keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Informatica07/02/2015 Documentcode: a148006
report_problem

De nationale raad werkt aan een actualisering van dit advies.

Artsen en digitale media

De Nationale Raad herinnert aan de algemene privacyregels die een arts bij het gebruik van de verschillende digitale toepassingen dient na te streven, zeker wanneer hij omgaat met gezondheidsgegevens die door het medisch beroepsgeheim worden gedekt

Advies van de Nationale Raad :

Artsen en digitale media

Het artsenkabinet is vandaag al lang niet meer beperkt tot wat tussen de vier muren ervan gebeurt. Een arts wordt in stijgende mate geconfronteerd met allerlei elektronische toepassingen die de administratieve last die verbonden is aan de uitoefening van de geneeskunde trachten te verminderen. Voorbeelden hiervan zijn de digitalisering van het patiëntendossier, de recente ontwikkeling i.v.m. de attesten van verstrekte zorg, enz. De digitalisering van de maatschappij eist ook dat de arts zelf actief wordt in de virtuele wereld van het internet, via een eigen website, medische fora en sociale media.

Deze leidraad heeft tot doel de arts te begeleiden in de verschillende facetten van de digitalisering van uitoefening van de geneeskunde.

De leidraad gaat meer bepaald in op :
1. het beheer van websites door artsen;
2. het gebruik van sociale media;
3. het online patiënt-artscontact.

Deze leidraad kwam tot stand na raadpleging van gelijkaardige teksten in de ons omringende landen (Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (1) , British Medical Association (2) en General Medical Council (3), alsook van het standpunt van de European Council of Medical Orders inzake telegeneeskunde (4).
Ze werd verder gevoed door reeds bestaande adviezen van de Nationale Raad van de Orde van geneesheren die, waar nodig, geactualiseerd werden.

Alvorens in te gaan op deze thematieken, worden de algemene privacyregels in herinnering gebracht die een arts bij het gebruik van de verschillende digitale toepassingen dient na te streven, zeker wanneer hij omgaat met gezondheidsgegevens die door het medisch beroepsgeheim worden gedekt (5):

- Een verwerking van gezondheidsgegevens kan slechts gebeuren in het belang van de patiënten zonder afbreuk te doen aan hun recht op informationele privacy.
- De gebruikte informatienetwerken dienen voldoende beveiligd te zijn, regelmatig doorgelicht te worden op veiligheidslekken en met de nodige toegangscontrole met eID te zijn voorzien.
- De arts dient een voldoende performant paswoord te gebruiken.
- Hij dient een aangepast antivirus softwareprogramma te gebruiken dat steeds up-to-date is.
- Hij dient de programmatuur bij het stoppen van de activiteiten steeds zorgvuldig af te sluiten.
- Hij werkt uitsluitend met firma's die contractueel een confidentialiteitsbeginsel garanderen.
- Hij gebruikt zijn computer indien enigszins mogelijk uitsluitend voor beroepsdoeleinden.

Meer gedetailleerde informatie over de verwerking van persoonsgegevens in het algemeen vindt u in het document "Referentiemaatregelen voor de beveiliging van elke verwerking van persoonsgegevens" (6).

1 Artsen en websites

Er verschijnen steeds meer en meer websites die de naam en het adres, de werkplek en soms meer specifieke informatie over artsen (curriculum vitae, publicaties, foto's, enz.) vermelden. Sommige artsen tonen hun personalia op individuele titel, anderen, en dit is nu het meest voorkomende geval bij specialisten, doen het binnen een uitgebreidere site, opgericht uit naam van een wetenschappelijke vereniging of een verzorgingsinstelling. Ook ziekenhuizen hebben websites waarin de lijsten van de artsen met hun specialisaties opgenomen worden (7).

Veel websites bevatten evenwel verwijzingen naar handelsondernemingen (logo's of teksten), ongeacht of het al dan niet over farmaceutische firma's gaat of bevatten in de rand publiciteitsteksten en/of reclamefoto's.

De creatie van een website door een arts in het kader van zijn geneeskundige activiteit mag geen ander doel hebben dan het publiek in te lichten over zijn beroepsactiviteit. Websites van of over artsen mogen geen commercieel, noch publicitair karakter aannemen.

Het is aangewezen een privacyclausule op te nemen op de website waarin er specifiek op gewezen wordt dat de persoonsgegevens van patiënten met de nodige omzichtigheid en met respect voor het beroepsgeheim worden verwerkt.

Wanneer een arts merkt dat hem betreffende professionele informatie gepubliceerd werd op een website die niet in overeenstemming is met de deontologische principes, moet hij de nodige initiatieven nemen, teneinde deze informatie te doen verwijderen.

1.1 Informatie die mag voorkomen op de website van een arts

Een arts dient zich steeds bewust te zijn van de gevolgen die het online zetten van informatie met zich meebrengt. De gepubliceerde informatie dient waarheidsgetrouw, objectief, relevant, verifieerbaar, discreet en duidelijk te zijn.

Rekening houdend met het doel van een artsensite, is onder meer de volgende informatie, bestemd voor het publiek, gerechtvaardigd :
• naam en voornaam;
• officiële, wettelijke titels;
• uitgeoefend specialisme volgens de aanbevelingen van de Nationale Raad
• vermeldingen bestemd om de betrekkingen arts-patiënt te vergemakkelijken;
• foto van de arts met redelijke afmetingen;
• inlichtingen i.v.m. het adres en de toegang tot de praktijk;
• telefoon, fax, e-mailadres;
• uurrooster van het spreekuur en van de huisbezoeken;
• conventie en tarieven;
• instructies voor de zorgcontinuïteit;
• programma voor het maken van afspraken is toegelaten indien het de vertrouwelijkheid van de namen van de ingeschreven patiënten waarborgt;
• foto van de toegang tot de praktijk. (8)

Het wordt aangeraden bij de vermelding van het e-mailadres aan te geven dat dit uitsluitend voor administratieve doeleinden mag gebruikt worden en in principe niet bedoeld is voor medische doeleinden, zoals het verstrekken van medische informatie of medisch advies. (cf. punt 3 - Telegeneeskunde)

1.1.1. Links naar andere websites

Links naar andere websites zijn slechts mogelijk in de mate dat deze laatste eveneens dezelfde deontologische criteria eerbiedigen. Links naar beroeps- of wetenschappelijke verenigingen, evenals naar gevalideerde informatie voor patiënten zijn toegelaten.(9)

1.1.2. Beurtrol van de wachtdienst

De publicatie van de beurtrol van de wachtdienst op een website is mogelijk op voorwaarde dat alle deelnemers van de betreffende wachtdienst zich hiermee akkoord verklaren en de deontologische regels betreffende de publiciteit geëerbiedigd worden. De nodige maatregelen dienen te worden genomen zodat deze lijst up-to-date wordt gehouden. (10)

1.1.3. Advertenties voor het rekruteren van patiënten voor een klinische studie

Hoewel het publiceren van advertenties op websites van of voor artsen in de regel verboden is, bestaat er geen bezwaar tegen het adverteren voor het rekruteren van proefpersonen voor deelname aan een medisch-wetenschappelijk onderzoek. Het adverteren moet op een ethische en deontologische wijze gebeuren; de advertentie mag niet misleidend zijn, noch publiciteit bevatten voor de arts-navorser, voor de gezondheidsinstelling waar de klinische proeven zullen plaatsvinden of voor de sponsor van de studie. Er mag niet verwezen worden naar de naam van de promotor, zoals evenmin kan worden aanvaard dat de promotor via zijn website ruchtbaarheid geeft aan lopende experimenten.

De wijze van rekruteren van proefpersonen dient vermeld te worden in het protocol van biomedisch onderzoek bestemd voor de commissie voor medische ethiek. Van deze commissie wordt verwacht dat zij bij de beoordeling zal steunen op internationaal aanvaarde normen.(11)

1.1.4. Monopoliserende websites

Een arts is in principe vrij in de keuze van het webadres voor zijn website. Deze vrijheid wordt slechts beperkt wanneer de keuze ervan een vorm van onrechtmatige mededinging zou inhouden. Het is de deontologische plicht van de arts de nodige bescheidenheid aan de dag te leggen bij de keuze van het webadres, wat betreft de verwijzing naar de plaats waar hij zijn activiteit uitoefent. Deze deontologische plicht is mede ingegeven door de loyauteit die hij dient te hebben t.o.v. zijn collega's krachtens het artikel 19 van de Code van geneeskundige plichtenleer.

1.2 Informatie die niet mag voorkomen op de website van een arts

Elke informatie die de deontologische regels in verband met de publiciteit niet eerbiedigt en zo het doel van de creatie van een artsensite te buiten gaat is niet toegelaten. Hieronder wordt onder meer begrepen informatie die gericht is op het ronselen van patiënten en op het beperken van hun vrije keuze of die het belang van de volksgezondheid of het beroepsgeheim aantast.

Deontologisch is onder meer niet toegelaten:

• iedere vorm van misleidende of vergelijkende publiciteit;
• vergelijkende honorariatarieven;
• het aanzetten tot overbodige onderzoeken of behandelingen;
• publicaties, conferenties en andere mededelingen zonder wetenschappelijk nut of welke een commercieel oogmerk hebben;
• publicatie van getuigenissen van patiënten;
• communicatie van gegevens gedekt door het medisch geheim tenzij ze voldoende beveiligd is;
• gebruik van "cookies" of van eender welk instrument met het uitsluitend doel de bezoekers van een website buiten hun medeweten te identificeren of te profileren.(12)

1.3 Verplichte aangifte

Artsen die over een website beschikken of die van plan zijn er een te creëren, dienen dit ter goedkeuring voor te leggen aan de provinciale raad.

De aangifte is verplicht voor iedere website die informatie bevat over een arts of artsen, om het even of hij beheerd wordt door de artsen in hun naam of in naam van een niet-arts, van een onderneming of van een instelling.

Dit geldt ook voor grondige wijzigingen aan de inhoud van een reeds aangegeven website.

Bij ontvangst van deze aangifte onderzoekt de provinciale raad of de website in overeenstemming is met de deontologische richtlijnen, in het bijzonder wat betreft de publiciteit, en geeft het desgevallend aanbevelingen.

Wanneer de website van een arts of van een groep afhankelijk is van een dienstverlener of van een andere firma, dienen de betrekkingen tussen artsen en personen of onderneming vastgelegd te worden in een overeenkomst die ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de provinciale raad. (13)

2. Artsen en sociale media (14)

2.1 Inleiding

De populariteit van sociale media is de laatste jaren snel gegroeid. Er is een wijdverspreid gebruik van websites zoals Facebook, LinkedIn en Twitter tussen artsen en er is een groeiend aantal internetblogs en internetfora die specifiek gericht zijn op de gezondheidszorgberoepen.

Sociale media maken het mogelijk dat artsen (professioneel) online aanwezig kunnen zijn, wat de collegialiteit binnen de beroepsgroep bevordert. (15)

Hoewel artsen vrij zouden moeten kunnen genieten van de vele persoonlijke en professionele voordelen die sociale media kunnen bieden, is het belangrijk dat ze zich tegelijk bewust zijn van de mogelijke risico's die eraan verbonden zijn. (16)

2.2 Garantie op vertrouwelijkheid

Sociale media, door blogs en fora, kunnen artsen een ruimte bieden waarin ze kunnen discussiëren over hun ervaringen uit de klinische praktijk. Aangezien materiaal gepubliceerd op het internet vaak verschijnt in het openbare domein, is het belangrijk dat artsen de nodige voorzichtigheid aan de dag leggen wanneer ze details i.v.m. specifieke medische gevallen bespreken. Artsen hebben een wettelijke en deontologische verplichting tot het geheimhouden van medische gegevens over patiënten. Het bekendmaken op blogs, medische fora of sociale netwerken van identificeerbare informatie van patiënten impliceert, zeker zonder diens toestemming, een schending van dit beroepsgeheim. Hoewel het vaak niet de bedoeling is van artsen hun beroepsgeheim te schenden, is het niet toegelaten dat artsen identificeerbare informatie over patiënten delen op plaatsen waar het kan worden opgevangen door derden. Hoewel afzonderlijke stukken over een patiënt op zich niet noodzakelijk tot de identificatie van de patiënt leiden, kan het samenbrengen van deze stukken bovendien wel leiden tot een dergelijke identificatie, en dus een schending van het beroepsgeheim zijn. (17)

2.3 Grenzen bewaren in de arts-patiëntrelatie

2.3.1. Vriendschapsverzoek

Het is mogelijk, en in kleine gemeenschappen waarschijnlijk, dat artsen vrienden hebben die tevens patiënt zijn. In deze omstandigheden dienen artsen zich bewust te zijn van de grenzen die gesteld moeten worden en dienen zij gevoelig te zijn voor de professionele relatie in de zorgsetting. Gelet op de grotere toegankelijkheid van persoonlijke informatie, kan het aangaan van informele relaties met patiënten op websites zoals Facebook, de kans dat de grens tussen professioneel en privé vervaagt of overschreden wordt, doen toenemen, zeker waar voordien enkel een professionele relatie tussen de arts en de patiënt bestond.

Artsen die vriendschapsverzoeken ontvangen van huidige of oude patiënten moeten die beleefd weigeren en uitleggen dat het ongepast zou zijn voor hen om deze te accepteren. (18)

2.3.2. Professioneel profiel

Sommige artsen maken een online profiel aan dat zich uitsluitend beperkt tot een professionele pagina of waarmee zij zich aansluiten bij een professionele sociale netwerksite. Patiënten kunnen dan wel vriend of fan worden van deze professionele pagina, die uitsluitend informatie bevat die relevant is voor de professionele praktijk van de arts. Artsen die online professionele informatie plaatsen, dienen zich bewust te zijn van hun deontologische verplichtingen, in het bijzonder inzake publiciteit. (19)

Sommige artsen presenteren zich, bijvoorbeeld op Twitter, met dezelfde identiteit, en als privépersoon en als professional. Hoewel dit niet verboden is, vergroot het het risico dat zakelijke en persoonlijke communicatie door elkaar gaat lopen. Artsen dienen ervoor te zorgen dat te allen tijde beide profielen gescheiden blijven.

2.3.3. Pseudoniemen

Het is strafrechtelijk verboden een andere (valse) identiteit aan te nemen, teneinde zich openlijk op sociale media te kunnen uitspreken (art. 231 van het Strafwetboek).
Evenwel is het toegelaten met een pseudoniem of een avatar te werken in de privésfeer indien men toch actief wil zijn op bepaalde sociale media. Het aannemen van een pseudoniem of een avatar gebeurt doorgaans ter bescherming van de eigen identiteit en zorgt ervoor dat men actief kan zijn op sociale media zonder de grens tussen het privé en het professionele leven te overschrijden. Het gebruik van pseudoniemen en avatars is evenwel niet toelaatbaar in de professionele werkomgeving.

