keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

Vorige pagina

2

pagina

Transplantatie20/06/1987 Documentcode: a037016
Orgaantransplantatie

Naar aanleiding van de reacties op het advies van de Nationale Raad van 11 april 1987 houdende deontologische richtlijnen bij de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen, wordt door Staatssecretaris Mevr. W. Demeester aan de Nationale Raad om uitleg verzocht over een reeks punten van bedoeld advies.

De tekst van het advies wordt in het licht van de kritiek grondig herlezen. De Nationale Raad komt tot de vaststelling dat het advies inderdaad verkeerd werd geïnterpreteerd en toelichtingen gewenst zijn.
Na een ruime gedachtenwisseling stelt de Nationale Raad onderstaand antwoord op dat aan Staatssecretaris Demeester wordt overgemaakt:

Uw brief van 5 juni 1987 betreffende de deontologische richtlijnen van de Orde der geneesheren bij de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen, heeft op de Nationale Raad verbazing verwekt.

In het advies, dat met eenparigheid van stemmen werd uitgebracht op 11 april 1987, wordt namelijk duidelijk gezegd dat de Nationale Raad het noodzakelijk heeft geacht «in het licht van die wetgeving en complementair aan deze» bijkomende deontologische richtlijnen te geven en hoopte «aldus zowel de transplantatie te bevorderen als misbruiken op dat punt te voorkomen». In bedoeld advies wordt voorts onderstreept dat het «essentieel is dat de geneesheren zich meer en meer bewust worden van de mogelijkheden van het transplanteren van organen om de noden van ernstige zieken te lenigen» en dat het «even belangrijk is dat zij er naar streven hun positieve ingesteldheid uit te dragen naar de gemeenschap om tot een maximale en actieve vorm van solidariteit te komen».

Het is evident dat het op geen enkel ogenblik de bedoeling van de Nationale Raad is geweest om richtlijnen uit te vaardigen die tegen de wet van 13 juni 1986 indruisen of om eigen deontologische regels in de plaats van de wet te stellen.

Als toelichting bij de gewraakte zin op pagina 2, volgens dewelke de geneesheer een ernstige deontologische fout begaat «wanneer hij niet de voor de hand liggende stappen onderneemt om kennis te nemen van een verzet vanwege de donor», bevestigt de Nationale Raad zijn mening dat de geneesheer de plicht heeft te informeren naar een eventueel «verzet vanwege de donor» bij het Rijksregister en door na te gaan of de overledene zich niet tegen het preleveren van organen heeft verzet op een andere wijze zoals dat overigens bij de wet is voorzien. Dit impliceert dat de geneesheer bij de nabestaanden informeert naar een verzet van de donor. In dat verband heeft de Nationale Raad in zijn advies nog gepreciseerd dat «het duidelijk is dat de nabestaande geen toelating moet geven voor de wegneming van organen». Er bestaat dus geen tegenstrijdigheid tussen het advies van de Nationale Raad en de wettelijke bepalingen.

De Nationale Raad blijft bij het advies zoals uitgebracht op 11 april 1987 en hoopt dat deze toelichtingen elk misverstand uit de weg hebben geruimd en geen aanleiding zullen geven tot nieuwe polemieken in de pers die de transplantaties in het land alleen maar kunnen schaden.

Transplantatie11/04/1987 Documentcode: a037003
Orgaantransplantatie

De Nationale Raad acht het nuttig de aandacht van het medisch corps te vestigen op een aantal aspecten van de nieuwe wetgeving betreffende het wegnemen en transplanteren van organen.

13 JUNI 1986 - Wet betreffende het wegnemen en transplanteren van organen
  1. HOOFDSTUK I .- Algemene bepalingen

    Art. 1
    §1. Deze wet is van toepassing op de wegneming van organen of weefsels van het lichaam van een persoon, «donor» genoemd, met het oog op het voor therapeutische doeleinden transplanteren van die organen of weefsels op het lichaam van een ander persoon, «receptor» genoemd.

