving alleen betrekking op stabiele of labiele bloedderivaten, wat de toepassing ervan uitsluit in het raam van het voorgelegde dossier.

3. De Wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen

Deze bijzondere wetgeving wordt gekenmerkt door het feit dat zij alleen van toepassing is op de wegneming van organen of weefsels van het lichaam van een persoon, "donor" genoemd, met het oog op het voor therapeutische doeleinden transplanteren van die organen of weefsels op een ander persoon, "receptor" genoemd.

Deze, in artikel 1 van de Wet vervatte, algemene bepalingen sluiten de toepassing van deze Wet op de inzameling van weggenomen thymusfragmenten duidelijk uit.

In de huidige stand van onze wetgeving blijkt dit soort van ingreep momenteel dus niet geregeld te zijn.

Deze toestand is volgens mij echter geheel van voorbijgaande aard.

Het lijdt geen enkele twijfel dat ons positief recht zich weldra zal richten naar de Europese wetgeving en waarschijnlijk naar de Franse Wet van 29 juli 1994 betreffende de eerbiediging van het menselijk lichaam en verschillende problemen van bio-ethische aard.

In de Raad van Europa worden momenteel besprekingen gevoerd over een ontwerp-overeenkomst getiteld "Ontwerp-Verklaring tot bescherming van de rechten van de mens en van de waardigheid van het menselijk wezen ten opzichte van de toepassingen van de biologie en van de geneeskunde : "Verklaring bio-ethiek".

Het voorontwerp werd bekendgemaakt in juli 1994 en naar alle waarschijnlijkheid zal dit instrument, dat vergezeld moet gaan van verschillende protocollen, ter onderteking opengesteld worden in 1996.

Net als de wetgeving van Québec werd de Franse wet opgenomen in het Burgerlijk Wetboek ('Code Civil'), hetgeen, indien dit nog nodig is, aantoont hoe belangrijk zij is volgens de wetgever.

De hoofdideeën van deze wetgevingen zijn de volgende :

1. onschendbaarheid van het menselijk lichaam en verbod op iedere aantasting van de waardigheid van de menselijke persoon

Het menselijk lichaam, de bestanddelen en de produkten ervan mogen niet het voorwerp uitmaken van een vermogensrecht.

2. verbod op aantasting van de integriteit van de menselijke soort

Deze bepaling beoogt vanzelfsprekend de eugenetische praktijken.

3. de integriteit van het menselijk lichaam kan alleen aangetast worden in geval van therapeutische noodzakelijkheid voor de persoon.

De toestemming van de betrokkene moet altijd voorafgaandelijk verkregen worden, behalve wanneer de toestand van de betrokkene een therapeutische ingreep vergt waartoe hij niet in staat is in te stemmen.

Overeenkomsten die tot doel hebben een patrimoniale waarde toe te kennen aan het menselijk lichaam, aan de bestanddelen of aan de producten ervan, zijn nietig.

4. het principe betreffende de anonimiteit van de donor en van de receptor wordt tot regel verheven in al deze wetgevingen

Wat in het bijzonder de wegnemingen van weefsels en de inzameling van produkten van het menselijk lichaam betreft, bepaalt de Franse wet dat deze slechts uitgevoerd mogen worden met een wetenschappelijk therapeutisch doeleinde (artikel L. 672/4).

De volgende bepaling sluit elke inzameling of wegneming van produkten van het menselijk lichaam uit bij een levende minderjarige persoon of bij een levende meerderjarige persoon die het voorwerp uitmaakt van een wettelijke beschermingsmaatregel.

Omgezet naar het voorgelegde dossier zou dit betekenen dat elke inzameling van thymusfragmenten uitgesloten is voor zover de ingreep gekwalificeerd kan worden als een inzameling.

In dit verband is het misschien nuttig parallel hiermee de Belgische Wet van 13 juni 1986 te onderzoeken, ook al heeft zij alleen betrekking op het wegnemen van organen met het oog op transplantatie.

Deze wetgeving bevat immers bepalingen die van toepassing zijn op de wegnemingen bij levenden.

Artikel 5 verheft het verbod op het wegnemen van organen of weefsels bij een donor die de leeftijd van 18 jaar niet heeft bereikt, tot een basisbeginsel.