2.3.4. Persoonlijke informatie i.v.m. de arts

Opdat een arts de nodige professionaliteit aan de dag kan blijven leggen, dient hij bovendien de nodige objectiviteit jegens zijn patiënten te bewaren. Sociale media hebben het effect dat ze de grenzen doen vervagen tussen het individuele privéleven en het professionele leven. Artsen zijn zich vaak niet bewust dat persoonlijk informatie die zij wensen te delen met vrienden, toegankelijk is voor een veel breder publiek en dat het eenmaal op het internet geplaatst niet meer mogelijk is het materiaal te verwijderen. Waar artsen het delen van persoonlijke informatie over zichzelf aan patiënten in persoonlijke contacten kunnen beheersen, is de beheersbaarheid van deze informatie op sociale media zeer moeilijk. (20)

Daarom is het van belang dat een arts op sociale media ook zijn persoonlijk profiel zo bescheiden mogelijk houdt en er zich regelmatig van vergewist dat zijn persoonlijke en professionele informatie op een eigen pagina en - voor zover mogelijk - informatie die over de arts door anderen is gepubliceerd, accuraat en toepasselijk blijft.

Het is ten slotte aan te raden informatie (professioneel en privé) nooit op sociale media te plaatsen waarvan men niet zeker is dat deze informatie geen eigen leven kan gaan leiden of uit zijn verband getrokken kan worden.

2.3.5. Privacyinstellingen

Sommige sociale media hebben privacyinstellingen die de gebruikers de mogelijkheid geven om controle uit te oefenen over en beperkingen te stellen op wie toegang heeft tot hun persoonlijke informatie. De standaardinstellingen van dergelijke websites laten toe dat verschillende types van inhoud worden gedeeld buiten het persoonlijk netwerk van vrienden. Het is belangrijk dat artsen zich vertrouwd maken met de privacyregels van de verschillende sociale media en de instellingen aanpassen zodat het zeker is dat hun inhoud afgeschermd is in de mate dat zij die zelf verkiezen, zowel wat betreft het persoonlijke, als het professionele profiel. (21)

Het wordt aangeraden steeds de meest strikte privacyinstellingen te kiezen.

Artsen dienen bovendien op geregelde tijdstippen de actuele privacyinstellingen te controleren teneinde na te gaan of deze nog steeds in overeenstemming zijn met het door hen gekozen niveau van afscherming. (22)

Voor wat betreft de professionele informatie dient bovendien nagegaan te worden of de privacyinstellingen door de gebruikte sociale media ondertussen niet werden aangepast op een zodanige wijze dat een strijdigheid zou ontstaan met de deontologische regels. Indien een arts een dergelijke tegenstrijdigheid vaststelt, dient hij de nodige maatregelen te treffen om de privacyinstellingen aan te passen.

Indien het niet mogelijk is de privacyinstellingen van de sociale media aan te passen overeenkomstig de deontologische verplichtingen, dient de arts zijn account en de inhoud ervan te (laten) vernietigen.

Niet alle inhoud op sociale media kan afgeschermd worden op deze wijze en bepaalde sociale media hebben geen flexibele privacyinstellingen. Wil men absoluut niet dat men kennisneemt van bepaalde informatie, dan plaatst men die niet online.

2.4. Kritiek

Het is belangrijk dat artsen in staat zijn zich ten volle te engageren in debatten die een invloed hebben op hun professionele leven. Het internet is hiertoe op groeiende wijze het forum bij uitstek. De vrijheid die individuelen hebben om hun meningen kenbaar te maken op fora en blogs is evenwel niet absoluut en wordt beperkt door de noodzaak te vermijden dat rechten en reputaties van anderen zouden worden geschaad. Wanneer zij iets online posten, kunnen mensen zich soms minder geremd voelen en als gevolg hiervan zaken zeggen die zij in een andere context niet zouden zeggen. (23)

Hoewel online discussies over patiënten en praktijkervaringen onder collega's zowel een educatief als een professioneel voordeel kunnen hebben, dienen informele discussies over patiënten op publieke internetfora vermeden te worden. Zelfs wanneer artsen anoniem posten of er zeker van zijn dat wat ze zeggen niet het beroepsgeheim in het gevaar brengt, zouden zij moeten overwegen hoe zij zelf dergelijke bemerkingen als storend zouden ervaren. Ze moeten de potentiële schade die zij hierdoor aan het publieke vertrouwen in het artsenkorps in het geheel zouden kunnen aanbrengen, in gedachte houden. (24)

Ze moeten vermijden dat zij ondoordachte of niet gefundeerde negatieve bemerkingen maken over individuen of organisaties. Het nalaten een belangenconflict te vermelden ondermijnt bovendien het publieke vertrouwen in het artsenkorps en compromitteert de professionaliteit van het beroep.

Heeft een arts kritiek op een collega, dan moet hij die op de eerste plaats met de betreffende collega bespreken. (25)

De regels i.v.m. het omgaan met laster (26) zijn eveneens van toepassing op elke bemerking die op het internet wordt gepost, ongeacht of deze gemaakt is in de persoonlijke of de professionele sfeer. Dit kan aanleiding geven tot het opstarten van een gerechtelijke procedure.

Hoewel het een patiënt vrijstaat zich op sociale media openlijk uit te spreken over zijn gezondheidstoestand, de behandeling en zelfs de gekozen arts, is het aan deze laatste omwille van zijn medisch beroepsgeheim niet toegelaten hierop te reageren. Een patiënt die op een internetforum zijn beklag doet over een bepaalde behandeling kan slechts gewezen worden op de daartoe wettelijk bestaande structuren van de ombudsdienst.

3 Artsen en telegeneeskunde

In verschillende disciplines van de geneeskunde ziet men met de vooruitgang van de digitalisering het voorvoegsel "tele-" opduiken (teleradiologie, teledermatologie, telecardiologie, etc. ).

Dergelijke vormen van geneeskunde mogen niet leiden tot een dehumanisering van de relatie arts-patiënt. Evenwel kunnen technologieën in belangrijke mate bijdragen aan een verbetering van de zorg.

3.1 Telegeneeskunde

3.1.1. Telefonisch advies

De meest verbreide vorm van telegeneeskunde vandaag is het "telefonisch advies". Het wordt het door de patiënt als handig, makkelijk en als een verworven recht ervaren. Dat patiënten bij hun arts terecht moeten kunnen voor een "pertinente vraag" of een advies inwinnen kort nadat ze op raadpleging zijn geweest, wordt absoluut niet betwist. Daarentegen is het telefonisch vragen van raad in geval van acute ziekte om een raadpleging te omzeilen een dagelijkse werkelijkheid aan het worden die in de mate van het mogelijke moet worden afgeremd.

Vele artsen ervaren het "onterecht" telefonisch consult bovendien als storend, tijdrovend, gevaarlijk en onnuttig wegens het gebrek aan essentiële elementen waarvan het klinisch onderzoek de hoeksteen is en blijft.

De patiënt dient te beseffen dat het "zomaar" bellen als storend en afleidend wordt ervaren zowel door de arts, als door de patiënt die op dat ogenblik op spreekuur is. (27)

Een arts kan bovendien enkel advies uitbrengen aan een gekende en geïdentificeerde patiënt nadat hij deze reeds onderzocht heeft, in de zorgcontinuïteit (bv. evaluatie, aanpassing medicatie nevenwerkingen,...). Voor het aanrekenen van een ereloon voor een telefonisch medisch advies bestaat er geen Riziv-nummer. In zoverre men de patiënt hiervoor al iets zou kunnen aanrekenen, kan deze laatste bijgevolg geen terugbetaling krijgen. (28)

Aan een ongekende of een niet-geïdentificeerde patiënt (situatie tijdens wachtdienst) dient het telefonisch advies kort en voorzichtig te worden gehouden en dient een patiëntencontact te worden voorgesteld.

De patiënt moet geïnformeerd worden over het feit dat een arts onmogelijk een diagnose kan stellen zonder anamnese en fysiek onderzoek. Het interpreteren van (acute) symptomen is onbegonnen werk en houdt risico's in voor de (volks)gezondheid.

In beide gevallen dient nota genomen in het dossier, respectievelijk wachtverslag. (29)

3.1.2. Elektronisch advies en voorschrift

Een arts die actief is op het internet, wordt steeds vaker geconfronteerd met vragen om medisch advies via e-mail of sociale media. Elektronisch verkeer tussen de arts en de patiënt dient zich te beperken tot de uitwisseling van administratieve informatie.

Een arts kan op een vraag van een patiënt slechts beperkt ingaan voor zover de arts behandelend arts is van de patiënt en het gaat over medisch advies in niet-dringende zaken. Bovendien kan het enkel gaan om additionele informatie. Het stellen van een diagnose is niet toegestaan. Hiervoor zal de patiënt steeds op raadpleging moeten komen bij de arts.

Dit belet evenwel niet aan dat patiënten een arts die zijn e-mailadres bekend heeft gemaakt aan het publiek of die actief is op elektronische media, rechtstreeks vragen stellen. De arts moet die binnen een redelijke termijn beantwoorden.

Het elektronisch doorsturen van voorschrift vormt hierop een uitzondering. Voor zover er gebruik gemaakt wordt van Recip-e (meer info http://recip-e.be/home-nl) is het (deontologisch) toegelaten dat patiënt op basis van een dergelijk elektronisch voorschrift de geneesmiddelen bij een apotheek bekomt, zonder dat hij het voorschrift fysiek ontvangen heeft van de arts.

Het elektronisch verzenden naar de patiënt van een herhaalvoorschrift wordt eveneens aanvaard. Een herhaalvoorschrift is een voorschrift dat deel uitmaakt van een langdurige behandeling waarvoor de patiënt reeds op raadpleging is gekomen. In dergelijke gevallen kan het volstaan, mits waarborgen wat betreft veiligheid en medisch beroepsgeheim, dat het herhaalvoorschrift via elektronische weg aan de patiënt wordt bezorgd.

3.1.3. Triage

Recent ziet men dat zowel solo- als groepspraktijken, beroep doen op praktijkassistenten en call-centers om de telefoonstroom te beheersen, zogenaamde "triage". Aldus kan de arts zijn beschikbare tijd maximaal aan de patiënt in zijn spreekkamer te besteden.

Bij het werken met "tussenstations" moet men over een overeenkomst beschikken met de nodige kwaliteitsgaranties wat betreft de afbakening van de taken, verplichte overdracht van informatie, bepalen van verantwoordelijkheid, opvolging en feedback, enz. Minimale deontologische vereisten zoals vrije patiëntenkeuze, discretieplicht, effectief gezag op medisch vlak dienen er ook in opgenomen te worden. Deze overeenkomst dient voorafgaandelijk ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de bevoegde provinciale raad . (30)

3.2 Telemonitoring

3.2.1. Monitoren op afstand

Telemonitoring is het monitoren op afstand van een patiënt door een arts. Er worden objectieve biomedische resultaten doorgestuurd aan de arts die deze interpreteert. (31)

Wanneer een arts in het kader van een langdurige behandeling van oordeel is dat telemonitoring noodzakelijk is (bv. voor de behandeling van een patiënt met hartfalen), dan informeert hij de patiënt voorafgaandelijk aangaande de te nemen schikkingen bij alarmen of bij urgente situaties. Indien de arts en de patiënt het eens zijn over de methode, kan de arts aan de patiënt zelf een billijke vergoeding vragen voor het gepresteerde werk, namelijk de supervisie en de reacties op de alarmen. (32)

De arts zal erover waken dat de firma die de toestellen voor de telemonitoring levert, in de nodige waarborgen voorziet voor de biotechnische veiligheid en het onderhoud van de monitors en de permanente beschikbaarheid van de geregistreerde signalen.

3.2.2. Videoconferentie

Parallel aan telemonitoring kan ook gewezen worden op het gebruik van videoconferentie bij chronische patiënten in de thuiszorg. Beeldcommunicatie in dergelijke situaties tussen artsen/hulpverleners en een chronische patiënt doorbreekt het isolement van de laatstgenoemde en opent nieuwe perspectieven voor het opbouwen van sociale netwerken binnen een zorgkader.

Om de confidentialiteit van de uitgewisselde informatie bij deze vorm van communicatie te waarborgen dient in een voldoende beveiligde elektronische verbinding te worden voorzien. Daarenboven moet de patiënt de mogelijkheid hebben om op elk moment van de videoconferentie af te zien, zonder dat dit enige weerslag heeft op de zorg. (33)

3.2.3. Medische apps

De ontwikkeling van talrijke medische "apps" (applications) zorgt voor een nieuwe evolutie in de telemonitoring. De arts dient zich te vergewissen van de kwaliteit van deze apps, en dit in samenwerking met de wetenschappelijke verenigingen, navormingsinstanties en universiteiten. Hij moet volledig overtuigd zijn van de veiligheid en de bescherming van het beroepsgeheim, alvorens samen met de patiënt voor deze vorm van telemonitoring te kiezen.

3.3 Teleoverleg

Overleg tussen artsen over een patiënt speelt zich niet langer alleen af binnen de muren van eenzelfde zorginstelling. Regelmatig gebeurt het dat specifiek ervaren artsen van een ander ziekenhuis of zelfs van een ander land met elkaar overleggen en de medische situatie van een concrete patiënt met elkaar bespreken. Aangezien dit overleg de kwaliteit van de zorg en behandeling enkel maar ten goede komt, is het een onontbeerlijk deel van de hedendaagse gezondheidszorg geworden. Het zorgt ervoor dat het netwerk van medische expertise ongelimiteerd wordt. (34)

Teleoverleg, waaronder de videoconferentie tussen artsen de voornaamste vorm is, dient bijgevolg gunstig onthaald en zelfs gestimuleerd te worden voor zover het een positief effect kan hebben op de behandeling van de patiënt. Een dergelijke videoconferentie dient evenwel steeds plaats te vinden tussen artsen die elk afzonderlijk kunnen garanderen dat de privacy van de patiënt gerespecteerd wordt. Dit betekent dat een videoconferentie slechts kan plaatsvinden in dezelfde (deontologisch verantwoorde) omstandigheden waarin een fysiek overleg tussen artsen zou hebben plaatsgevonden. Dit impliceert minstens de controle van de identiteit van de gesprekspartner en het bewijs van zijn hoedanigheid als arts. Wanneer een dergelijke setting binnen de grenzen van het redelijke niet kan gegarandeerd worden, dient de videoconferentie uitgesteld te worden tot een moment waarop dit wel kan worden gegarandeerd.

3.4 Bewaren van gezondheidsgegevens in de "cloud"

De digitalisering van de geneeskundige praktijk leidt ertoe dat artsen papieren documenten vermijden en alle gegevens, persoons- en gezondheidsgegevens, van hun patiënten opslaan op de computer. Teneinde over een back-up van deze gegevens te beschikken mocht hun computer het laten afweten, slaan sommige artsen deze gegevens nogmaals op in systemen in de "cloud".