    Het overbrengen van een embryo, het wegnemen en transplanteren van testes en ovaria, het gebruiken van eicellen en sperma worden niet geregeld door deze wet.

    §2. De wet van 7 februari 1981 betreffende de therapeutische bestanddelen van menselijke oorsprong is niet van toepassing op het wegnemen en transplanteren van organen en weefsels overeenkomstig deze wet.

    §3. De Koning kan regels stellen en voorwaarden opleggen betreffende het wegnemen, bewaren, bereiden, invoeren, vervoeren, distribueren en afleveren van organen en weefsels.

    Art. 2.
    De Koning kan na advies van de Hoge Gezondheidsraad, de toepassing van deze wet uitbreiden tot het wegnemen na overlijden van organen en weefsels die Hij aanwijst, met het oog op de bereiding van therapeutische middelen die onontbeerlijk zijn voor de behandeling van ernstige ziekten of gebreken.

    Art. 3.
    Iedere wegneming en transplantatie van weefsels of organen moet door een geneesheer geschieden in een ziekenhuis, zoals bepaald in de wet van 23 december 1963 op de ziekenhuizen.

    Art. 4
    §1. Afstand van organen of weefsels mag niet met een oogmerk van winst geschieden, ongeacht de partijen tussen welke hij plaatsheeft.

    De donor noch zijn naastbestaanden zullen enig recht lastens de receptor kunnen doen gelden.

    § 2. De Koning stelt regelen vast om een vergoeding aan de levende donor toe te kennen ten laste van de overheid of van de instellingen van de maatschappelijke zekerheid die Hij aanwijst. Deze vergoeding dekt zowel de onkosten als de inkomsten- derving die het rechtstreeks gevolg zijn van de afstand van organen.

  2. HOOFDSTUK II. - Wegneming bij levenden

    Art. 5.
    Onverminderd hetgeen bepaald is in artikel 7, kan wegneming van organen en weefsels bij levenden slechts worden verricht bij een donor die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en die er vooraf in toegestemd heeft.

    Art. 6.
    §1. Wanneer de wegneming bij levenden ernstige gevolgen kan hebben voor de donor of wanneer zij betrekking heeft op organen of weefsels die niet regeneren, kan ze alleen worden verricht als de receptor in levensgevaar verkeert en de transplantatie van organen of weefsels van een overledene geen even bevredigend resultaat kan opleveren.

    § 2. Voor de in § 1 bedoelde wegneming is vereist:

    1. indien de donor gehuwd is, de toestemming van de met hem samenlevende echtgenoot;
    2. indien de donor geen 21 jaar is, de toestemming van de personen of van de persoon van wie, overeenkomstig de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, de toestemming tot het huwelijk van een minderjarige is vereist.

    Art. 7.
    §1. Wanneer de wegneming bij levenden normalerwijze geen ernstige gevolgen kan hebben voor de donor of wanneer zij betrekking heeft op organen of weefsels die kunnen regeneren, en wanneer zij bestemd is voor een transplantatie bij een broer of een zuster, dan kan zij worden verricht op de personen die de leeftijd van 18 jaar niet bereikt hebben.

    § 2. Voor de in § 1 bedoelde wegneming is vereist:

    1. indien de donor de leeftijd van 15 jaar heeft bereikt, zijn voorafgaande toestemming;
    2. indien de donor gehuwd is, de toestemming van de met hem samenlevende echtgenoot;
    3. de toestemming van de personen of van de persoon van wie, overeenkomstig de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, de toestemming tot het huwelijk van een minderjarige is vereist.

    Art. 8.
    §1. De toestemming tot het wegnemen van een orgaan of weefsel bij levenden moet vrij en bewust worden gegeven. Ze is te allen tijde herroepbaar.

    § 2. De toestemming moet schriftelijk worden gegeven in het bijzijn van ean meerderjarige getuige. Zij moet gedagtekend en ondertekend zijn door de personen of door de persoon die hun toestemming moeten geven en door de meerderjarige getuige.