Artikel 7 wijkt van deze leeftijdsvoorwaarde af door te bepalen dat wanneer de wegneming bij levenden geen ernstige gevolgen kan hebben voor de donor of wanneer zij betrekking heeft op organen of weefsels die kunnen regenereren, en wanneer zij bestemd is voor een transplantatie bij een broer of zuster, zij kan worden verricht op de personen die de leeftijd van 18 jaar niet bereikt hebben.

Voor deze wegneming is vereist :

  1. indien de donor de leeftijd van 15 jaar heeft bereikt, zijn voorafgaande toestemming;
  2. indien de donor gehuwd is, de toestemming van de met hem samenlevende echtgenoot;
  3. de toestemming van de personen of van de persoon van wie, overeenkomstig de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, de toestemming tot het huwelijk van een minderjarige is vereist.

Art. 8 regelt de wijze waarop de toestemming wordt gegeven. Zij moet schriftelijk worden gegeven in het bijzijn van een meerderjarige getuige en moet gedagtekend en ondertekend zijn.

Bovendien regelen twee Koninklijke Besluiten van 30 oktober 1986 de wijze waarop de wil en de toestemming worden uitgedrukt.

Tot slot zij in verband met de Wet van 13 juni 1986 opgemerkt dat artikel 4 elk oogmerk van winst uitsluit met betrekking tot het afstaan van organen en weefsels.

Samengevat kan men zeggen dat wanneer de inzameling van thymusfragmenten gelijkgesteld kan worden met een vorm van wegneming, vastgesteld moet worden dat geen enkele wetsbepaling deze kwestie regelt.

In dat geval dienen volgens mij, zelfs bij ontstentenis van een normatieve tekst, ernstige voorzorgsmaatregelen getroffen te worden, waarbij men zich zou kunnen laten leiden door de wetgevingen die van toepassing zijn op de wegneming van organen en zelfs op de eerbiediging van het menselijk lichaam in het buitenlands recht.

De basisbeginselen zouden de volgende zijn :

  1. uitsluiting van elke wegneming bij een minderjarige.
    Dit zou tot gevolg hebben dat de inzameling van thymusfragmenten verworpen wordt.
  2. absolute vereiste de toestemming te verkrijgen van de burgerrechtelijk verantwoordelijke personen.
  3. uitsluiting van elk winstgevend of patrimoniaal aspect verbonden aan de wegneming of inzameling.

Tot slot rijst de essentiële vraag hoe de ingreep die verbonden is aan de inzameling van thymusfragmenten gekwalificeerd wordt.

Gaat het hier werkelijk over een wegneming ?

Hieraan kan getwijfeld worden wanneer men weet dat de thymusfragmenten verwijderd worden tijdens een hartoperatie en aanvankelijk gewoon weggegooid werden.

In deze vorm kan deze ingreep niet gekwalificeerd worden als een wegneming.

Deze interpretatie zou tot voordeel hebben dat iedere discussie vermeden wordt door het gewoon aan de ouders te laten te beslissen of zij er al dan niet mee akkoord gaan dat het fragment gebruikt wordt voor de bereiding van een serum dat actief is in de afstotingsbehandeling.

Indien de ingreep daarentegen benaderd wordt als een wegneming is het, naar analogie van de Wet van 13 juni 1986, uitgesloten ermee in te stemmen bij een minderjarige.

Tot slot is het absoluut noodzakelijk bijzondere voorzorgsmaatregelen te treffen om te vermijden dat de ingezamelde fragmenten het voorwerp zouden uitmaken van gelijk welk patrimoniaal of financieel opzet dat gelijkgesteld zou kunnen worden met handel in organen.

Wegnemen van organen20/05/1995 Documentcode: a069003
report_problem

cf. advies NR 14 oktober 2023, a170018.

Eigendom van paraffineblokken in laboratoria voor pathologie-anatomie

Eigendom van paraffineblokjes in laboratoria voor pathologie-anatomie

Een patholoog-anatoom vraagt aan zijn provinciale raad wie in een laboratorium voor pathologie-anatomie de eigenaar is van de paraffineblokjes waarin bij een patiënt weggenomen weefsel is ingebed.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad is van oordeel dat noch aan een patiënt noch aan een arts een 'eigendomsrecht' kan toegekend worden in de klassieke betekenis van het burgerlijk recht, met inherent volstrekt beschikkingsrecht over de paraffineblokjes waarin van de patiënt weggenomen weefsel is in-gebed. De Nationale Raad steunt hierbij op de beginselen die ten grondslag liggen aan de internationale verklaringen betreffende de mens, meer bepaald de niet-verhandelbaarheid en de niet-overdraagbaarheid van het menselijk lichaam.