Het opslaan van medische gegevensgezondheidsgegevens in de "cloud" vereist evenwel een doorgedreven veiligheidsprocedure om het beroepsgeheim en de informationele privacy van de patiënt te vrijwaren. Het is daarbij o.m. van vitaal belang te weten waar de server waarop de informatie wordt bewaard, zich feitelijk bevindt, hoe de gezondheidsgegevens opgeslagen worden (encryptie) en welke wetgeving van toepassing is op de verwerking van gezondheidsgegevens. Het toevertrouwen van medische gegevens ter bewaring kan enkele aan firma's die gevestigd zijn in de EU, en die voldoen aan de richtlijn 95/46/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23 november 1995). De regels omtrent beveiliging en confidentialiteit dienen opgenomen in een overeenkomst tussen de arts en de firma.

Recente gebeurtenissen hebben de kwetsbaarheid van elektronisch opgeslagen informatie aangetoond. Om die reden kan de arts niet voorzichtig genoeg zijn bij het bewaren van persoonsgegevens, en in het bijzonder gezondheidsgegevens.

1. http://knmg.artsennet.nl/Publicaties/KNMGpublicatie/62422/Richtlijn-online-artspatient-contact-2007-met-aanvulling-Handreiking-Artsen-en-Social-Media-2011.htm
2. http://www.bma.org.uk/practical-support-at-work/ethics
3. http://www.gmc-uk.org/guidance/ethical_guidance/21186.asp
4. http://ceom-ecmo.eu
5. Advies van de Nationale Raad van de Orde der geneesheren "Beveiliging van gegevens die door het beroepsgeheim gedekt zijn" van 28 juni 2014.
6. http://www.privacycommission.be/sites/privacycommission/files/documents/referentiemaatregelen_voor_de_beveiliging_van_elke_verwerking_van_persoonsgegevens_0.pdf
7. Advies van de Nationale Raad van de Orde der geneesheren "Internetsites van artsen" van 20 juni 1998.
8. Advies van de Nationale Raad van de Orde der geneesheren "Aanpassing van de aanbevelingen van de Nationale Raad van 21 september 2002 en van 17 januari 2004 betreffende het beheer van internetsites door artsen" van 1 oktober 2005
9. Advies van de Nationale Raad van de Orde der geneesheren "Aanpassing van de aanbevelingen van de Nationale Raad van 21 september 2002 en van 17 januari 2004 betreffende het beheer van internetsites door artsen" van 1 oktober 2005
10. Advies van de Nationale Raad van de Orde der geneesheren "Wachtdienst van huisartsen - Bereikbaarheid - Publicatie van de wachtrol op een internetsite" van 16 september 2000.
11. Advies van de Nationale Raad van de Orde der geneesheren, "Advertenties voor het rekruteren van patiënten in een klinische studie" van 17 januari 2004.
12. Advies van de Nationale Raad van de Orde der geneesheren "Aanpassing van de aanbevelingen van de Nationale Raad van 21 september 2002 en van 17 januari 2004 betreffende het beheer van internetsites door artsen" van 1 oktober 2005.
13. Advies van de Nationale Raad van de Orde der geneesheren "Aanpassing van de aanbevelingen van de Nationale Raad van 21 september 2002 en van 17 januari 2004 betreffende het beheer van internetsites door artsen" van 1 oktober 2005.
14. Met de term "sociale media" wordt gedoeld op online platformen met sociale netwerken waarbinnen de gebruikers tezamen zorg dragen voor de inhoud.
15. Artsen en Sociale Media, Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, november 2011, 5.
16. Using social media: practical and ethical guidance for doctors and medical students, British Medical Association, 2011
17. Using social media: practical and ethical guidance for doctors and medical students, British Medical Association, 2011
18. Using social media: practical and ethical guidance for doctors and medical students, British Medical Association, 2011
19. Artsen en Sociale Media, Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, november 2011, 14.
20. Using social media: practical and ethical guidance for doctors and medical students, British Medical Association, 2011
21. Using social media: practical and ethical guidance for doctors and medical students, British Medical Association, 2011
22. Artsen en Sociale Media, Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, november 2011, 11
23. Using social media: practical and ethical guidance for doctors and medical students, British Medical Association, 2011
24. Using social media: practical and ethical guidance for doctors and medical students, British Medical Association, 2011
25. Artsen en Sociale Media, Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, november 2011, 21
26. Laster is de handeling van het maken van een ongerechtvaardigd standpunt dat de eer van een persoon kan krenken.
27. M. DENEYER, "Telegeneeskunde kan unw gezondheid ernstige schade aanrichten", bijlage bij Advies van de Nationale Raad van de Orde der geneesheren, "Telefonisch advies door een arts - Ereloon" van 16 februari 2008.
28. Advies van de Nationale Raad van de Orde der geneesheren, "Telefonisch advies door een arts - Ereloon" van 16 februari 2008.
29. M. DENEYER, "Telegeneeskunde kan unw gezondheid ernstige schade aanrichten", bijlage bij Advies van de Nationale Raad van de Orde der geneesheren, "Telefonisch advies door een arts - Ereloon" van 16 februari 2008.
30. M. DENEYER, "Telegeneeskunde kan uw gezondheid ernstige schade aanrichten", bijlage bij Advies van de Nationale Raad van de Orde der geneesheren, "Telefonisch advies door een arts - Ereloon" van 16 februari 2008.
31. Statement of the European Council of Medical Orders on Telemedicine, adopted on the 13th of June 2014.
32. Advies van de Nationale Raad van de Orde der geneesheren "Vergoeding in geval van telemonitoring", van 13 oktober 2012.
33. Advies van de Nationale Raad van de Orde der geneesheren, "Communicatie via videoconferentie in de gezondheidszorg", van 20 april 2013.
34.Statement of the European Council of Medical Orders on Telemedicine, adopted on the 13th of June 2014.

Informatica28/06/2014 Documentcode: a146003
Beveiliging van gegevens die door het beroepsgeheim gedekt zijn

Recente gebeurtenissen hebben aangetoond dat geheime diensten zich toegang hebben verschaft tot allerlei databanken met gevoelige informatie. De vraag rijst hoe veilig zijn gegevens die door het beroepsgeheim gedekt zijn.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 28 juni 2014 uw adviesvraag onderzocht aangaande het oneigenlijk toegang verschaffen door geheime diensten tot persoonsgegevens betreffende de gezondheid die elektronisch worden verwerkt.

De Nationale Raad is zich ervan bewust dat het elektronisch verwerken risico's op lekken van of oneigenlijke toegang tot gegevens die door het beroepsgeheim worden gedekt, met zich kan meebrengen. Deze risico's zijn evenwel tot een minimum te herleiden mits het naleven van onderstaande, niet-limitatieve, vuistregels:

- het gebruik van informatienetwerken die voldoende beveiligd zijn, regelmatig doorgelicht worden op veiligheidslekken en die de nodige toegangcontrole met eID voorzien;
- het gebruik van een voldoende performant paswoord;
- het gebruik van aangepaste antivirus software;
- het afsluiten van de programmatuur bij het stoppen van de activiteiten;
- het werken met firma's die contractueel een confidentialiteitsbeginsel garanderen;
- de computer uitsluitend voor beroepsdoeleinden gebruiken.

Meer gedetailleerde informatie over de verwerking van persoonsgegevens in het algemeen vindt u in het document "Referentiemaatregelen voor de beveiliging van elke verwerking van persoonsgegevens"
http://www.privacycommission.be/sites/privacycommission/files/documents/referentiemaatregelen_voor_de_beveiliging_van_elke_verwerking_van_persoonsgegevens_0.pdf.

De Nationale Raad onderstreept het nut van de elektronische uitwisseling van medische gegevens en zal erover blijven waken dat deze kan gebeuren in het belang van de patiënt zonder afbreuk te doen aan diens recht op informationele privacy.

Informatica10/12/2011 Documentcode: a136015
Informaticatoepassing - Multidisciplinaire samenwerking in het kader van zorgtrajecten

De Nationale Raad wordt door een provinciale raad om advies verzocht aangaande de ontwikkeling van Medipath, een informaticatoepassing voor het beheer van multidisciplinaire samenwerking in het kader van zorgtrajecten.

Advies van de Nationale Raad :

In zijn zitting van 10 december 2011 heeft de Nationale Raad uw adviesvraag onderzocht betreffende de ontwikkeling van Medipath, een informaticatoepassing voor het beheer van multidisciplinaire samenwerking in het kader van zorgtrajecten.

De Nationale Raad erkent het nut van de uitwisseling van medische gegevens in de context van een multidisciplinair team.

In het voorliggende geval werd de firma Medibridge aangezocht om een oplossing uit te werken zodat de gegevens van een patiënt vanuit het elektronisch medisch dossier op een transparante, gebruiksvriendelijke en beveiligde manier consulteerbaar zijn en opgevolgd kunnen worden binnen een multidisciplinair team.

In het voorliggende voorstel is het multidisciplinair team minimaal samengesteld uit de huisarts, een educator, een arts-specialist, een diëtist, een podoloog, eventueel aangevuld met andere beroepsbeoefenaars.

De Nationale Raad wijst erop dat de patiënt of zijn vertegenwoordiger na voorafgaandelijk ingelicht te zijn, de toestemming dient te geven omtrent deze gegevensoverdracht.

Het systeem Medipath moet dermate ontwikkeld worden dat elke beroepsbeoefenaar alleen de gegevens kan raadplegen die noodzakelijk zijn voor de zorg die hij verleent. Bijgevolg moet de beschikbare informatie opgedeeld worden in categorieën, welke volgens de discipline van de onderscheidenlijke beroepsbeoefenaars kunnen geraadpleegd worden.
Er dient een repertorium van loggings te worden voorzien waarmede de patiënt of huisarts de toegang tot medische gegevens kan traceren.

Informatica07/06/2008 Documentcode: a121003
Oprichting en organisatie van het e-Health-platform

De Nationale Raad toont ten overstaan van de verantwoordelijke politici zijn bezorgdheid betreffende het op 29 mei 2008 ingediende ontwerp van wet houdende diverse bepalingen (I) met betrekking tot de oprichting en organisatie van het e-Health-platform.

Brief van de Nationale Raad aan mevrouw Onkelinx, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid :

De Nationale Raad van de Orde der geneesheren heeft kennis genomen van het ontwerp van wet houdende diverse bepalingen (I) ingediend op 29 mei 2008 en van de reacties in de pers met betrekking tot de oprichting en organisatie van het e-Health-platform. Het ontwerp zou nu in deze maand door de Kamer worden besproken.

De Nationale Raad beklemtoont eens te meer dat het beroepsgeheim van de arts een basisprincipe is van de gezondheidszorg. Het verbaast hem dat een wetsontwerp dat belangrijke gevolgen voor dit aspect kan hebben, met spoed wordt behandeld zonder overleg met de belanghebbenden en is ingebed in het kader van een wet houdende diverse bepalingen alsof het zou gaan over een minieme wijziging van een wet goedgekeurd na een grondig debat door de Kamer en de Senaat.

De Nationale Raad betreurt niet ingelicht te zijn geweest over de stand van zaken van het dossier, ondanks herhaalde verzoeken.

Hij herinnert u aan de aanbevelingen van de volgende instanties omtrent de informatisatie en de elektronische overdracht van gezondheidsgegevens (kopie als bijlage) :

  • de Nationale Raad van de Orde van geneesheren;
  • de Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België;
  • de Académie royale de Médecine de Belgique;
  • het Standing Committee of European Doctors;
  • de World Medical Association.

De Nationale Raad stelt vast dat het e-Health-platform zich niet beperkt tot een systeem voor de overdracht van persoonsgegevens betreffende patiënten. Het registreert tevens persoonlijke medische gegevens die niet uitdrukkelijk en voorafgaandelijk zijn vastgelegd. Dit heeft ongetwijfeld gevolgen voor de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en van het beroepsgeheim. Zo merkt de Nationale Raad bijvoorbeeld op dat het verwijzingsrepertorium vermeldt bij welke actoren in de gezondheidszorg de patiënten al dan niet wensen dat hun gegevens worden bewaard en wat de toegangsmodaliteiten zijn. Enkel de vermelding dat de patiënt deze of gene arts raadpleegt, kan op zich een medische diagnose onthullen en houdt een stigmatisatiegevaar in. Zo is gewoon al de vermelding van het feit dat een patiënt een psychiater of een expert op het gebied van aids raadpleegt op zich een medisch gegeven dat onder het beroepsgeheim valt.

Bovendien weigert de Nationale Raad en verzet hij zich met klem tegen de centralisatie bij één enkele instantie van de beveiligings- en identificatiesystemen, van het beheer van de transacties, van de labeling van de software en van de gegevensoverdracht. Meer bepaald mag het e-Health-platform niet de rol vervullen van intermediaire organisatie en hierdoor de coderingssleutels beheren waarmee de gecodeerde gegevens aan de patiënten kunnen worden gekoppeld.

De Nationale Raad legt de nadruk op het belang van dit ontwerp voor de werking van de gezondheidszorg. Hij dringt erop aan dat dit het voorwerp zou uitmaken van een apart wetsontwerp, met dien verstande dat het wordt geschrapt uit het actueel voorliggende wetsontwerp. Hij wenst dat er een openbaar debat over zou worden gevoerd waaraan de verschillende belanghebbenden deelnemen. De Nationale Raad houdt zich te uwer beschikking om hieraan deel te nemen.

Zie ook :

  • advies « BeHealth » van de Nationale Raad van 26 november 2005 – Tijdschrift van de Nationale Raad nr. 111 p. 5;
  • advies van de Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België , “Advies nopens het wetsvoorstel rond “Be-Health” of het “Wetsontwerp betreffende de verwerking en de informatisering van de gezondheidsgegevens alsook de toepassingen voor telegeneeskunde” goedgekeurd op de vergadering van de KAGB op 17 januari 2007 (Tijdschrift voor Geneeskunde, 63, nr. 7, 2007);
  • advies over het wetsontwerp « BeHealth » van de Académie royale de Médecine de Belgique goedgekeurd in plenaire zitting op 25/11/2006 en 13/01/2007 (Bulletin et Mémoires de l’Académie royale de Médecine de Belgique – Volume 161/Année 2006 N° 10-11-12, p.524 à 526) ;
  • advies van het Standing Committee of European Doctors - Recommendations about “E-health – CPME policy statement on electronic health records” (CPME 2006/132 FINAL EN) adopted at the CPME Board meeting, Brussels, 19 October 2007;
  • advies van de World Medical Association – “The WMA Declaration on ethical considerations regarding Health Databases” adopted by the WMA General Assembly, Washington 2002.

Cc : de ministers van de federale regering, de ministers van de Vlaamse regering, de voorzitters van de politieke partijen, de leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en van de Senaat.