    § 3. Het bewijs van de toestemming moet worden geleverd aan de geneesheer die zich voorneemt de wegneming te verrichten.

    Art. 9.
    De geneesheer die zich voorneemt een wegneming van een orgaan of weefsel te verrichten, moet zich ervan vergewissen dat de voorwaarden van de artikelen 5 tot 8 zijn vervuld.

    Hij moet de donor en in voorkomend geval de personen van wie de toestemming vereist is, duidelijk en volledig inlichten over de lichamelijke, psychische, familiale en sociale gevolgen van de wegneming.

    Hij moet vaststellen dat de donor zijn beslissing oordeelkundig en met een niet te betwijfelen altruïstisch doel heeft genomen.

  3. HOOFDSTUK III. - Wegneming na overlijden

    Art. 10.
    Organen en weefsels bestemd voor transplantatie, alsmede voor de bereiding, onder de voorwaarden bepaald in artikel 2, van therapeutische bestanddelen, mogen worden weggenomen bij elke overleden Belg die zijn woonplaats in België heeft, behalve indien vaststaat dat tegen een dergelijke wegneming verzet is geuit.

    Voor de personen die hierboven niet bedoeld zijn, is vereist dat zij uitdrukkelijk hebben ingestemd met de wegneming.

    § 2. De persoon die achttien jaar oud is en in staat is om zijn wil te doen kennen, kan het in paragraaf 1 bedoelde verzet alleen uitdrukken.

    Indien een persoon minder dan achttien jaar oud is, maar in staat is zijn wil te doen kennen, kan het verzet worden uitgedrukt, ofwel door die persoon, ofwel, zolang hij in leven is, door zijn nabestaanden die met hem samenleven.

    Indien een persoon minder dan achttien jaar oud is, en niet in staat is om zijn wil te doen kennen, kan, zolang hij in leven is, het verzet worden uitgedrukt door zijn nabestaanden die met hem samenleven.

    Indien een persoon wegens zijn geestestoestand niet in staat is zijn wil te doen kennen, dan kan zolang hij in leven is, verzet worden uitgedrukt door zijn wettelijke vertegenwoordiger, door zijn voorlopige bewindvoerder of bij gebreke daarvan door zijn naaste verwant.

    § 3. De Koning regelt een wijze waarop het verzet door de donor of de personen bedoeld in § 2, tegen de wegneming kan worden uitgedrukt.

    Daartoe wordt Hij gemachtigd onder de voorwaarden en op de wijze die Hij bepaalt:

    1. op verzoek van de betrokkene het verzet te doen opnemen via de diensten van het Rijksregister;
    2. de toegang tot dit gegeven te regelen ten einde de geneesheren die tot wegneming overgaan, op de hoogte te brengen van het uitgedrukt verzet.

    §4. De geneesheer mag niet tot wegneming overgaan:

    1. wanneer verzet is uitgedrukt op de door de Koning geregelde wijze;
    2. wanneer door de donor verzet is uitgedrukt op een andere wijze en voor zover aan de geneesheer daarvan kennis is gegeven;
    3. wanneer hem verzet is meegedeeld door een nabestaande. Dit verzet kan niet worden tegengeworpen aan een uitdrukkelijke wilsbeschikking van de donor.

    Onder nabestaande wordt verstaan verwanten van de eerste graad alsmede de samenlevende echtgenoot.

    Art. 11.
    Het overlijden van de donor moet worden vastgesteld door drie geneesheren, met uitsluiting van de geneesheren die de receptor behandelen of die de wegneming of de transplantatie zullen verrichten.

    Om het overlijden vast te stellen laten deze geneesheren zich Ieiden door de jongste stand van de wetenschap.

    Deze geneesheren vermelden in een gedagtekend en ondertekend proces-verbaal, het uur van het overlijden en de wijze waarop het is vastgesteld. Dat proces-verbaal en, in voorkomend geval, de eraan gehechte stukken worden gedurende tien jaar bewaard.