De patholoog-anatoom (in een dienst voor anatomo-pathologie: de arts verantwoordelijk voor de dienst) is de bewaarder van de paraffineblokjes en draagt er de overeenkomstige verantwoordelijkheden voor. In dit verband verwijzen wij naar het advies van de Nationale Raad van 13 december 1986 (Tijdschrift Nationale Raad nr. 36, juni 1987, p. 12 - kopie als bijlage).

De Nationale Raad meent dat de paraffineblokjes te beschouwen zijn als objectieve elementen van een medisch dossier. Dit impliceert onder meer dat:

- de paraffineblokjes gedurende 30 jaar bewaard dienen te worden (cf. art. 46 van de Code van geneeskundige Plichtenleer);

- de patholoog-anatoom, overeenkomstig art. 13 al. 1 van het K.B. nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies, en art. 41 van de Code van geneeskundige Plichtenleer, op verzoek of met het akkoord van de patiënt - dit kan eventueel blijken uit een door hem hiertoe ondertekend document - de paraffineblokjes die hij bewaart desgevraagd dient over te maken aan een andere behandelende arts aangeduid door de patiënt. De Nationale Raad acht het verkieslijk de paraffineblokjes rechtstreeks te doen geworden aan een arts die de nodige bekwaamheid bezit om deze te analyseren en te interpreteren.

Wegnemen van organen18/06/1994 Documentcode: a065018
Orgaandonatie - Vaststelling van het overlijden

In het tijdschrift nr. 64 werd op bladzijde 31 het advies gepubliceerd van de Nationale Raad omtrent de regels die in acht genomen moeten worden voor het wegnemen van nieren kort nadat het overlijden op cardio respiratoire criteria werd vastgesteld (non-heart beating nierdonoren (NHB-donoren)).
De geneesheren van de niertransplantatiedienst van een universitair ziekenhuis bezorgen de Nationale Raad enkele documenten die opgesteld werden door leden van het team van professor KOOTSTRA, promotor van de techniek "non heart beating donor kidneys in Europe". Zij vinden het jammer dat de voorwaarden die vastgelegd zijn in de Belgische wet op de orgaandonatie uitgebreid worden tot deze techniek. In deze wet wordt onder meer bepaald dat het orerlijden van de donor moet worden vastgesteld door drie geneesheren die geen deel uitmaken van het wegnemingsteam. Deze verplichting dreigt, vooral in de kleinere ziekenhuizen, remmend te werken op het aantal donoren.

Advies van de Nationale Raad:

De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 18 juni 1994 kennis genomen van de brief van Professor X betreffende de non heart beating donoren, waarover u ons advies wenst te vernemen. Ook Professor Y heeft ons eerder een brief voorgelegd met betrekking tot hetzelfde onderwerp.

De Nationale Raad bevestigt zijn vroeger advies, dat gepubliceerd werd in het Tijdschrift van de Nationale Raad nr. 64 van juni 1994.

Hij begrijpt dat U het advies dat door de Nationale Raad van de Orde der geneesheren werd uitgebracht nopens het afzonderen van nieren bij non-heart beatingdonoren als extra belastend ervaart.

Natuurlijk kan men theoretisch volstaan om bij NHB nierdonoren het overlijden door één geneesheer te laten vaststellen. Waar het hier echter om gaat is dat de geneesheer die het overlijden vaststelt en daardoor toelating geeft aan zijn collegae om de nieren af te zonderen, boven elke verdenking zou staan.

Wanneer de Nationale Raad van de Orde der geneesheren stelt dat de dood van een potentiële NHB nierdonor dient vastgesteld door drie geneesheren die tot dezelfde discipline mogen behoren, doch met uitsluiting van de geneesheren die de receptor behandelen of die de wegneming of de transplantatie zullen verrichten, dan is zulks ingegeven door een deontologische bezorgdheid en voorzichtigheid.