Informatica03/03/2007 Documentcode: a116004
Advies van de Nationale Raad in verband met het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 16 juni 2006 betreffende het Gezondheidsinformatiesysteem

SAMENVATTING AANBEVELINGEN AAN DE ARTSEN

Wat het operationele luik betreft

- De toestemming

De Nationale Raad zet de artsen ertoe aan het systeem van de afzonderlijke toestemming te volgen zoals beschreven in artikel 19, § 3, van het decreet van 16 juni 2006, bij gebrek aan een andersluidende overeenkomst met de patiënt.

De zogenaamde “algemene” toestemming kan slechts toegepast worden rekening houdend met de redelijke verwachtingen van de patiënt.

- Het beroepsgeheim

De Nationale Raad herinnert er bovendien aan dat de principes van het gedeeld beroepsgeheim niet de facto het recht inhouden medische dossiers uit te wisselen. Enkel de gegevens die “noodzakelijk zijn om de continuïteit en de kwaliteit van de zorgverlening te verzekeren” (artikel 19) mogen worden uitgewisseld.

- Inzage in het individuele gezondheidsdossier

De Nationale Raad is van oordeel dat de inzage in het medisch dossier slechts mogelijk is op uitdrukkelijke vraag van de patiënt.

Wat het epidemiologische luik betreft

- De informatie

Bij gebrek aan uitdrukkelijke toestemming dient de zorggebruiker ten minste volledig geïnformeerd te worden en de mogelijkheid te krijgen zijn recht op verzet te doen gelden.

- Het verzet

De Nationale Raad spoort de artsen ertoe aan de patiënt op de hoogte te brengen van de mogelijkheid zich te verzetten tegen de verwerking van zijn gegevens in het kader van het epidemiologische informatiesysteem evenals van de vorm van dit verzet.

De arts moet ervoor zorgen dat de gegevens waarvan de patiënt de verwerking weigerde niet opgenomen worden in de elektronische registratie noch in het bronbestand.

Hetzelfde geldt voor de gegevens betreffende derden.

AANBEVELINGEN AAN DE VLAAMSE REGERING EN/OF VLAAMSE PARLEMENTSLEDEN

- De toestemming

De Nationale Raad vraagt meer duidelijkheid over de mogelijkheid gebruik te maken van de stilzwijgende toestemming en over de modaliteiten ervan.

Hij is in elk geval van oordeel dat het principe van stilzwijgende toestemming zeker niet algemeen toegepast kan worden.

- De informatie

De Nationale Raad spoort de Vlaamse Regering ertoe aan, met eerbiediging van de deontologische regels, de wijze vast te leggen waarop de artsen concreet de patiënten zullen dienen in te lichten in de zin van artikel 42 van het decreet.

- Het verzet

De Nationale Raad vraagt de afschaffing van de voorwaarde die wordt gesteld om zich te kunnen verzetten tegen de verwerking van persoonlijke gegevens, met name zwaarwichtige en gerechtvaardigde redenen die verband houden met een bijzondere situatie.

De vorm van het verzet dient bovendien aanzienlijk vereenvoudigd te worden : het gewoon vermelden van het verzet in het medisch dossier zou moeten volstaan.

De Nationale Raad dringt er ook op aan dat de gelabelde software gebruikt in het kader van het gezondheidsinformatiesysteem op eenvoudige wijze de mogelijkheid zou bieden bepaalde gegevens niet op te nemen in de automatische registratie.

- Rechten van de minderjarige patiënt

De Nationale Raad vraagt meer duidelijkheid aangaande de bestaande tegenstrijdigheden tussen de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt en het decreet van 16 juni 2006 inzake :

  • het begrip “ouders”
  • de leeftijdsgrens voor de zelfstandige uitoefening van zijn rechten door de minderjarige patiënt.
- Het beroepsgeheim

De Nationale Raad dringt er bij de Vlaamse regering op aan dat de definitie van de aard en het type van de pseudo-identiteiten, in toepassing van artikel 14, duidelijk zou zijn.

De Nationale Raad vraagt ook dat de informatieknooppunten en de intermediaire organisaties niet zelf een link kunnen leggen tussen de pseudo-identiteiten en de identiteiten.

De bescherming van de persoonlijke levenssfeer

De Nationale Raad verwerpt de centralisatie bij één enkele instantie van de beveiligings- en identificatiesystemen, van het notariaat van de transacties, van de labeltoekenning voor de softwarepakketten en in het bijzonder van de gegevensoverdracht (zie het advies van de Nationale Raad van 26 november 2005 over het BeHealthproject, TNR nr. 111, p.5).

De Nationale Raad zal nauwlettend toezien hoe de Vlaamse Regering de onafhankelijkheid van de verschillende instanties zal bewerkstelligen.

De Nationale Raad vraagt ook om vertegenwoordigd te zijn in de toezichtcommissie, en, vervolgens, in het sectorale comité, bedoeld in artikel 88.

ADVIES

In zijn vergadering van 20 januari 2007 heeft de Nationale Raad het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 16 juni 2006 betreffende het gezondheidsinformatiesysteem besproken.

De Raad betreurt niet geraadpleegd te zijn geweest in de voorbereidende fase van het decreet daar dit belangrijke gevolgen kan hebben in verband met de rechten van de patiënt alsook in verband met het beroepsgeheim.

De Nationale Raad acht het noodzakelijk enkele – niet exhaustieve - opmerkingen omtrent het decreet te formuleren, die op een constructieve wijze kunnen bijdragen aan het tot stand brengen van de toekomstige uitvoeringsbesluiten van het decreet.

A/ RECHTEN VAN DE PATIENT

De voornaamste begunstigden van het gezondheidsinformatiesysteem zouden in principe de patiënten moeten zijn, zowel in het operationele als in het epidemiologische informatiesysteem.

De wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt is een belangrijke stap geweest in de erkenning van deze rechten. Deze wet heeft de belangrijkste rechten van de patiënten omschreven.

De Nationale Raad is de mening toegedaan dat het decreet onvoldoende getoetst werd aan de vereisten uitgaande van de rechten van de patiënt.

1/Toestemming

Artikel 8, § 1, van de wet van 22 augustus 2002 bepaalt :

“De patiënt heeft het recht om geïnformeerd, voorafgaandelijk en vrij toe te stemmen in iedere tussenkomst van de beroepsbeoefenaar.
Deze toestemming wordt uitdrukkelijk gegeven behalve wanneer de beroepsbeoefenaar, na de patiënt voldoende te hebben geïnformeerd, uit de gedragingen van de patiënt redelijkerwijze diens toestemming kan afleiden”.

Dit artikel streeft naar transparantie in de relatie arts-patiënt. De vrije en vooringelichte toestemming van de patiënt is een voorwaarde van het vertrouwen tussen de zorggebruiker en de beroepsbeoefenaar.
Het gezondheidsinformatiesysteem brengt dit vertrouwen in gevaar zowel in het operationele als in het epidemiologische informatiesysteem.

1.1 Het operationele informatiesysteem

Artikel 19 van het decreet legt de toestemming van de zorggebruiker op als voorwaarde voor de uitwisseling van gegevens in het kader van het operationele informatiesysteem.

De derde, vierde en vijfde paragrafen van dit artikel zijn echter verontrustend.

De Nationale Raad maakt hieromtrent de volgende opmerkingen :

De “afzonderlijke toestemming”

Artikel 19, § 3, van het decreet van 16 juni 2006 luidt als volgt : “De zorggebruiker kan vragen dat zijn toestemming wordt gevraagd voor elke specifieke overzending van gegevens afzonderlijk. Hij kan evenwel ook aan een zorgverstrekker of organisatie met terreinwerking een toestemming geven voor alle specifieke overzendingen van gegevens in een bepaalde of onbepaalde periode, met dien verstande dat hij die toestemming kan beperken tot bepaalde categorieën van gegevens en bepaalde categorieën van zorgverstrekkers of organisaties met terreinwerking en dat hij ze op elk ogenblik kan intrekken”.

De Nationale Raad verheugt zich erover dat de patiënt kan vragen dat zijn toestemming afzonderlijk wordt gevraagd voor elke specifieke overzending van gegevens. Bij gebrek aan andersluidende overeenstemming is het de evidentie zelve dat het regime van de “afzonderlijke toestemming” gevolgd dient te worden.

De “algemene toestemming”

De Nationale Raad kan niet aanvaarden dat de zorggebruiker, voor een onbepaalde periode, zijn toestemming geeft voor alle specifieke uitwisselingen (artikel 19, §3). Een dergelijke toestemming komt overeen met het geven van een blanco volmacht aan de arts. In dit geval kan er geen sprake zijn van “vooringelichte toestemming”.

Uit artikel 8 van de wet van 22 augustus 2002 volgt duidelijk dat de arts de uitdrukkelijke toestemming van de patiënt dient te verkrijgen wanneer hij, na de patiënt voldoende te hebben geïnformeerd, uit de gedragingen van de patiënt redelijkerwijze diens toestemming niet kan afleiden.

De Nationale Raad leidt hieruit af dat de arts, binnen het systeem van de “algemene toestemming”, altijd rekening zal moeten houden met de redelijke verwachtingen van de individuele patiënt : de uitdrukkelijke toestemming van de zorggebruiker is vereist voor alle gegevensuitwisselingen waaraan de patiënt zich niet redelijkerwijze kan verwachten. De Nationale Raad beveelt de artsen aan bijzonder voorzichtig te zijn hieromtrent.

De “stilzwijgende toestemming”

Artikel 19, § 4, van het decreet betreffende het gezondheidsinformatiesysteem bepaalt :
“ In afwijking van § 1 en voor zover de zorggebruiker zich niet tegen het overzenden van de gegevens verzet, wordt de toestemming verondersteld stilzwijgend verkregen te zijn als de overzending van de gegevens gebeurt :

  1. naar aanleiding van een verwijzing die deel uitmaakt van de lopende zorgverlening;
  2. in het kader van samenhangende activiteiten van zorgverlening;
  3. in het kader van samenhangende activiteiten van een preventieprogramma”.

De Nationale Raad deelt principieel het volgende standpunt van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer :
“Artikel 19, § 4, van het voorontwerp van decreet stelt dat de toestemming 'stilzwijgend' kan verkregen zijn wanneer de overzending gebeurt naar aanleiding van een verwijzing binnen een lopende behandeling of preventieactiviteit.
De uitwisseling van persoonsgegevens tussen de leden van een behandelingsteam en de beroepsbeoefenaars die daarin worden opgenomen met instemming van de zorgontvanger behoort tot de normale verwachting van de zorgontvanger en behoeft geen expliciete toestemming.
Wanneer het echter gaat om een doorverwijzing naar een ander behandelingsteam, is de Commissie van oordeel dat het niet langer vanzelfsprekend is om de toestemming te veronderstellen”
(1).

De Nationale Raad kan vanuit deontologisch standpunt aanvaarden dat de toestemming voor gegevensuitwisseling tussen de leden van een bepaald behandelingsteam stilzwijgend wordt gegeven, voor zover het behoort tot de normale verwachtingen van de patiënt.

Wettelijk is dit niet evident. Zoals de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer opmerkt : “Elke vorm van stilzwijgende toestemming is onwettig in het licht van art. 7 van de wet van 8 december 1992.”(2).

Over het artikel 19, § 4, van het decreet schrijft deze Commissie het volgende :
“De Commissie meent dat het niet mogelijk is om in decretale regelgeving afwijkingen van federale regels op te nemen die aan de rechtsonderhorige een lager beschermingsniveau zou verstrekken. De wettelijke bepaling die in het hoogste beschermingsniveau voor de burger voorziet, primeert.”(3).

Gezien de strijdigheid tussen, enerzijds, artikel 7 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens en, anderzijds, artikel 19, § 4, van het decreet van 16 juni 2006 betreffende het gezondheidsinformatiesysteem, beveelt de Nationale Raad aan de uitdrukkelijke toestemming van de zorggebruikers te vragen alvorens gegevens uit te wisselen binnen het operationele informatiesysteem.

In dat opzicht vraagt de Nationale Raad aan de wetgever meer duidelijkheid.

Het epidemiologische informatiesysteem

De uitwisseling van gezondheidsgegevens binnen het epidemiologische informatiesysteem vergt wettelijk geen toestemming van de zorggebruiker.

Artikel 47 van het decreet bepaalt dat de patiënt zich wel kan verzetten tegen de opname van zijn gegevens in de elektronische registratie of in het bronbestand, maar dit enkel wegens “zwaarwichtige en gerechtvaardigde redenen die verband houden met zijn bijzondere situatie”(4).

Informatieplicht

De uitwisseling van gegevens is noodzakelijk om het Vlaamse gezondheidsbeleid zo veel mogelijk op evidentie te steunen en om zijn doeltreffendheid en doelmatigheid te evalueren.

Dit belet niet dat de rechten van de patiënt geëerbiedigd dienen te worden. Bij gebrek aan uitdrukkelijke toestemming dient de zorggebruiker ten minste volledig geïnformeerd te worden en de mogelijkheid te krijgen zijn recht van verzet te doen gelden.

Artikel 42 van het decreet regelt de kennisgeving van het gezondheidsinformatiesysteem aan de zorggebruiker.

Dit artikel luidt als volgt :

Ҥ 1. De verantwoordelijke voor het individuele gezondheidsdossier brengt de zorggebruiker en, als de zorggebruiker jonger is dan 14 jaar, zijn ouders ervan op de hoogte dat een elektronische registratie wordt bijgehouden en dat de gegevens die daarin voorkomen, kunnen worden aangewend in het kader van het operationele en het epidemiologische informatiesysteem.
Als een zorggebruiker zich in een wettelijke of kennelijke toestand van onbekwaamheid tot uiten van zijn wil bevindt, gebeurt de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, aan de persoon zoals bepaald in artikel 19, § 2.
§ 2. Onverminderd de informatie die meegedeeld wordt overeenkomstig de regelgeving ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens en voor zover de zorggebruiker er nog niet van op de hoogte is, worden bij de kennisgeving ten minste de volgende inlichtingen verstrekt :

  1. de categorieën van gegevens die in de elektronische registratie worden bijgehouden, met opgave van de categorieën van gegevens die in het bronbestand worden opgenomen;
  2. de categorieën van zorgverstrekkers en organisaties met terreinwerking aan wie in het kader van het operationele informatiesysteem gegevens kunnen worden overgezonden;
  3. de naam van de intermediaire organisatie waaraan gegevens worden overgezonden in het kader van het epidemiologische informatiesysteem;
  4. de wijze waarop het recht van inzage van de gegevens in het individuele gezondheidsdossier en in de elektronische registratie uitgeoefend kan worden;
  5. de wijze waarop tegen de aanwending van de gegevens in het operationele of het epidemiologische informatiesysteem verzet kan worden aangetekend;
  6. de wijze waarop met de toezichtcommissie in contact kan worden getreden.

De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen met betrekking tot de inhoud van de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, en de wijze waarop ze gebeurt”.

De Nationale Raad hecht bijzonder veel belang aan de wijze waarop de Vlaamse Regering deze kennisgeving zal organiseren.