    Art. 12.
    Het wegnemen van de organen en het sluiten van het lichaam moeten gebeuren met respect voor het lijk en bezorgdheid voor de gevoelens van de familie.

    Het opbaren moet zo snel mogelijk gebeuren zodat de familie zo spoedig mogelijk de afgestorvene kan groeten.

    Art. 13.
    §1. Ingeval van gewelddadige dood, moet de geneesheer die overgaat tot het wegnemen van organen of weefsels, een verslag opstellen dat onverwijld wordt toegestuurd aan de procureur des Konings.

    In dit verslag moeten de gegevens aangaande de toestand van het lijk en de weggenomen lichaamsdelen worden vermeld die van belang kunnen zijn voor het bepalen van de oorzaak en de omstandigheden van het overlijden, vooral die welke achteraf niet meer kunnen worden onderzocht tengevolge van de wegneming.

    § 2. Bij een dood waarvan de oorzaak onbekend is of verdacht, mag geen wegneming van organen of weefsels worden verricht, tenzij de procureur des Konings, in wiens arrondissement de inrichting is gelegen waar de wegneming zal plaatsvinden, daarvan vooraf is ingelicht en er zich niet tegen verzet.

    In voorkomend geval kan deze magistraat aan een geneesheer van zijn keuze opdracht geven zich dadelijk naar de inrichting te begeven om de wegneming bij te wonen en er verslag over uit te brengen.

    Art. 14.
    De identiteit van de donor en de receptor mag niet worden medegedeeld.

  4. HOOFDSTUK IV. - Slot en strafbepalingen

    Art. 15. De Koning bepaalt de regels nopens de wijze waarop blijk wordt gegeven van de toestemming bedoeld in de artikelen 5 tot 9.

    Art. 16.
    De door de Koning aangewezen geneesheren ambtenaren zijn belast met de controle op de toepassing van deze wet en van de besluiten tot uitvoering ervan.

    Toegang tot de ziekenhuizen moet hun te allen tijde worden verleend.

    Onverminderd de bevoegdheid van de officieren van de gerechtelijke politie, sporen zij de misdrijven op en stellen zij die vast in processen verbaal, die kracht van bewijs hebben tot het tegenovergestelde bewezen is.

    Binnen 48 uren na de vaststelling van het strafbaar feit, wordt aan de overtreder een afschrift van het proces verbaal gezonden.

    Zij kunnen zich alle inlichtingen en documenten laten bezorgen die nodig zijn voor het uitvoeren van hun opdracht en overgaan tot alle nuttige vaststellingen.

    In geval van gewelddadige dood en wanneer de doodsoorzaak onbekend of verdacht is, kunnen de geneesheren ambtenaren monsters nemen en analyses verrichten onder de voorwaarden en op de wijze als door de Koning bepaald.

    Art. 17.
    § 1. Overtreding van artikel 3 wordt gestraft met gevangenisstraf van drie maanden tot zes maanden en met geldboete van 500 frank tot 5.000 frank of met één van die straffen alleen.

    § 2. Overtreding van artikel 14 en van de besluiten ter uitvoering van artikel 1, § 3, worden gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van 100 frank tot 500 frank of met één van die straffen alleen.

    § 3. Overtreding van de artikelen 4 tot 11 en 13 evenals van de besluiten tot uitvoering ervan, wordt gestraft met gevangenisstraf van drie maanden tot een jaar en met geldboete van 1000 frank tot 10 000 frank of met een van die straffen alleen.

    Met dezelfde straffen wordt gestraft, hij die wetens verhindert dat kennis wordt genomen van het in artikel 10 bedoelde verzet tegen de wegneming, ongeacht de wijze waarop dit verzet wordt uitgedrukt.

    Art. 18.
    In geval van herhaling binnen vijf jaar vanaf de dag van de rechterlijke eindbeslissing tot veroordeling wegens overtreding van deze wet of van een ter uitvoering ervan vastgesteld besluit kunnen de straffen worden verdubbeld.