Het zal U immers niet onbekend zijn, dat orgaanprelevatie post mortem door vele burgers met argwaan wordt gade geslagen en dat één misstap waaraan veel publiciteit wordt gegeven, het hele systeem kan doen in duigen vallen.

Nota:
De logica die in de adviezen van de Nationale Raad van de Orde der geneesheren inzake orgaan- of weefselprelevatie post mortem wordt gehanteerd, is de volgende:

- Hear-beatingdonoren: overlijden op neurologische criteria vast te stellen door drie geneesheren die niet tot dezelfde discipline zullen behoren

- Non-heart-beatingdonoren, wegname à chaud: overlijden vast te stellen door drie geneesheren die wel tot dezelfde discipline kunnen behoren

- Non-heart beatingdonoren, wegname à froid: overlijden vast te stellen door één geneesheer.

Voor het overige geldt voor deze drie situaties dat tot het wegnemen van weefsels of organen eerst kan worden overgegaan nadat voldaan is aan wat bepaald werd in Art. 10 van de wet van 13 juni 1986. Hoofdstuk III van de wet van 13 juni 1986 is bijgevolg volledig van toepassing.

Wegnemen van organen19/02/1994 Documentcode: a064012
Orgaandonatie - Vaststelling van het overlijden

Wegens het dalend aantal nieren die weggenomen worden bij hersendode patiënten, wordt alsmaar meer een beroep gedaan op het wegnemen van organen bij "non-heart-beating donoren". Dit zijn patiënten waarbij de behandelende arts het overlijden aan een circulatiestilstand vaststelt na een mislukte reanimatiepoging. De nieren van deze patiënten kunnen gebruikt worden voor transplantatie wanneer zij d.m.v. een via de lies ingebrachte catheter in situ gespoeld konden worden met koude preservatievloeistof. De tijd tussen de circulatiestilstand en het starten van de perfusie mag niet langer zijn dan 30 minuten. De nefrectomie moet plaatsvinden 1 tot anderhalf uur na het starten van de perfusie.
Met het oog op het invoeren van deze procedure verzoekt de commissie voor medische ethiek van een ziekenhuis de Nationale Raad om advies betreffende de regels die gevolgd dienen te worden bij deze wegnemingen.

Advies van de Nationale Raad:

De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 19 februari 1994 volgend advies verleend aangaande de regels die moeten in acht genomen worden voor het wegnemen van nieren kort nadat het overlijden op cardio-respiratoire criteria werd vastgesteld (non-heart-beating nierdonoren).

  1. De Nationale Raad verwijst naar de wet van 13 juli 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen en naar zijn advies van 20 oktober 1984 (OFFICIEEL TIJDSCHRIFT ORDE DER GENEESHEREN, NR. 33, 1984-1985, P. 32).
  2. De Nationale Raad verwijst naar zijn advies van 20 juni 1992 betreffende het wegnemen van een orgaan of weefsel 'a froid' (TIJDSCHRIFT NATIONALE RAAD ORDE DER GENEESHEREN, NR. 57, SEPTEMBER 1992, P. 32).
  3. Het overlijden van de donor moet worden vastgesteld door drie geneesheren, met uitsluiting van de geneesheren die de receptor behandelen of die de wegneming of de transplantatie zullen verrichten.

In afwijking van het advies van 20 juni 1992 zal het overlijden worden vastgesteld door drie geneesheren.

In afwijking van het advies van 20 oktober 1984 kunnen deze geneesheren tot dezelfde discipline behoren.
Deze geneesheren vermelden in een gedagtekend en ondertekend protocol de datum en het uur van het overlijden en de wijze waarop het werd vastgesteld. Dat protocol wordt bewaard in het medisch dossier van de donor. Van zodra het overlijden werd vastgesteld kan een koude perfusie worden ingesteld.
Tot wegname van de nieren (of andere organen) kan eerst worden overgegaan nadat voldaan is aan wat bepaald werd in art. 10 van de wet van 13 juni 1986.
Hoofdstuk III van de wet van 13 juni 1986 is bijgevolg volledig van toepassing.

Transplantatie20/06/1992 Documentcode: a057018
Wegneming van weefsels bij lijken

De Nationale Raad wordt om advies verzocht aangaande de regels die in acht genomen moeten worden voor het wegnemen van weefsels bij lijken.