Het spreekt voor zich dat het verschaffen van al de voorziene informatie bij elke raadpleging praktisch niet haalbaar is.

Het kenbaar maken van de wettelijk vereiste informatie in de wachtkamers van artsen beantwoordt niet aan de deontologische regels betreffende de informatieplicht.

Redenen van verzet

Artikel 47 voorziet dat de patiënt zich kan verzetten tegen de opname van zijn gegevens in de elektronische registratie en in het bronbestand “wegens zwaarwichtige en gerechtvaardigde redenen die verband houden met zijn bijzondere situatie”.

De relatie arts-patiënt wordt hierdoor ernstig geschaad. Een patiënt zou zich bv. niet kunnen verzetten tegen de opname van zijn gegevens als hij/zij geen vertrouwen heeft in de anonimisering van de gegevens : het heeft geen verband met zijn bijzondere situatie. De Nationale Raad kan dit niet aanvaarden en wenst de afschaffing van de voorwaarden tot verzet.

Artikel 47 brengt ook grote moeilijkheden met zich wat betreft de automatische extractie van de gegevens uit het individuele gezondheidsdossier, zoals voorzien in artikel 13, §1, 2de lid, van het decreet5. De Nationale Raad merkt ook op dat de patiënt zich zelden verzet tegen de opname van zijn gegevens maar wel tegen de uitwisseling ervan. De zorgverstrekker moet erover waken dat de gegevens in het elektronisch dossier waarvan de patiënt de uitwisseling weigert, niet opgenomen worden in de elektronische registratie. Indien de gegevens uit het individuele gezondheidsdossier automatisch worden omgezet zou de gebruikte software voor de automatische extractie de mogelijkheid moeten bieden bepaalde gegevens niet op te nemen.

Vorm van het verzet

Artikel 47, §2, bepaalt :
”Het verzet, bedoeld in § 1, wordt schriftelijk meegedeeld aan de verantwoordelijke voor het individuele gezondheidsdossier. Het wordt gedagtekend en ondertekend en de voor het verzet ingeroepen redenen die verband houden met de bijzondere situatie van de zorggebruiker, worden gemotiveerd.
De verantwoordelijke voor het individuele gezondheidsdossier maakt melding van het verzet in het individuele gezondheidsdossier”.

De Nationale Raad is van mening dat de vormvoorwaarden van het verzet te zwaar zijn : deze zijn van aard de patiënt te ontmoedigen hun recht op verzet te doen gelden.

Het louter vermelden van het verzet in het gezondheidsdossier dient te volstaan.

2/ Inzage in het individueel gezondheidsdossier en in de elektronische registratie

Het recht op inzage in het individueel gezondheidsdossier en in de elektronische registratie is voorzien in artikel 43.

De eerste paragraaf ervan bepaalt :
“De zorggebruiker heeft het recht om, rechtstreeks of door tussenkomst van een vrij door hem gekozen beroepsbeoefenaar van de gezondheidszorg, inzage te nemen van de gegevens die over hem worden bijgehouden in het individuele gezondheidsdossier en in de elektronische registratie. Gegevens die betrekking hebben op een derde zijn uitgesloten van dat recht van inzage.
De zorggebruiker heeft ook het recht om inzage te nemen van de persoonlijke notities die hem betreffen, mits die inzage onrechtstreeks gebeurt door tussenkomst van een vrij door de zorggebruiker gekozen beroepsbeoefenaar van de gezondheidszorg”.

De Nationale Raad is van oordeel dat de inzage slechts kan gebeuren op verzoek van de patiënt, gericht aan de arts die het dossier heeft opgesteld. De redenen hiervoor zijn dat de arts wettelijk verplicht is de gegevens die derden betreffen uit te sluiten van het recht op inzage (artikel 9 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt) en dat de arts in het belang van de patiënt de therapeutische exceptie zal kunnen toepassen (artikel 7, § 4, wet van 22 augustus 2002).

De Nationale Raad verwijst hieromtrent naar zijn hierbij gevoegde advies van 20 januari 2007 betreffende de rechtstreekse inzage door de patiënt in zijn elektronisch medisch dossier.

3/ Rechten van de minderjarige patiënt.

Hoofdstuk IV van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt gaat de vertegenwoordiging van de patiënten aan.

Wat de minderjarige patiënten betreft, stelt artikel 12 het volgende :
“§ 1. Bij een patiënt die minderjarig is, worden de rechten zoals vastgesteld door deze wet uitgeoefend door de ouders die het gezag over de minderjarige uitoefenen of door zijn voogd.
§ 2. De patiënt wordt betrokken bij de uitoefening van zijn rechten rekening houdend met zijn leeftijd en maturiteit. De in deze wet opgesomde rechten kunnen door de minderjarige patiënt die tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat kan worden geacht, zelfstandig worden uitgeoefend”.

3.1. Over het begrip “ouders”

Het decreet van 16 juni 2006 bepaalt dat in het kader van het gezondheids-informatiesysteem, de rechten van de patiënt jonger dan veertien jaar, uitgeoefend worden door zijn ouders (zie artikelen 19, 42, 43, 47).

De term “ouders” wordt in het decreet in artikel 2, 13°, als volgt gedefinieerd :
“de titularissen van het ouderlijke gezag of de personen die in rechte of in feite een minderjarige onder hun hoede hebben”.

Krachtens de wet betreffende de rechten van de patiënt worden de rechten van de minderjarige patiënt uitgeoefend door de “ouders die het gezag over de minderjarige uitoefenen”. Krachtens het decreet zouden bv. de stiefouder in een nieuw samengesteld gezin deze rechten ook kunnen uitoefenen.

De strijdigheid tussen de Federale en de Vlaamse wetteksten moet worden opgelost, in het belang van de minderjarigen. Een overleg tussen de federale en decretale wetgevers is dan ook noodzakelijk. De federale commissie “Rechten van de patiënt” zou ook bij dit overleg betrokken kunnen worden.

Over de leeftijdsgrens

De Nationale Raad stelt ook vast dat er onduidelijkheid bestaat omtrent de zelfstandige uitoefening van zijn rechten door de minderjarige patiënt.

De wet betreffende de rechten van de patiënt legt in tegenstelling tot het decreet hiervoor geen leeftijdsgrens vast,.

De Nationale Raad deelt hieromtrent het standpunt van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer :
“Aangaande de invoering in het ontwerp van decreet van een vaste leeftijdsgrens, vastgelegd op veertien jaar, voor de overzending van gegevens (art. 19) en de uitoefening van het inzagerecht (art. 43), wenst de Commissie op te merken dat dergelijke leeftijd weliswaar kan worden aangewend als leeftijd waarnaar men zich kan richten, maar deze niet mag worden aangewend als een absoluut criterium waarvan afwijking niet mogelijk zou zijn. Gelet op de onmogelijkheid om voor alle individuen op eenvormige wijze het ogenblik vast te stellen waarop deze geacht worden over voldoende maturiteit te beschikken om op volledig zelfstandige wijze hun rechten uit te oefenen, dient steeds in de mogelijkheid te worden voorzien dat de zorgverstrekker ten opzichte van jongeren die zich onder deze leeftijdsgrens bevinden, kan oordelen dat voldoende maturiteit werd verworven om zelfstandig op te treden”(6).

B/ BEROEPSGEHEIM

Het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 16 juni 2006 betreffende het gezondheidsinformatiesysteem streeft naar optimalisering van de gegevensuitwisseling tussen zorgverstrekkers om de continuïteit en de kwaliteit van de zorgverlening te “verzekeren” en om de gezondheidszorg beter te kunnen evalueren (artikel 4).

De leden van de Nationale Raad leiden uit hun geneeskundige ervaring af dat de uitwisseling van gegevens nuttig is voor de kwaliteit van de zorg.

Zij weten ook dat het beroepsgeheim een voorwaarde vormt voor het - niet minder noodzakelijke - vertrouwen in de arts-patiëntrelatie.

De Nationale Raad vreest dat enkele bepalingen van het decreet van 16 juni 2006 het beroepsgeheim op de helling zetten.

1/ Het operationele informatiesysteem

1.1. toegankelijkheid tot gegevens vs. toegankelijkheid tot het dossier

Het decreet van 16 juni 2006 voorziet in de uitwisseling van gezondheidsgegevens. Nooit is er sprake van uitwisseling van gezondheidsdossiers. De artikelen 10 en 19 laten hieromtrent geen twijfel bestaan. De gegevens die in aanmerking komen voor uitwisseling zijn deze die “noodzakelijk zijn om de continuïteit en de kwaliteit van de zorgverlening te verzekeren” (artikel 19).

In de praktijk is het duidelijk dat de gebruiksvriendelijkheid van de software doorslaggevend zal zijn voor de effectieve uitwisseling van gegevens uit het individuele gezondheidsdossier. De software moet de mogelijkheid bieden de gegevens uit de gezondheidsdossiers gemakkelijk te klasseren enerzijds, en gegevens gemakkelijk uit te sluiten van de uitwisseling, anderzijds. Om in de praktijk te worden gebruikt moet de software gebruiksvriendelijk genoeg zijn om de arts toe te laten het beroepsgeheim te eerbiedigen.

De Nationale Raad vraagt aan de voor het labelen van de software bevoegde overheden om hiermee rekening te houden.

1.2. voorwaarden van het gedeeld beroepsgeheim

Het beroepsgeheim kan onder bepaalde omstandigheden gedeeld worden.

Deze mogelijkheid wordt echter door enkele voorwaarden afgebakend. De toepassing van het begrip “gedeeld beroepsgeheim” vergt niet alleen dat de bestemmeling van de vertrouwelijke informatie gebonden is door het beroepsgeheim. Enkel de informatie nodig voor de continuïteit en voor de kwaliteit van de zorg van de patiënt dient gedeeld te worden. De overdracht van de gegevens moet tevens gebeuren met toestemming van de patiënt.

De praktische toepassing hiervan vergt dat de verantwoordelijke voor het individuele gezondheidsdossier, in geval van een gezamenlijk gezondheidsdossier zoals bedoeld in artikel 6 van het decreet, uitsluitend een behandelende arts mag zijn.

Deze opmerking geldt ook voor de verantwoordelijke voor het individueel gezondheidsdossier waarvan sprake in de artikelen 44, 45 en 46.

Wat betreft de toepassing van de voorwaarden van het gedeeld beroepsgeheim in de centra voor leerlingenbegeleiding verwijst de Nationale Raad naar zijn advies van 21 oktober 2006 (7) .

1.3. Medische dossiers zoals bedoeld in artikel 11 van het decreet

De Nationale Raad merkt ook op dat artikel 11 van het decreet niet de nodige garanties biedt voor de efficiëntie van het operationele informatiesysteem en de eerbiediging van het beroepsgeheim.

Het multidisciplinair dossier

Artikel 11, § 1, van het decreet bepaalt voor de centra voor leerlingenbegeleiding dat het multidisciplinair dossier bedoeld in artikel 10 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding als individueel gezondheidsdossier geldt in het kader van het gezondheidsinformatiesysteem.

In zijn advies van 21 oktober 2006 betreffende het beheer van medische dossiers in de centra voor leerlingenbegeleiding heeft de Nationale Raad aangetoond dat in toepassing van de regels van het gedeeld beroepsgeheim, de CLB-arts een medisch dossier dient bij te houden naast het multidisciplinair dossier, dat beperkt dient te blijven tot de gegevens die relevant zijn voor de pedagogische begeleiding van het kind (8).

De gegevens die relevant zijn voor de continuïteit van de zorg van het kind, alsook trouwens voor de epidemiologische onderzoeken, worden dus niet altijd geregistreerd in het multidisciplinair dossier bedoeld in artikel 10 van het decreet van 1 december 1998.

Het algemeen medisch dossier (AMD)

Artikel 11, § 4, bepaalt :
“Voor de huisartsen geldt het algemene medische dossier, bedoeld in artikel 35duodecies van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, als individueel gezondheidsdossier en zijn, voor zover ze afwijken van artikelen 6 tot en met 9 en artikel 10, tweede lid, de bepalingen van dat dossier van toepassing. “

Het algemeen medisch dossier zoals bedoeld in artikel 35duodecies van het KB nr. 78, ook globaal medisch dossier genoemd (zie artikel 1, §4, van het KB 3 mei 1999 betreffende het Algemeen Medisch Dossier), belet niet dat een patiënt meerdere huisartsen kan raadplegen. Bovendien is de patiënt niet verplicht een huisartsbeheerder van het algemeen medisch dossier aan te duiden : de patiënt heeft dus niet altijd een AMD.

Uit artikel 11, § 4, van het decreet blijkt dat het gezondheidsinformatiesysteem slechts gebruikt zal worden voor patiënten waarvan een AMD bijgehouden wordt.

2/ Het epidemiologische informatiesysteem

De Nationale Raad stelt vast dat de eerbiediging van het beroepsgeheim in het kader van het epidemiologische informatiesysteem grotendeels afhangt van de aard van de gegevens opgenomen in het bronbestand.

De bronbestanden die aan de intermediaire organisaties en aan de informatieknooppunten worden meegedeeld bevatten niet enkel anonieme gegevens (zie artikel 2, 10°).

De meeste gegevens in bezit van de informatieknooppunten en van de intermediaire organisaties kunnen nog in verband worden gebracht met een geïdentificeerde of een identificeerbare persoon.

De Nationale Raad betreurt dat de gegevens niet anoniem worden meegedeeld. Noch de wetenschappelijke, noch de economische belangen kunnen het door de patiënt genomen risico op het gebied van zijn persoonlijke levenssfeer rechtvaardigen.

Daar het decreet nu gestemd en gepubliceerd is, dringt de Nationale Raad er bij de Vlaamse Regering op aan om, op een grondige wijze, de aard en het type van pseudo-identiteiten te bepalen, in toepassing van artikel 14.

De Nationale Raad wenst ook dat de informatieknooppunten en de intermediaire organisaties niet zelf een link kunnen leggen tussen de pseudo-identiteiten en de identiteiten.

De beroepsbeoefenaren moeten ervoor zorgen dat de elektronische registratie inhoudelijk niet verwijst naar de identiteit van de patiënt. De patiënt zou slechts via zijn pseudo-identiteit geïdentificeerd kunnen worden. Zij moeten er ook over waken dat de gegevens betreffende derden niet opgenomen worden in de elektronische registratie.

C/ PERSOONLIJKE LEVENSSFEER

Het decreet van 16 juni 2006 brengt verschillende vragen met zich op het gebied van de bescherming van de privacy van de patiënten.

Vooral de onafhankelijkheid van de informatieknooppunten en van de intermediaire organisaties ten opzichte van de latere verantwoordelijke voor de verwerking wordt in vraag gesteld.