    Art. 19.
    Hoofdstuk Vll van boek 1 en artikel 85 van het Strafwetboek zijn van toepassing op overtreding van deze wet of van een tot uitvoering ervan vastgesteld besluit.

    17 FEBRUARI 1987 - Wet tot wijziging van de wet betreffende het wegnemen en transplanteren van organen

    Enig artikel. In artikel 10, § 1, eerste lid, van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen worden de woorden «elke overleden Belg die zijn woonplaats in België heeft» vervangen door de woorden «al wie in het bevolkingsregister of sedert meer dan zes maanden in het vreemdelingenregister is ingeschreven».

***

Na een gedachtenwisseling, wordt onderstaand advies door de Nationale Raad uitgebracht:

In zijn vergaderingen van 21 maart en 11 april 1987 onderzocht de Nationale Raad van de Orde der geneesheren de op 14 februari 1987 in het Belgisch Staatsblad verschenen wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen. De Nationale Raad herinnert aan zijn op 20 oktober 1984 uitgebracht advies betreffende het post mortem afnemen van organen met het oog op transplantatie. Dit advies dat U als bijlage vindt blijft volledig van kracht. Daarnaast acht de Nationale Raad het noodzakelijk in het licht van die wetgeving en complementair aan deze, de hierna volgende bijkomende deontologische richtlijnen te geven.

Essentieel is dat de geneesheren zich meer en meer bewust worden van de mogelijkheden van het transplanteren van organen om de noden van ernstige zieken te Ienigen en even belangrijk is dat zij er naar streven hun positieve ingesteldheid uit te dragen naar de gemeenschap om tot een maximale en actieve vorm van solidariteit te komen. De passieve toestemming, waarop de huidige wetgeving steunt, is slechts een noodoplossing en enkel door een voortdurende bewustmaking van de bevolking kan men tot de meest humane vorm van solidariteit komen, zijnde de actieve.

Naast de taak voor de medicus erop te waken dat de mogelijkheden van de huidige wetgeving ten volle worden benut, behoort het eveneens tot zijn plicht de huidige wetgeving niet te misbruiken door excessieve ijver aan de dag te leggen.
Artikel 11 van de wet van 13 juni 1986 zegt dat het overlijden van de donor moet worden vastgesteld «door drie geneesheren met uitsluiting van de geneesheren die de receptor behandelen of die de wegneming of de transplantatie zullen verrichten». Dit is het cruciaal artikel van de wet en het ligt voor de hand dat alle voorzorgen moeten worden genomen om het door de wetgever gestelde vertrouwen in het medisch corps in te lossen en elke zweem van achterdocht die bij de bevolking zou kunnen bestaan, weg te nemen. Het is overduidelijk dat de wetgever een absolute onafhankelijkheid en vrijheid van beoordeling van de drie geneesheren beoogt. Het kan dus niet gaan om een team van drie geneesheren die samen een groepsbeslissing nemen, maar uitsluitend om een beslissing waarbij elk van de drie geneesheren zijn persoonlijke en volledige verantwoordelijkheid opneemt en dit op een volstrekt onafhankelijke wijze. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat overleg is uitgesloten, maar betekent wel duidelijk dat elke vorm van
beïnvloeding en elke vorm van directe of indirecte drukuitoefening, een ernstige deontologische fout is.

Bij de aanduiding van de drie geneesheren ware het wenselijk dat minstens één geneesheer geen deel zou uitmaken van de vaste ziekenhuisstaf. De praktische bezwaren en het tijdverlies die kunnen worden ingeroepen om op deze suggestie niet in te gaan, zijn moeilijk vol te houden in een land met een zo grote densiteit van geneesheren en zo kleine afstanden, en wegen niet op tegen de bijkomende waarborg van onafhankelijkheid en vrijheid van beslissing van de verantwoordelijke geneesheren.