Advies van de Nationale Raad:

1. Concreet komt de vraag hierop neer, of het wegnemen van een weefsel of orgaan "à froid" aan dezelfde wettelijke bepalingen onderworpen is als het wegnemen van weefsels of organen "à chaud".

2. De wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van weefsels en organen regelt de belangrijkste aspecten in hoofdstukken III en IV, art. 10 tot 14:
2.1. de dood moet zijn vastgesteld volgens de jongste stand van de wetenschap
2.2. er mag geen wegneming gebeuren wanneer de aflijvige zich verzet had of wanneer de nabestaanden verzet uiten
2.3. het overlijden moet zijn vastgesteld door drie geneesheren, met uitsluiting van de geneesheren die de receptor behandelen of die de wegneming of de transplantatie zullen verrichten
2.4 het wegnemen van de organen en het sluiten van het lichaam moeten gebeuren met respect voor het lijk en bezorgdheid voor de gevoelens van de familie.

3. Hoewel zulks niet expliciet in bedoelde wet is vermeld, kan uit art. 11 afgeleid worden dat het gaat om afname "à chaud", d.i. bij een persoon wiens hart nog pompt en bij dewelke bloeddruk en weefselhaematose kunstmatig worden in stand gehouden.
Dergelijke personen zijn dus nog niet dood op grond van de klassieke cardio‑respiratoire criteria, maar ze zijn alleszins dood op grond van de neurologische criteria.

4. Wat het wegnemen met transplantatiedoeleinden van weefsels of organen "à froid" betreft, dus bij personen die overleden verklaard kunnen worden op grond van de cardio‑respiratoire criteria ‑ het betreft huid, bloedvaten, hartkleppen, ogen, gehoorsbeentjes e.d. ‑ daar is er natuurlijk geen reden om het overlijden door drie geneesheren te doen vaststellen.
Opdat de geneesheer die het overlijden vaststelt boven elke verdenking zou staan, lijkt het ons aanbevelenswaard dat ook in deze omstandigheid, hij noch zijn medewerkers de weefsels of organen van die persoon zouden afnemen of gebruiken bij hun patiënten (cfr. 2.3.).

Vermits het wegnemen van weefsels of organen "à froid" evenzeer post-mortemveranderingen tot gevolg heeft en vermits deze weefsels en organen eveneens bestemd zijn om aangewend te worden bij levende personen is er geen reden om af te wijken van het bepaalde in art. 10 par. 4 (1°, 2° en 3°) i.v.m. het verzet tegen de wegneming.

5. Uit wat voorafgaat dient dus besloten, dat voor wegneming van weefsels en/of organen "à froid" (d.i. een bepaalde tijd na het intreden van de cardio-respiratoire tekens van het overlijden) hoofdstuk III van de wet van 13 juni 1986 in zijn geheel van toepassing is, met uitzondering van het bepaalde in art. 11, 1°: het volstaat dat het overlijden werd vastgesteld door één geneesheer.

6. Addendum: art. 12 bepaalt dat het wegnemen van de organen en het sluiten van het lichaam moet gebeuren met respect voor het lijk en bezorgdheid voor de gevoelens van de familie. Art. 3 bepaalt dat iedere wegneming en transplantatie van weefsels en organen door een geneesheer moet geschieden in een ziekenhuis.
Wegneming "à froid" gebeurt in tegenstelling tot de wegneming "à chaud" niet in de operatiezaal, doch in het mortuarium van het ziekenhuis. Het mortuarium maakt integrerend deel uit van het ziekenhuis, zodat daar niets kan tegen zijn.
Echter, wie zal er op toezien dat de wegneming geschiedt door een geneesheer en dat het lichaam wordt gesloten en verzorgd zoals het hoort ?
Met verwijzing naar R. Dierkens (Lichaam en lijk, Brugge, 1962) die stelt dat er t.o.v. een lijk geen eigendomsrecht bestaat doch wel een beschikkingsrecht en een beschikkingsplicht, die in principe toekomen aan de naaste verwanten van de overledene, tenzij de beschikking tijdelijk wordt uitgeoefend door de procureur des Konings of de onderzoeksrechter, rijst de vraag bij wie de beschikking t.o.v. een lijk dat zich in het mortuarium van een ziekenhuis bevindt berust, wanneer de doodsoorzaak natuurlijk was.
De familie heeft onbetwistbaar het recht alles te bepalen wat haar geschikt lijkt voor eredienst, begrafenis e.d., doch zij heeft geen vrije toegang tot het mortuarium, dus ook niet tot het lijk.
Het lijkt ons onbetwistbaar dat de geneesheer aan wie de overleden persoon zich bij leven had toevertrouwd, een bepaald toezicht (men kan het evenzeer beschikkingsplicht en beschikkingsrecht noemen) op dat lijk moet, blijven uitoefenen, zolang het zich in het ziekenhuis ‑ weze het dan in het mortuarium ‑ bevindt.

