Software - Agressieve reclame
Het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu vestigt de aandacht van de Nationale Raad op de verkooptechnieken van bepaalde softwarefirma's waarbij soms voorstellen worden gedaan die onverenigbaar zijn met de deontologie.
Antwoord van de Nationale Raad :
De Nationale Raad heeft in zijn vergaderingen van 20 januari en 17 februari 1996 uw brief van 13 december 1995 onderzocht.
Het Bureau werd reeds meermaals, en onlangs nog, gewezen op het soort reclame dat sommige informaticabedrijven maken. In deze reclame worden de artsen er onder meer toe uitgenodigd zich aan te sluiten op elektronische brievenbussen of zich software aan te schaffen voor de automatisering van de medische dossiers.
Soms roept zij op een onrechtmatige wijze de hulp in van bepaalde laboratoria voor klinische biologie door onrechtstreekse materiële voordelen te bieden, hetzij voor de aankoop van de software, hetzij voor de levering van informaticamateriaal.
De Nationale Raad wenst eens te meer te beklemtonen dat dergelijke handelwijzen streng verboden zijn.
Hij herinnert in dit opzicht aan de omstandige adviezen die hij dienaan-gaande heeft verstrekt en die gepubliceerd werden in de volgende Tijdschriften :
nr. 38 (december 87) : Laboratoria voor klinische biologie - Overmaken van resultaten
nr. 45 (september 89) : Klinische biologie - Overmaken van resultaten - Installatie van terminals
nr. 63 (maart 94) : Elektronisch brievenbussysteem - Laboratoria
nr. 65 (september 94) : Elektronische brievenbussystemen
Deze, regelmatig bijgewerkte, adviezen zetten uitvoerig uiteen welke deontologische beginselen in acht genomen dienen te worden in elk van deze situaties.
Tot slot herinnert de Orde aan de wettelijke bepalingen en in het bijzonder aan artikel 5 van het Koninklijk Besluit van 30 december 1982. Dit artikel bepaalt dat aan geneesheren die verstrekkingen van klinische biologie voorschrijven voor deze activiteiten noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks enig voordeel mag worden toegekend, noch enige vergoeding, noch enige binding die daardoor kan ontstaan tussen klinisch laboratorium en practicus.