Bij het wegnemen van organen na overlijden, is het verzet een delicaat probleem. Artikel 10 van de wet van 13 juni 1986 zegt dat de geneesheer niet tot wegneming mag overgaan wanneer verzet is uitgedrukt op de door de Koning geregelde wijze, wanneer de donor op een andere wijze verzet heeft uitgedrukt in zover daarvan aan de geneesheer kennis is gegeven en wanneer aan de geneesheer verzet is medegedeeld door een nabestaande, die de wet definieert als verwanten van de eerste graad alsmede de samenlevende echtgeno(o)t(e). Het is duidelijk dat de nabestaande geen toelating moet geven voor de wegneming van organen maar het is elementair dat hij van het voornemen wordt in kennis gesteld wanneer hem het overlijden wordt medegedeeld. Het is al even evident dat deze mededeling zo snel mogelijk moet gebeuren. Het betaamt dat de geneesheer bij die gelegenheid naar een eventueel verzet van de donor informeert daar het niet ernstig is enkel voort te gaan op de informatie die langs omwegen van het Rijksregister moet worden bekomen. De geneesheer begaat een ernstige deontologische fout wanneer hij niet de voor de hand liggende stappen onderneemt om kennis te nemen van een verzet vanwege de donor. Voorts is elke geneesheer die kennis heeft van een verzet van de donor, moreel verplicht dit mee te delen aan zijn collegae die de wegneming zullen verrichten.

Daar waar de wet duidelijk definieert welke nabestaande verzet kan uitdrukken, is het geraadzaam de gebruikte termen ruimer te interpreteren dan de strikt burgerrechtelijke omschrijving ervan. Wanneer de wetgever de feitelijk gescheiden levende echtgenoot uitsluit, is het evident dat de partner die met de overledene een duurzame vorm van samenleving had, inspraak dient te hebben.

Artikel 13 bepaalt de te volgen procedures bij gewelddadige dood en bij overlijden waarvan de oorzaak onbekend of verdacht is. In dit laatste geval kan de Procureur des Konings, die vooraf moet worden ingelicht, zich tegen wegneming verzetten. Het is algemeen aanvaard dat de bepaling van de doodsoorzaak een moeilijke aangelegenheid is en vooral, bij patiënten die onmiddellijk na de ziekenhuisopname overlijden. Het is niet aanvaardbaar dat de wet op de wegneming van organen, die verschillende procedures voorziet voor een natuurlijke, gewelddadige en verdachte dood, enige weerslag zou hebben op de vermelding van de doodsoorzaak. In dit verband weze opgemerkt, dat wanneer een ernstig vermoeden bestaat van een medische of verpleegkundige fout met betrekking tot het overlijden, de overledene voor de wegneming van organen niet in aanmerking kan komen.

Wat de wegneming bij levenden betreft, is het essentieel dat de geneesheer de meest volledige informatie verstrekt aan de toekomstige donor.

Los van de wettelijke bepalingen blijft voor de geneesheer de deontologische regel gelden dat voor elke ingreep de toestemming van de minderjarige patiënt vereist is vanaf het ogenblik dat deze over voldoende onderscheidingsvermogen beschikt om een gewichtige beslissing te nemen. Het is duidelijk dat de geestelijke rijpheid van elke donor geval per geval moet worden geëvalueerd en hiervoor geen meer precieze richtlijn kan worden gegeven.

De Nationale Raad van de Orde der geneesheren dringt aan op een nauwkeurige naleving van al deze richtlijnen door het medisch corps en hoopt aldus zowel de transplantatie te bevorderen als misbruiken op dat punt te voorkomen.

***

POST MORTEM AFNEMEN VAN ORGANEN MET HET OOG OP TRANSPLANTATIE DIAGNOSTIEK HERSENDOOD

Advies uitgebracht door de Nationale Raad van de Orde der geneesheren in zijn vergadering van 20 oktober 1984.