De Nationale Raad verwerpt de centralisatie, bij één enkele instantie, van de beveiligings- en identificatiesystemen, van het notariaat van de transacties, van de labeltoekenning voor de softwarepakketten, en in het bijzonder, van de gegevensoverdracht (zie het advies van de Nationale Raad van 26 november 2005 over het Behealthproject, TNR nr. 111, p. 5).

De Nationale Raad zal nauwlettend toezien hoe de Vlaamse Regering de onafhankelijkheid van deze verschillende instanties zal bewerkstelligen.

De Nationale Raad vraagt ook om vertegenwoordigd te zijn in de toezichtcommissie, voorzien in het hoofdstuk VI en, vervolgens, in het sectorale comité, bedoeld in artikel 88.

D/ HAALBAARHEID

Bij het lezen van de bepalingen van het decreet, heeft de Nationale Raad twijfels over de praktische uitvoerbaarheid ervan.

De informatisering

Het decreet berust volledig op het postulaat dat de gezondheidsberoepsbeoefenaren over het aangepaste informaticamateriaal beschikken en hun patiëntendossiers beheren via specifieke programma’s die onderling compatibel zijn. De volledige en georganiseerde informatisering van alle gezondheidsberoepsbeoefenaren vraagt tijd en wilskracht. We mogen gerust twijfelen aan de reële toepassingsmogelijkheden op het terrein, momenteel en op middellange termijn, van de maatregelen waarop het decreet aandringt.

De financiering

De veralgemeende informatisering van de gezondheidsdossiers vertegenwoordigt een belangrijke kostprijs.
Het decreet preciseert niet hoe de maatregelen die erin vooropgesteld worden gefinancierd zullen worden en welk budget eraan besteed zal worden. Het ligt echter voor de hand dat de praktische toepassing van de bepalingen van het decreet grotendeels zal afhangen van de toegekende financiering.
De Nationale Raad stelt zich bijgevolg vragen bij de financiële haalbaarheid van het decreet.

De informatieplicht

Artikel 42 van het decreet regelt de kennisgeving van het gezondheidsinformatiesysteem aan de zorggebruiker. De Nationale Raad verwijst hieromtrent naar zijn hierboven gemaakte opmerkingen.

De vraag stelt zich concreet hoe de artsen al de verplichte informaties t.a.v.de patiënten gaan kunnen verschaffen.

Gezondheidsinformatiesysteem/ BeHealth

De Nationale Raad stelt zich vele vragen over de toekomstige compatibiliteit van het gezondheidsinformatiesysteem met het Behealth-platform.

De artsen vrezen administratieve overbelasting door het registreren van al de gegevens voor het gezondheidsinformatiesysteem. Een dubbele registratie dient absoluut vermeden te worden.

De Nationale Raad heeft geen kennis van een overleg tussen de Federale overheid en de Vlaamse Regering hieromtrent (zie artikel 23, § 2, van het decreet).

Administratieve overbelasting

De Nationale Raad stelt ook vast dat het registreren van de persoonsgegevens in het kader van het gezondheidsinformatiesysteem, een belangrijke toename van het administratief werk met zich zal brengen.

De arts mag de gegevens betreffende derden alsook zijn persoonlijke notities niet in zijn elektronisch medisch dossier registreren indien de elektronische registratie op een automatische extractie van de gegevens uit dat dossier berust.

Hij moet erover waken dat het recht van verzet van de patiënt geëerbiedigd wordt, en dat de gegevens in het bronbestand niet rechtstreeks naar een identiteit verwijzen.


1 Advies nr. 05/2004 van 10 mei 2004 “Voorontwerp van decreet van de Vlaamse Regering betreffende het gezondheidsinformatiesysteem”, online : www.privacycommission.be.
2 Ibid.
3 Ibid.
4 Artikel 47 luidt als volgt:
Ҥ 1. De zorggebruiker kan zich, wegens zwaarwichtige en gerechtvaardigde redenen die verband houden met zijn bijzondere situatie, verzetten tegen de opname van zijn gegevens in de elektronische registratie. Dat verzet heeft automatisch als gevolg dat de gegevens niet worden opgenomen in het bronbestand.
De zorggebruiker kan zich, wegens zwaarwichtige en gerechtvaardigde redenen die verband houden met zijn bijzondere situatie, verzetten tegen de opname in het bronbestand van de gegevens die over hem zijn opgenomen in de elektronische registratie.
§ 2. Het verzet, bedoeld in § 1, wordt schriftelijk meegedeeld aan de verantwoordelijke voor het individuele gezondheidsdossier. Het wordt gedagtekend en ondertekend en de voor het verzet ingeroepen redenen die verband houden met de bijzondere situatie van de zorggebruiker, worden gemotiveerd.
De verantwoordelijke voor het individuele gezondheidsdossier maakt melding van het verzet in het individuele gezondheidsdossier.
§ 3. Is de zorggebruiker jonger dan 14 jaar, dan kan het in § 1 bedoelde verzet ook uitgeoefend worden door zijn ouders. In voorkomend geval wordt de zorggebruiker zo veel mogelijk betrokken bij de beoordeling van de door zijn ouders ingeroepen reden voor het verzet en wordt met zijn mening rekening gehouden in verhouding tot zijn maturiteit en beoordelingsvermogen.
Als de zorggebruiker zich in een wettelijke of kennelijke toestand van onbekwaamheid tot uiten van zijn wil bevindt, wordt het in § 1 bedoelde verzet uitgeoefend door de persoon zoals bedoeld in artikel 19, § 2”.
5 Artikel 13, § 1, bepaalt:
“Het individuele gezondheidsdossier vormt de basis van een elektronische registratie, waarin de gegevens uit dat dossier op een uniforme en gestandaardiseerde wijze worden samengevat.
Als het individuele gezondheidsdossier in een elektronische vorm wordt bijgehouden, mag de elektronische registratie ermee samenvallen en berusten op een automatische extractie of omzetting van gegevens uit dat dossier”.
6 Advies nr. 05/2004 van 10 mei 2004 “Voorontwerp van decreet van de Vlaamse Regering betreffende het gezondheidsinformatiesysteem”, online : www.privacycommission.be.
7 online : www.ordomedic.be
8 In het advies van 21 oktober 2006 wordt het volgende bepaald :
“Het multidisciplinair team van de CLB heeft niet tot taak de leerling medisch op te volgen, maar wel pedagogisch. De medische gegevens die enkel belangrijk zijn voor de medische opvolging van het kind, zonder relevant te zijn voor de schoolse begeleiding van de leerling, dienen dan ook niet opgenomen te worden in het multidisciplinair dossier.
De Nationale Raad blijft dan ook van mening dat de de CLB-arts een medisch dossier dient bij te houden naast het aldus beperkte multidisciplinair dossier”.

Informatica30/09/2006 Documentcode: a114004
Wetsontwerp houdende diverse bepalingen betreffende gezondheid

Het wetsontwerp houdende diverse bepalingen betreffende gezondheid werd door de Kamer van Volksvertegenwoordigers aangenomen op 13 juli 2006 (DOC 51 2594/009) en voor eventueel onderzoek en amendering overgezonden aan de Senaat (artikel 78 van de Grondwet) (1). De wet snijdt een reeks aspecten aan van de zorgpraktijk die deontologische vragen doen rijzen zoals bijvoorbeeld : de uitbreiding van de bevoegdheden van de vroedvrouwen, de bescherming van de persoonsgegevens, de controlegeneeskunde, de erkenning van de commissies voor medische ethiek.

De Nationale Raad van de Orde van geneesheren stelt de senatoren in kennis van enkele bezwaren betreffende de voorgelegde tekst.

Advies van de Nationale Raad :

1/ Hoofdstuk I : Vroedvrouwen

De artikelen 2 tot 29 van het wetsontwerp zijn verontrustend om meer dan een reden.

De Nationale Raad van de Orde van geneesheren beschouwt de multidisciplinaire samenwerking als een hoofdbeginsel van de geneeskundige plichtenleer. Deze samenwerking is des te noodzakelijker daar elk gezondheidsberoep zijn eigen bijzonderheden heeft. Artikel 177 van de Code van geneeskundige plichtenleer leidt de arts bij zijn verhouding met de andere medische beroepen. De Nationale Raad meent dat het ontwerp een nieuwe benadering vergt van de samenwerking tussen artsen en vroedvrouwen. Doordat elk gezondheidsberoep zijn bijzonderheden heeft, dient ieder van de actoren zijn eigen verantwoordelijkheid te dragen : dit is een voorwaarde voor samenwerking tussen beroepsbeoefenaars. Zodra een zwangerschap als “normaal” wordt beschouwd, dient het onderscheid inzake verantwoordelijkheid tussen artsen en vroedvrouwen bepaald te worden, waarbij ieder zijn verantwoordelijkheid dient op te nemen voor de handelingen die hij verricht. Verschillende problemen inzake verantwoordelijkheid dreigen zich te stellen, meer bepaald met betrekking tot de vaststelling of een zwangerschap “normaal” dan wel “risicovol” is of met betrekking tot het vastleggen van de handelingen die, in het kader van een “normale” zwangerschap, uitsluitend onder de bevoegdheid van artsen vallen en die welke uitgevoerd mogen worden door vroedvrouwen. Hierbij moet ook benadrukt worden dat zwangerschap en bevalling zich kenmerken door soms onverwachte evoluties waardoor wat normaal is snel kan omslaan naar “abnormaal” en “risicovol” en zelfs “levensbedreigend”. Er dienen dwingende afspraken te worden gemaakt voor het doorverwijzen van patiënten en het opvangen van verwikkelingen. Een duidelijke definitie van de bevoegdheden van ieder is onontbeerlijk om te vermijden dat de gehele aansprakelijkheid op de artsen valt. De vroedvrouwen dienen zich dan ook adequaat te verzekeren.

Wat de risicopreventie betreft, betreurt de Nationale Raad dat de tekst aan de Koning de plicht oplegt, na enkel het advies van de Federale Raad voor de Vroedvrouwen te hebben ingewonnen, de handelingen te bepalen die verricht mogen worden door de vroedvrouwen. Hoewel de Federale Raad voor de Vroedvrouwen nog opgericht dient te worden (artikel 21, nieuw noviesdecies, § 4), mogen wij ervan uitgaan dat deze raad terecht hoofdzakelijk uit vroedvrouwen zal bestaan. Bij de vaststelling van de handelingen die verricht mogen worden door vroedvrouwen dient echter rekening gehouden te worden met het advies van artsen. Het vastleggen van de potentiële risico’s van een bepaalde handeling en van de vereiste bevoegdheid om ze te verrichten, mag niet alleen de taak zijn van de vroedvrouwen. De Nationale Raad meent dat de Koning niet alleen het advies van de Federale Raad voor de Vroedvrouwen dient in te winnen, maar ook dat van de Koninklijke Academie voor Geneeskunde en van de andere betrokken wetenschappelijke verenigingen.

Het wetsontwerp bepaalt dat de vroedvrouwen geneesmiddelen zullen mogen voorschrijven, onder meer in het kader van de opvolging van normale zwangerschappen en bevallingen, en bij de zorg aan gezonde pasgeborenen, dit zowel binnen als buiten het ziekenhuis. De aanvaardbaarheid van een dergelijk voorstel hangt af van de vereiste kennis van de pathologie en de farmacologie. Een grondige evaluatie van de opleidingsonderdelen die leiden tot het diploma van vroedvrouw is dan ook onontbeerlijk.

Het wetsontwerp laat ook de houders van de beroepstitel van vroedvrouw toe om functionele echografieën uit te voeren. Het is onontbeerlijk dat de vroedvrouwen beschikken over de erkende wetenschappelijke bekwaamheid om dit soort echografie uit te voeren en dat de echografieën voor het opvolgen van de zwangerschap waarvoor medische bekwaamheid vereist is, uitgevoerd worden onder het toezicht en de verantwoordelijkheid van een gespecialiseerd arts.

2/ Hoofdstuk III : Wijzigingen van de wet van 5 juli 1994 betreffende bloed en bloedderivaten van menselijke oorsprong

Artikel 21 van de wet van 5 juli 1994 bepaalt dat de door de Koning aangewezen geneesheren-ambtenaren belast zijn met de controle op de toepassing van deze wet en van de uitvoeringsbesluiten ervan.

De Nationale Raad hecht er bijzonder veel belang aan dat de taken waarvoor een medische bekwaamheid vereist is, uitgevoerd worden door artsen en dat de persoonlijke gezondheidsgegevens, waarvan de traceerbaarheid wettelijk bepaald is, uitsluitend verwerkt worden door beoefenaren van de gezondheidszorgberoepen die gebonden zijn door het beroepsgeheim.

3/ Hoofdstuk V : Wijzigingen van de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen

De Nationale Raad stelt zich vragen bij de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de patiënten in het door het wetsontwerp voorgestelde systeem, meer bepaald met betrekking tot de overdracht van de nog niet anoniem gemaakte gegevens aan de technische cel, bedoeld bij de artikelen 155 en 156 van de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen.

Wij kunnen alleen maar vaststellen dat de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zich reeds herhaaldelijk uitgesproken heeft met betrekking tot de toepassing van artikel 156. De Nationale Raad acht het onontbeerlijk deze commissie te betrekken bij een project van dergelijke omvang.

De Nationale Raad betreurt bovendien dat de wetgever bepaalt dat in het kader van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, geen enkele machtiging vereist is voor de terbeschikkingstelling en het gebruik van de gegevens bedoeld bij het tweede en derde lid van de derde paragraaf van artikel 156, terwijl de toepassingsmodaliteiten voor ditzelfde tweede en derde lid terzelfder tijd toevertrouwd worden aan de Koning. De Koning verkrijgt aldus een ruime volmacht en de controlemogelijkheden op zijn daden worden beperkt.

4/ Hoofdstuk VI : Kankerregister

De Nationale Raad maakt ernstig bezwaar met betrekking tot de eerbiediging van het beroepsgeheim en van de persoonlijke levenssfeer van de patiënten in het kader van artikel 45 quinquies van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967, zoals het voorgesteld is in artikel 39 van het wetsontwerp.

Vooreerst meent de Raad dat het ongeoorloofd is het identificatienummer van de sociale zekerheid van de patiënt (INSZ) te verzamelen ten voordele van de Stichting ‘Kankerregistratie”. Hij meent dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer vereist dat de waterdichtheid van de informatiecircuits gewaarborgd wordt tussen de persoonlijke gezondheidsgegevens en de sociale zekerheidsgegevens, evenals tussen de persoonlijke gezondheidsgegevens en de rijksregistergegevens (zie advies van de Nationale Raad van 26 november 2005 betreffende het BeHealthproject, Tijdschrift van de Nationale Raad, nr. 111, maart 2006, p. 5 zie ook de daarin vermelde adviezen van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer).

Bovendien kan de Nationale Raad niet aanvaarden dat de in de Stichting tewerkgestelde personen onbeperkte toegang zouden hebben tot de persoonsgegevens. Reeds vanaf het verzamelen van de gegevens bij de ziekenfondsen zijn strikte coderingsmaatregelen noodzakelijk.