Het is immers deze behandelend geneesheer die om een diagnostische lijkschouwing zal verzoeken of die zal mededelen of er objecties zijn tegen orgaan‑ of weefselwegneming.
In de praktijk echter, worden tussen aankomst in en vertrek uit het mortuarium van het ziekenhuis het beschikkingrecht en de beschikkingsplicht uitgeoefend door de (hoofd‑) bediende van het mortuarium in opdracht van de ziekenhuisdirectie.

In menig ziekenhuis ‑ maar lang niet overal ‑ werken de bedienden van het mortuarium onder de supervisie van de patholoog‑anatoom. Aangezien de behandelend geneesheer om praktische redenen geen toezicht kan houden op wat er met zijn gewezen patiënt gebeurt, menen wij, dat hij dit toezicht moet overdragen aan een collega in het ziekenhuis, bij voorkeur de patholoog‑anatoom.

Het spreekt vanzelf dat alle analyses ter garantie van de klinische kwaliteit van de wegneming uitgevoerd moeten worden, teneinde de veiligheid van de patiënt voor wie dit menselijk materiaal gebruikt zal worden te waarborgen. Deze analyses bevatten onder meer het onderzoek naar het HIV‑virus, dat overigens verplicht is voor elke bloedafneming met transfusiedoeleinden.

Transplantatie14/12/1991 Documentcode: a055012
Wegneming van organen

Een neurochirurg weigert een patiënt van wie de hersendood vastgesteld is vrij te geven voor het wegnemen van organen, ofschoon hiertegen noch door de betrokkene noch door de familie verzet aangetekend werd. Wanneer aan de neurochirurg gevraagd wordt waarvoor hij weigert, antwoordt hij: "Er is geen medische reden. Het is mijn patiënt".
De provinciale raad waarvan de geneesheer deel uitmaakt, verzoekt de Nationale Raad om advies.

Advies van de Nationale Raad (14 december 1991):

Indien de gezondheidstoestand van een patiënt geëvolueerd is naar een toestand van hersendood en een orgaandonatie vanuit medisch oogpunt overwogen kan worden, moet de behandelende geneesheer het advies inwinnen van twee andere onafhankelijke confraters (dan de transplanterende geneesheren en dan de behandelende geneesheren van de patiënten die getransplanteerd zullen worden), teneinde de patiënt overleden te verklaren en te vermijden dat hij hardnekkig voortbehandeld wordt.

- De diagnose van hersendood moet gesteld worden op basis van de jongste wetenschappelijke bevindingen, zonder dat specifieke technische handelingen vereist zijn. Zij moet op onafhankelijke wijze gesteld worden door drie geneesheren (met uitsluiting van de geneesheren die de receptor behandelen en van die welke de wegneming of de transplantatie zullen uitvoeren); zij moeten in een gedagtekend en ondertekend verslag melding maken van het uur van het overlijden en van de wijze waarop de dood vastgesteld werd.

- De artikelen 99 tot 101 van de Code van Plichtenleer verplichten de behandelende geneesheer zijn medewerking te verlenen met het oog op een orgaandonatie aangezien deze techniek door iedereen erkend wordt als enige therapie in een aantal pathologieën die de dood van de patiënt tot gevolg hebben.

Daarom dient de behandelende geneesheer in het belang van elkeen met de nodige spoed gepaste maatregelen te treffen ter bevordering van de donatie en transplantatie van organen van overleden personen. Hij dient erop toe te zien dat dit gebeurt in de beste omstandigheden en met eerbied voor de wilsbeschikking van de overleden patiënt (zie Wet van juni 1986).