  1. De vaststelling van de dood op cerebrale normen veronderstelt een irreversibel coma op grond van een geheel van concorderende anamnestische, klinische en technische gegevens. Dit houdt in dat:
    1. de patiënt niet langer spontaan ademt en zijn toestand het gevolg is van een definitieve uitval van de hersenfuncties;
    2. het coma niet is veroorzaakt door geneesmiddelen, toxische stoffen, noch door een ernstige hypotermie of door metabole of endocriene stoornissen; buiten die gevallen moet de oorzaak van het coma met voldoende zekerheid vaststaan;
    3. de vaststellingen bevestigd worden door een geheel van passende technische onderzoekingen.
  2. De dood moet worden vastgesteld door drie geneesheren: een neuroloog, een reanimator en een derde arts, die elk persoonlijk de patiënt hebben onderzocht. Deze drie geneesheren moeten onafhankelijk staan ten aanzien van het team belast met het afnemen of transplanteren.
  3. Het afnemen van organen moet verantwoord zijn voor de verwezenlijking van bepaalde therapeutische handelingen. In afwachting van wettelijke bepalingen ter zake, dient evenwel bij verzet tegen de afneming, de wil van de patiënt of diens naastbestaanden te worden nageleefd.
  4. Wanneer de afneming van organen wordt overwogen in omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot een gerechtelijk onderzoek, dient de toelating van de Procureur des Konings te worden gevraagd.
  5. Na het vaststellen van de dood, moet door elk van de drie artsen het formulier houdende verklaring van dood in irreversibel coma worden ingevuld. Dat formulier bevat, benevens de identiteit van de patiënt en de gebeurlijke toelating van de Procureur des Konings,
    1. dag en uur van vaststelling,
    2. identiteit van de artsen,
    3. oorzaak en omstandigheden van overlijden,
    4. anamnestische, klinische en technische gegevens voortvloeiend uit het onderzoek van de artsen.
      Het tijdstip waarop door de derde arts de dood werd vastgesteld geldt als uur van overlijden.
  6. De arts verantwoordelijk voor het afnemen van organen, zal taktvol en omzichtig handelen. Hij zal de nodige maatregelen nemen opdat het stoffelijk overschot na de afneming van organen, zodanig wordt getoond dat de gevoelens van de naastbestaanden worden geëerbiedigd.

(zie p. 25).

Orgaandonatie20/10/1984 Documentcode: a032028
report_problem Circulaire aan het geneesherenkorps
Post-mortem afnemen van organen met het oog op transplantatie - Diagnostiek hersendood

ORDE DER GENEESHEREN
Nationale Raad

Brussel, 20 oktober 1984

CIRCULAIRE AAN HET GENEESHERENCORPS

POST MORTEM AFNEMEN VAN ORGANEN MET HET OOG OP TRANSPLANTATIE

DIAGNOSTIEK HERSENDOOD

Advies uitgebracht door de Nationale Raad van de Orde der geneesheren in zijn vergadering van 20 oktober 1984.

* * *

  1. De vaststelling van de dood op cerebrale normen veronderstelt een irreversibel coma op grond van een geheel van concorderende anamnestische, klinische en technische gegevens. Dit houdt in dat:
    • de patiënt niet langer spontaan ademt en zijn toestand het gevolg is van een definitieve uitval van de hersenfuncties;
    • het coma niet is veroorzaakt door geneesmiddelen, toxische stoffen, noch door een ernstige hypotermie of door metabole of endocriene stoornissen; buiten die gevallen moet de oorzaak van het coma met voldoende zekerheid vaststaan;
    • de vaststellingen bevestigd worden door een geheel van passende technische onderzoekingen.
  2. De dood moet worden vastgesteld door drie geneesheren: een neuroloog, een reanimator en een derde arts, die elk persoonlijk de patiënt hebben onderzocht.
    Deze drie geneesheren moeten onafhankelijk staan ten aanzien van het team belast met het afnemen of transplanteren.
  3. Het afnemen van organen moet verantwoord zijn voor de verwezenlijking van bepaalde therapeutische handelingen. In afwachting van wettelijke bepalingen ter zake, dient evenwel bij verzet tegen de afneming, de wil van de patiënt of diens naastbestaanden te worden nageleefd.
  4. Wanneer de afneming van organen wordt overwogen in omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot een gerechtelijk onderzoek, dient de toelating van de Procureur des Konings te worden gevraagd.
  5. Na het vaststellen van de dood, moet door elk van de drie artsen het formulier houdende verklaring van dood in irreversibel coma worden ingevuld. Dat formulier bevat, benevens de identiteit van de patiënt en de gebeurlijke toelating van de Procureur des Konings,
    • dag en uur van vaststelling,
    • identiteit van de artsen,
    • oorzaak en omstandigheden van overlijden,
    • anamnestische, klinische en technische gegevens voortvloeiend uit het onderzoek van de artsen.