5/ Hoofdstuk VII : Sectoraal Comité voor de Gezondheidsgegevens

In verband met dit onderwerp verwijst de Nationale Raad naar zijn advies van 26 november 2005 betreffende het BeHealthproject, punt 4/ (Tijdschrift Nationale Raad, nr. 111, maart 2006, p. 5).

6/ Hoofdstuk VIII : Ziekenhuizen; Afdeling 2 : rechten van de patiënt

De Nationale Raad meent dat de voorgestelde bepalingen in artikel 48 van het ontwerp de transparantie naar de patiënt toe ten goede komen.

7/ Hoofdstuk X : patiëntenrechten

De Nationale Raad stelt tot zijn genoegen vast dat de wetgever door het voorgestelde artikel 61 duidelijkheid schept met betrekking tot het toepassingsgebied van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt.

In verband met artikel 62 vindt de Raad het jammer dat het voorstel geen rekening houdt met het volgende standpunt dat reeds geformuleerd werd in zijn advies van 16 februari 2002 (Tijdschrift Nationale Raad, nr. 95, maart 2002, p. 3).

“Evenmin kan de Nationale Raad nalaten erop te wijzen dat de voorliggende tekst nauwelijks enige kwalificatie voorziet voor de door de patiënt aangewezen vertrouwenspersoon. Belangrijk in dit vlak is dat er niet alleen een vertrouwensrelatie moet zijn tussen de patiënt en de aangewezen persoon maar dat er eveneens een vertrouwensrelatie moet kunnen ontstaan tussen deze persoon en de beroepsbeoefenaar. Men kan zich toch moeilijk voorstellen dat een behandelaar die goede redenen heeft om een vertrouwenspersoon niet te vertrouwen hem confidentiële informatie gaat verstrekken over zijn patiënt.”

Tot slot maakt de Nationale Raad enig voorbehoud met betrekking tot het voorgestelde artikel 64.

Ten eerste op taalkundig gebied : de formulering van het artikel, in het bijzonder de woorden “in afwijking van §§ 1 en 2”, schept verwarring. Wat vervolgens het inhoudelijke aspect betreft, heeft de Nationale Raad er in principe geen bezwaar tegen dat de door de patiënt aangewezen vertegenwoordiger, de samenwonende echtgenoot, de wettelijk samenwonende partner of feitelijk samenwonende partner een klacht kunnen indienen. De tekst zou echter wel duidelijker moeten zijn met betrekking tot het feit dat deze mogelijkheid enkel bestaat indien de meerderjarige patiënt niet meer in staat is zijn rechten zelf uit te oefenen en niet valt onder een van de bij artikel 13 van de wet van 22 augustus 2002 bedoelde statuten.

Voorts is het essentieel dat het recht een klacht in te dienen in die gevallen niet systematisch recht zou mogen geven om kennis te nemen van de gehele zaak. In heel wat gevallen zou de mededeling van bepaalde gegevens waarover de ombudsdienst beschikt aan de vertegenwoordiger of aan de echtgenoot de belangen van de patiënt ernstig kunnen schaden, bijvoorbeeld wanneer de patiënt geweigerd heeft persoonlijke gegevens die hem betreffen mede te delen.

8/ Hoofdstuk XIII : Responsabilisering van de zorgverstrekkers

Wat het voorstel van wijziging van artikel 140 van de wet van 14 juli 1994 (art. 96 van het ontwerp) betreft, stelt de Nationale Raad zich vragen nopens de zin van de vermindering van zijn vertegenwoordiging binnen het Comité voor de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle. Bovendien is hij van oordeel dat het belangrijk is dat zijn vertegenwoordigers over een beslissende stem beschikken. De ordinale vertegenwoordiging dient het algemeen belang.

Wat artikel 108 van het ontwerp betreft heeft de Nationale Raad vragen over de draagwijdte van de aansprakelijkheid van de stagemeester zoals bedoeld in artikel 157, § 2, van de wet van 14 juli 1994.

9/ Hoofdstuk XVIII : Wijzigingen van de wet van 7 mei 2004 inzake experimenten op de menselijke persoon

De Nationale Raad stelt vast dat rekening gehouden werd met zijn advies ter zake van 13 december 2003 (Tijdschrift Nationale Raad, nr. 103, maart 2004, p. 10) in die zin dat het aantal geanalyseerde protocollen dat noodzakelijk is voor het verkrijgen van de ministeriële machtiging van de ethische commissie verminderd wordt.

(1) Op 26 oktober 2006 werd het wetsontwerp nagenoeg ongewijzigd aangenomen in de Senaat.
Informatica26/11/2005 Documentcode: a111003
BeHealthproject

De Nationale Raad besprak in zijn vergadering van 26 november 2005 nogmaals het Be-Healthproject.
Hij stelt vast dat dit project momenteel in uitvoering is en vernam in dit verband via de parlementaire handelingen dat “de strategie voor de ontwikkeling van de e-gezondheidszorg steunt op drie afzonderlijke en aanvullende pijlers” en dat voor elk van die drie pijlers specifieke regelgevende initiatieven nodig zijn.

De Nationale Raad deelt u zijn bezwaren mede betreffende het voorontwerp van wet dat u op 10 oktober 2005 werd bezorgd. Zo kunt u rekening houden met zijn opmerkingen in het kader van de drie “pijlers” die de invoering van het Be-Healthproject beogen.

Deze opmerkingen luiden als volgt :

1/ de gezondheidsgegevens

Artikel 2, 1°, van het voorontwerp van wet definieert de gezondheidsgegevens als volgt:

“elk gegeven van persoonlijke aard dat door zijn inhoud of gebruik informatie verschaft over de vroegere, huidige of toekomstige fysieke of psychische gezondheidstoestand van een natuurlijke persoon die is of kan worden geïdentificeerd, met uitzondering van de gegevens die wettelijk en uitsluitend gebruikt worden voor administratieve of boekhoudkundige doeleinden, met betrekking tot de preventie, de behandeling of de toepassing van de sociale rechten.”
Deze definitie heeft tal van gevolgen voor het beroepsgeheim.
Bovendien is ze duidelijk niet aangepast.

1.1/ Een niet aangepaste definitie

De Nationale Raad is van oordeel dat de definitie van gezondheidsgegevens zoals ze opgenomen is in het voorontwerp van wet ten minste twee struikelstenen bevat:

1/ Ofschoon een persoonlijk gezondheidsgegeven op zich een gezondheidsgegeven vormt, is het omgekeerde niet altijd waar : een gezondheidsgegeven is niet altijd persoonlijk. (Een gewoon nomenclatuurnummer bijvoorbeeld vormt een gezondheidsgegeven als dusdanig zonder in alle gevallen een persoonlijk gezondheidsgegeven te vormen. Dit zou pas het geval zijn wanneer het nomenclatuurnummer de verzorging zou attesteren die toegediend werd aan een persoon die geïdentificeerd is of kan worden).

Een anoniem gezondheidsgegeven vergt niet noodzakelijkerwijze een specifieke bescherming met betrekking tot de persoonlijke levenssfeer of het beroepsgeheim. Een persoonlijk gezondheidsgegeven daarentegen vergt een bijzondere bescherming alleen al door het feit dat het betrekking heeft op een persoon die geïdentificeerd is of kan worden.

De wetgeving met betrekking tot de persoonlijke levenssfeer, daarin gesteund door de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer, heeft altijd gesteld dat de persoonsgegevens die de gezondheid betreffen gevoelige gegevens zijn zodra ze gekoppeld worden aan een persoon die geïdentificeerd is of kan worden en niet zodra ze gebruikt worden in een welbepaalde context.

De definitie zoals ze opgenomen is in het voorontwerp van wet geeft deze evidentie niet weer.

2/ De Nationale Raad meent bovendien dat een persoonlijk gezondheidsgegeven definiëren volgens het gebruik dat ervan zal gemaakt worden een fout tegen de logica is.

Net zoals een stoel een stoel blijft ook al zit er niemand op, blijft een persoonlijk gezondheidsgegeven een persoonlijk gezondheidsgegeven ook al wordt het gebruikt in een administratieve of boekhoudkundige context.

In dit verband stelt de Nationale Raad vast dat uit artikel 7 van de wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens (en in het bijzonder uit de artikelen 7, §2, b), c) en i)) duidelijk voortvloeit dat de persoonlijke gezondheidsgegevens persoonlijke gezondheidsgegevens blijven ook al worden ze gebruikt in een administratieve of boekhoudkundige context.

1.2/ Een definitie met ernstige gevolgen

De definitie van “gezondheidsgegeven” in artikel 2 van het voorontwerp van wet heeft tal van negatieve gevolgen voor het beroepsgeheim en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

- Het beroepsgeheim

Ter herinnering, artikel 458 van het Strafwetboek luidt als volgt :

“Geneesheren, heelkundigen, officieren van gezondheid, apothekers, vroedvrouwen en alle andere personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd, en deze bekendmaken buiten het geval dat zij geroepen worden om in rechte (of voor een parlementaire onderzoekscommissie) getuigenis af te leggen en buiten het geval dat de wet hen verplicht die geheimen bekend te maken, worden gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van honderd frank tot vijfhonderd frank.”

Het Hof van Cassatie stelt in een principearrest van 16 december 1992 dat “het beroepsgeheim waaraan artikel 458 van het Strafwetboek de beoefenaars van de geneeskunde onderwerpt, berust op de noodzaak een totale veiligheid te waarborgen van diegenen die op hen dienen te vertrouwen.”

De nieuwe definitie van gezondheidsgegeven beperkt de draagwijdte van het beroepsgeheim aanzienlijk door de gegevens die gebruikt worden in een administratieve of een boekhoudkundige context te beschouwen als vrij overdraagbaar.

Aangezien de persoonsgegevens betreffende de gezondheid hun persoonlijk karakter niet verliezen wanneer ze gebruikt worden in een administratieve of boekhoudkundige context, is de Nationale Raad van oordeel dat de verspreiding van deze gegevens het beroepsgeheim kan schenden.

Het beginsel van het beroepsgeheim behouden en terzelfder tijd de toepassingsmogelijkheden ervan geleidelijk en aanzienlijk beperken, maakt van het geheim een “luchtbel”. De praktische gevolgen voor de patiënt zouden talrijk kunnen zijn.

De patiënten zijn zeer gehecht aan het beroepsgeheim van hun artsen : hun belang staat immers op het spel.

- De bescherming van de persoonlijke levenssfeer

De definitie van “gezondheidsgegeven” in artikel 2 van het voorontwerp van wet houdt eveneens ernstige negatieve gevolgen in voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Indien het niet juist is dat een persoonlijk gezondheidsgegeven zijn persoonlijk karakter verliest in een administratieve of boekhoudkundige context, is het legitiem dat de bescherming van deze gegevens zelfs in deze contexten gewaarborgd wordt.

Zo wordt immers duidelijk gesteld bij artikel 7 van de wet van 8 december 1992.

De ervaring van de Nationale Raad en van de provinciale raden van de Orde van geneesheren toont duidelijk aan dat de persoonlijke gezondheidsgegevens een ruime, zo niet bijzondere, bescherming behoeven met betrekking tot het beroepsgeheim en de persoonlijke levenssfeer in de administratieve of boekhoudkundige context, in het vlak van preventie alsook op het gebied van de sociale rechten.

De Nationale Raad meent dan ook dat het passender zou zijn de persoonsgegevens betreffende de gezondheid te definiëren in plaats van, in ruimere zin, de gezondheidsgegevens.

Deze definitie zou als volgt luiden : “elk gegeven van persoonlijke aard dat informatie verschaft over de vroegere, huidige of toekomstige fysieke of psychische gezondheidstoestand van een natuurlijke persoon die is of kan worden geïdentificeerd.”

2/ Het persoonlijk gezondheidsidentificatienummer (PGIN)

Het idee van een specifieke gezondheidsidentificatie voor ieder individu, die toegang verschaft tot alle gezondheidsepisodes “van bij de wieg tot aan het graf”, op voorwaarde natuurlijk dat elke episode gerapporteerd werd door de zorgeenheid of door de verzorgende arts en dat alle instellingen met elkaar verbonden zijn, is niet nieuw.

In het voorliggende geval wordt een uniek nummer toegekend waaronder alle gezondheidsgegevens van het individu verzameld worden, ongeacht de plaats waar of het ogenblik waarop de zorg hem toegediend werd.

De Nationale Raad maakt zich zorgen over het gebruik dat zou kunnen gemaakt worden van het persoonlijk gezondheidsidentificatienummer voor andere doeleinden dan medische zorg of wetenschappelijk onderzoek.

De Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer heeft het gebruik van een uniek patiëntennummer weliswaar herhaaldelijk aanbevolen (advies nr. 14/2002 van 8 april 2002, advies nr. 19/2002 van 10 juni 2002, advies nr. 30/2002 van 12 augustus 2002, advies nr. 33/2002 van 22 augustus 2002, advies nr. 10/2004 van 23 september 2004, advies nr. 01/2005 van 10 januari 2005), maar deze aanbeveling ging geregeld gepaard met een waarschuwing : de waterdichtheid van de informatiecircuits tussen de persoonlijke gezondheidsgegevens en de sociale zekerheidsgegevens evenals tussen de persoonlijke gezondheidsgegevens en de rijksregistergegevens moet gewaarborgd worden.

Het regeringsontwerp in zijn huidige vorm lijkt deze waterdichtheid niet te waarborgen en dit om minstens drie redenen :

1/ artikel 3, § 1, in fine :

De logische koppeling tussen het PGIN en het INSZ (identificatienummer van de sociale zekerheid) , hoewel ze beschouwd wordt als individueel onomkeerbaar, biedt de mogelijkheid een nationaal bestand van de PGIN’s samen te stellen vanuit het rijksregister of vanuit het register van de INSZ’s.

De Nationale Raad meent dat het PGIN aleatorisch aangemaakt dient te worden en geenszins mag resulteren uit de logische omzetting van persoonsgegevens, ook al wordt deze beschouwd als onomkeerbaar.

2/ artikel 3, §3, 5°

De quinto van de 3de paragraaf van artikel 3 maakt de koppeling mogelijk tussen de sociale zekerheidsgegevens en de persoonsgegevens betreffende de gezondheid.

3/ artikel 12, § 3.

Artikel 12, § 3, van het ontwerp, luidt als volgt :

“Wanneer de behandelend arts de beheerder is van het globaal medisch dossier van de patiënt, verstrekken de verzekeringsinstellingen de volgende gegevens :

de identificatie van de erkende huisarts
de identificatie van de patiënt via het persoonlijk gezondheidsidentificatienummer.”

Indien de verzekeringsinstelling het persoonlijk gezondheidsidentificatienummer van de patiënt kan verstrekken, moeten wij daaruit afleiden dat zij het PGIN en het INSZ kan koppelen.