    Het tijdstip waarop door de derde arts de dood werd vastgesteld geldt als uur van overlijden.

  6. De arts verantwoordelijk voor het afnemen van organen, zal taktvol en omzichtig handelen. Hij zal de nodige maatregelen nemen opdat het stoffelijk overschot na de afneming van organen, zodanig wordt getoond dat de gevoelens van de naastbestaanden worden geëerbiedigd.

De Voorzitter
R.SCREVENS

De Ondervoorzitter
Dr. I. UYTTENDAELE

Orgaandonatie20/10/1984 Documentcode: a033013
Orgaandonatie - Hersendood

Een commissie van de Nationale Raad heeft naar aanleiding van het probleem van de orgaandonatie, de diagnostiek van de hersendood vanuit ethisch oogpunt nader onderzocht.

Op grond van het rapport van de commissie en na een uitgebreide beraadslaging, werd door de Nationale Raad op 20 oktober 1984, volgend advies uitgebracht:

  1. De vaststelling van de dood op cerebrale normen veronderstelt een irreversibel coma op grond van een geheel van concorderende anamnestische, klinische en technische gegevens.

    Dit houdt in dat:

    1. de patiënt niet langer spontaan ademt en zijn toestand het gevolg is van een definitieve uitval van de hersenfuncties;
    2. het coma niet is veroorzaakt door geneesmiddelen, toxische stoffen, noch door een ernstige hypotermie of door metabole of endocriene stoornissen; buiten die gevallen moet de oorzaak van het coma met voldoende zekerheid vaststaan;
    3. de vaststelling bevestigd wordt door een geheel van passende technische onderzoekingen.
  2. De dood moet worden vastgesteld door drie geneesheren: een neuroloog, een reanimator en een derde arts, die elk persoonlijk de patiënt hebben onderzocht. Deze drie geneesheren moeten onafhankelijk staan ten aanzien van het team belast met het afnemen of transplanteren.
  3. Het afnemen van organen moet verantwoord zijn voor de verwezenlijking van bepaalde therapeutische handelingen. In afwachting van wettelijke bepalingen ter zake, dient evenwel bij verzet tegen de afneming, de wil van de patiënt of diens naastbestaanden te worden nageleefd.
  4. Wanneer de afneming van organen wordt overwogen in omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot een gerechtelijk onderzoek, dient de toelating van de Procureur des Konings te worden gevraagd.
  5. Na het vaststellen van de dood, moet door elk van de drie artsen het formulier houdende verklaring van dood in irreversibel coma worden ingevuld. Dat formulier bevat, benevens de identiteit van de patiënt en de gebeurlijke toelating van de Procureur des Konings,
    1. dag en uur van vaststelling,
    2. identiteit van de artsen,
    3. oorzaak en omstandigheden van overlijden,
    4. anamnestische, klinische en technische gegevens voortvloeiend uit het onderzoek van de artsen.

    Het tijdstip waarop door de derde arts de dood werd vastgesteld geldt als uur van overlijden.

  6. De arts verantwoordelijk voor het afnemen van organen, zal tactvol en omzichtig handelen.

Hij zal de nodige maatregelen nemen opdat het stoffelijk overschot na de afneming van organen, zodanig wordt getoond dat de gevoelens van de nabestaanden worden geëerbiedigd.

Vorige pagina

2

pagina