Het baart de Nationale Raad bovendien zorgen dat Be-Health zelf de controle regelt van de gegevenstransacties die ze verricht.

3/ Het gezamenlijk gezondheidsdossier.

Het voorontwerp van wet introduceert het principe van een gezamenlijk gezondheidsdossier. Hierover kunnen verschillende opmerkingen geformuleerd worden.

3.1/ De methodologie

De Nationale Raad is niet overtuigd van de werkelijke therapeutische meerwaarde van het gezamenlijk gezondheidsdossier zoals beschreven in het huidige ontwerp.

De overdracht van de integrale persoonsgegevens betreffende de gezondheid van een individu is niet altijd nodig voor de toediening van kwaliteitsvolle zorg en het is in het algemeen niet nodig over de gehele inventaris van het medisch verleden van de patiënt te beschikken, maar alleen over de relevante elementen.

Het gezamenlijk gezondheidsdossier zoals omschreven zou niet in praktijk gebracht mogen worden zonder dat het wetenschappelijk nut ervan aangetoond werd.

3.2/ De persoonlijke levenssfeer en het beroepsgeheim

Het spreekt vanzelf dat het gezamenlijk gezondheidsdossier belangrijke ingrijpende veranderingen meebrengt in de manier waarop de persoonlijke levenssfeer tot nog toe beschermd dient te worden. De Nationale Raad meent dat hij tot op heden over onvoldoende elementen beschikt om de draagwijdte van deze veranderingen in te schatten.

Het principe van het gezamenlijk gezondheidsdossier, zoals beschreven in het voorontwerp, roept echter onmiddellijk de volgende opmerking op : het is niet aanvaardbaar dat elke beoefenaar van een gezondheidsberoep (hierbij inbegrepen de apothekers, kinesitherapeuten, tandartsen en verpleegkundigen) die deelneemt aan de zorg toegang heeft tot alle gegevens betreffende de patiënt.

De manier waarop de beroepsbeoefenaars die deelnemen aan de zorg zullen aangewezen worden is bovendien zeer vaag (zie hieronder). De vraag of de informatie-uitwisseling voldoende beveiligd is blijft volledig open. Deze vraag is echter van essentieel belang om de vertrouwelijkheid van de persoonsgegevens betreffende de gezondheid van de patiënt te waarborgen. De Nationale Raad wenst in dit verband te onderstrepen dat de toegang tot het gezamenlijk gezondheidsdossier een verschillende toepassing MOET kennen naar gelang van de categorie of het specialisme van de beroepsbeoefenaar.

We moeten eveneens vaststellen dat de manier waarop de persoonlijke gegevens behandeld worden, kan verschillen van het ene beroep tot het andere aangezien de notie van “beroepsgeheim” anders toegepast kan worden in twee verschillende tuchtrechten. Het gezamenlijk gezondheidsdossier roept dus ook vragen op in het tuchtrecht.

De Nationale Raad is van mening dat het principe van “gezamenlijk gezondheidsdossier” een diepgaande reflectie vergt.

3.3/ De haalbaarheid

Bij het lezen van de bepalingen van het voorontwerp betreffende het gezamenlijk gezondheidsdossier, kunnen we ons vragen stellen over de praktische uitvoerbaarheid ervan.

- De informatisering

Het idee van een gezamenlijk gezondheidsdossier berust volledig op het postulaat dat de gezondheidsberoepsbeoefenaren over voldoende informaticamateriaal beschikken en hun patiëntendossiers beheren via specifieke programma’s die onderling compatibel zijn.

De volledige en georganiseerde informatisering van alle gezondheidsberoepsbeoefenaren vraagt tijd en wilskracht. We mogen gerust twijfelen aan de reële toepassingsmogelijkheden op het terrein, momenteel en op middellange termijn, van de maatregelen waarop het voorontwerp van wet aandringt.

- De financiering

De veralgemeende informatisering van de gezondheidsdossiers vertegenwoordigt een belangrijke kostprijs.

Het voorontwerp van wet preciseert niet hoe de maatregelen die erin vooropgesteld worden gefinancierd zullen worden en welk budget eraan besteed zal worden. Het ligt echter voor de hand dat de praktische toepassing van de bepalingen van het voorontwerp grotendeels zal afhangen van de toegekende financiering.

De Nationale Raad stelt zich vragen bij de financiële haalbaarheid van het voorontwerp van wet.

- De administratieve overbelasting

De invoering van het gezamenlijk gezondheidsdossier, zoals gepland in het voorontwerp, overstelpt de arts met administratieve taken .

Er wordt aan de arts gevraagd het gezamenlijk gezondheidsdossier op te splitsen in onderdelen : het “beknopt gezondheidsdossier”, het “historisch gezondheidsdossier” en eventuele specifieke onderdelen (artikel 12). Deze opsplitsing zal zeker een toename van het administratieve werk meebrengen.

- De toegang tot het GGD

In principe zouden alleen de artsen die de patiënt dienen te verzorgen toegang hebben tot het gezamenlijk gezondheidsdossier. In de memorie van toelichting kunnen we het volgende lezen : “Na geïdentificeerd en geauthentificeerd te zijn, als persoon en als gezondheidswerker, moet de beroepsbeoefenaar machtiging verkrijgen voor toegang tot een lokale toepassing en een individueel dossier dat op het niveau van deze toepassing beheerd wordt. Deze machtiging wordt hem enkel verleend indien er sprake is van een effectieve relatie van zorgverlener ten opzichte van de patiënt. Indien een patiënt verandert van arts, verliest de arts die hem voordien behandelde zijn toegang tot het dossier. Het medisch geheim wordt verzekerd door de behandelende arts van de patiënt (huisarts of desgevallend specialist), die zal beslissen, zoals nu ook het geval is, welke gezondheidswerkers van het team toegang zullen hebben tot welke gegevens, en dit naar gelang hun deelname in de zorg verleend aan de patiënt”.

Bij het lezen van dit fragment kunnen wij ons gerust de vraag stellen of de toegang tot het gezamenlijk gezondheidsdossier onderworpen zal worden aan de voorafgaande toestemming van de behandelend arts.

Dit zou niet alleen aanvechtbaar zijn, zowel vanuit de deontologie als vanuit de vrije keuze van de arts, maar ook irrealistisch.

De manier waarop de artsen toegang zullen hebben tot het gezamenlijk gezondheidsdossier wordt in elk geval zeer vaag beschreven in het voorontwerp van wet. Toelichtingen zijn noodzakelijk.

Daarnaast stelt de Nationale Raad vast dat de legalisatie van het statuut van arts gebeurt door raadpleging van de federale databank van de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen, bedoeld bij de wet van 29 januari 2003 (art. 13, °2 ). De Raad beklemtoont dat dergelijke legalisatie, op grond van het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967, onder de bevoegdheid valt van de provinciale raden van de Orde van geneesheren die belast zijn met het samenstellen van de Lijst.

4/ De telematica-organen.

Naast de Commissie “Standaarden inzake Telematica ten behoeve van de sector van de Gezondheidszorg” en van de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer, worden er nieuwe “organen” opgericht die een zeker aantal bevoegdheden zullen krijgen inzake telematica :

  • een “sectoraal comité voor gezondheidsgegevens” opgericht binnen de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer.
  • een “telematicaplatform “Be-Health”.

De specifieke rol van elk van deze organen en hun onderlinge relaties zijn niet zeer duidelijk. Bovendien blijven er twijfels over hun onafhankelijkheid ten opzichte van de politieke overheid en ten opzichte van de instituten voor sociale zekerheid.

5/ De telegeneeskunde.

Met betrekking tot het gedeelte van het voorontwerp van wet dat specifiek handelt over de telegeneeskunde, wijst de Nationale Raad op twee essentiële beschouwingen die in het huidige wetsontwerp niet geëerbiedigd blijken te worden :

1/ In het kader van de elektronische mededeling mogen de tele-experten zich niet verbinden tot het stellen van diagnoses of het instellen van behandelingen zonder de patiënt persoonlijk ondervraagd en onderzocht te hebben. Hun rol bestaat dus uit diagnose- en beslissingsondersteuning. De plaats waar de medische handeling wordt gesteld blijft die waar de vragende behandelend arts zich bevindt. Het gaat hier ook om een probleem van medische aansprakelijkheid.

2/ Het elektronisch voorschrift opgesteld door een bevoegde beoefenaar van een gezondheidsberoep in de vorm van een elektronisch bestand dient de vrije keuze van de patiënt te eerbiedigen.

De Nationale Raad vraagt zich te beroepen op de adviezen die eerder uitgebracht werden betreffende de telegeneeskunde en de uitoefening van de geneeskunde op afstand.

BESLUIT

De Nationale Raad

1/ verwerpt de definitie van gezondheidsgegeven zoals ze opgenomen is in het ontwerp. Hij meent dat ze inbreuk maakt op het beroepsgeheim en op de wetgeving betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Het lijkt verstandiger te spreken van “persoonsgegevens betreffende de gezondheid”.

2/ verwerpt elke vorm van logische koppeling tussen het PGIN, enerzijds, en het INSZ of het RRN (rijksregisternummer), anderzijds. Het PGIN dient aleatorisch aangemaakt te worden en mag geenszins resulteren uit de logische omzetting van persoonsgegevens, ook al wordt deze beschouwd als onomkeerbaar.

De aanwending van het PGIN dient strikt beperkt te blijven tot de toediening van de zorg.

3/ stelt vast dat de modaliteiten betreffende de invoering van en de toegang tot het “gezamenlijk gezondheidsdossier” onduidelijk zijn en in de huidige staat de vertrouwelijkheid niet kunnen waarborgen.
De Nationale Raad meent dat de mededeling van gezondheidsgegevens langs elektronische weg tussen gezondheidsberoepsbeoefenaren, via een openbaar net of via een niet-plaatselijk privé-net, geenszins kan functioneren zonder voorafgaandelijk een beroep te doen op beveiligde methoden voor encryptie en gecertificeerde handtekening.

4/ legt de nadruk op het gebrek aan onafhankelijkheid van het telematicaplatform Be-Health zowel ten opzichte van de overheid (onder meer bevoegd voor sociale zekerheid) als van de verzekeringsinstellingen.

5/ meent dat telegeneeskunde ten dienste moet staan van de aanvrager die behandelend arts is.

6/ verwerpt de centralisatie, bij één enkele instantie, van de beveiligings- en identificatiesystemen, van het notariaat van de transacties, van de labeltoekenning voor de softwarepakketten, en in het bijzonder, van de gegevensoverdracht.

7/ is niet overtuigd van de werkelijke therapeutische meerwaarde van het begrip “gezamenlijk gezondheidsdossier” zoals het opgenomen is in het ontwerp.

Daarom wenst de Nationale Raad dat het wetsontwerp herzien wordt met meer eerbied voor de wettelijke en deontologische voorschriften die noodzakelijk zijn voor de arts-patiëntrelatie.

Vraag om uitleg van de heer Jan Steverlynck aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “het draaiboek voor e-gezondheidszorg”, nr. 3-1060, 27 oktober 2005, Handelingen van de Senaat, nr. 3-131, blz. 59

Informatica10/09/2005 Documentcode: a110005
Wetsontwerp betreffende de verwerking en de automatisering van de gezondheidsgegevens alsook de toepassingen voor telegeneeskunde

De Nationale Raad besprak in zijn vergadering van 10 september 2005 het wetsontwerp betreffende de verwerking en de automatisering van de gezondheidsgegevens alsook de toepassingen voor telegeneeskunde. Dit document lokte reeds heel wat kritische en negatieve reacties uit in de pers. Hierop zou minister Demotte volgens persberichten verklaard hebben dat het slechts om een werktekst gaat en dat het advies van onder meer de Orde van geneesheren zou worden ingewonnen. De Nationale Raad stelt echter vast dat deze “werktekst” op de website van de minister vermeld staat als wetsontwerp en dat tot op heden het advies van de Orde van geneesheren niet werd gevraagd. Gezien dit document tal van vragen doet rijzen in verband met de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de patiënten, de naleving van het beroepsgeheim en de uitoefening zelf van de geneeskunde voelt de Nationale Raad zich verplicht zonder verwijl te reageren.

De definitie van persoonlijk gezondheidsgegeven wordt grondig gewijzigd door voormeld document. Het persoonlijk karakter ervan valt weg binnen een administratieve of boekhoudkundige context waardoor het in bepaalde gevallen gebruikt kan worden buiten het zorgkader. De nieuwe definitie van gezondheidsgegeven houdt een aanzienlijke beperking in van de draagwijdte van het beroepsgeheim in die zin dat de gegevens die gebruikt worden in een administratieve of boekhoudkundige context beschouwd worden als vrij overdraagbare gegevens.

Voorts wordt een uniek persoonlijk gezondheidsidentificatienummer voor iedere burger/patiënt ingevoerd. Dankzij dit nummer kan men toegang krijgen tot alle gezondheidsepisodes “van bij de geboorte tot aan de dood”, op voorwaarde natuurlijk dat elke episode gerapporteerd werd door de zorgeenheid of door de verzorgende arts en dat alle instellingen met elkaar verbonden zijn.

Dit brengt met zich dat een gedeeld gezondheidsdossier opgesteld wordt, dat toegankelijk is voor alle zorgverleners op voorwaarde dat ze geautomatiseerd zijn volgens de voorschriften van de wet. Deze verplichting tot automatisering van het medisch dossier als voorwaarde tot de toegang tot het gedeeld gezondheidsdossier wordt aldus een voorwaarde voor de voortzetting van de medische praktijk.

De toegang van de arts tot het gedeeld gezondheidsdossier vereist zijn identificatie aan de hand van de electronische identiteitskaart en de controle van zijn hoedanigheid van arts via het door het ministeriële gezag ingevoerde kadaster van de gezondheidsberoepen. De wet gelast de Orde van geneesheren de machtiging tot de uitoefening van de geneeskunde te erkennen.

De bescherming van de aldus verzamelde persoonlijke gezondheidsgegevens wordt niet gewaarborgd. In tegenstelling tot de herhaaldelijke aanbevelingen van de Nationale Raad, welke in overeenstemming zijn met de internationale voorschriften, is de codering van de gegevens niet automatisch voorzien bij hun overdracht op het netwerk.

De Nationale Raad maakt zich in het bijzonder zorgen over het gebruik dat gemaakt zou kunnen worden van het persoonlijk gezondheidsidentificatienummer voor andere doeleinden dan geneeskundige zorg of wetenschappelijk onderzoek. Er dient gewaarborgd te worden dat er geen lekken kunnen ontstaan in het informatiecircuit tussen de gezondheidsgegevens en die van de sociale zekerheidsgegevens. In de huidige stand van het regeringsontwerp lijkt dit waterdicht karakter echter geenszins gewaarborgd.

Deze opmerkingen en vaststellingen rechtvaardigen in de huidige stand van zaken het verzet van de Nationale Raad tegen de inhoud van dit ontwerp.