Resultaten
Resultaten
Slachtoffer van onwettig politiegeweld alsook de rol van het medisch attest inzake de bewijsvoering hiertegen.
Problematiek van onwettig politiegeweld : het handelen van de arts en de rol van het medisch attest inzake bewijsvoering
1. Inleiding
In een eerder advies van de nationale raad van de Orde der artsen, “Samenwerking tussen de politie, het openbaar ministerie en de ziekenhuizen – deontologische beginselen”[1], wordt uiteengezet hoe het artsenkorps en de politiediensten kunnen samenwerken met respect voor ieders finaliteit en bevoegdheden. In voornoemd advies wordt er verondersteld dat beide actoren hun bevoegdheden in eer en geweten uitoefenen en wordt er geen aandacht besteed aan eventuele misbruiken, bijvoorbeeld onwettig politiegeweld.
Naar aanleiding van een rapport[2] van Police Watch, het waarnemingscentrum voor politiegeweld van de Liga Voor Mensenrechten, heeft de nationale raad van de Orde der artsen in zijn vergadering van 20 november 2021 onderzocht hoe de arts moet handelen indien de patiënt aangeeft het slachtoffer te zijn van onwettig politiegeweld alsook de rol van het medisch attest inzake de bewijsvoering hiertegen.
2. Aangifte door het slachtoffer
Op 8 november 2021 heeft de Liga voor Mensenrechten in Nederlandstalig België een meldpunt voor slachtoffers en getuigen van politiegeweld gelanceerd, genaamd Police Watch, reeds bestaande in Franstalig België.[3] Het doel bestaat erin buitensporig politiegeweld in kaart te brengen en slachtoffers te adviseren inzake hun rechten en mogelijkheden voor klachtindiening.
Slachtoffers van onwettig politiegeweld kunnen een klacht indienen bij verschillende instanties, onder meer de Dienst Intern Toezicht, het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten (comité P), de Algemene Inspectie, de lokale ombudsdienst, het Kinderrechtencommissariaat en het Interfederaal gelijkekansencentrum Unia.[4]
Tot slot is het mogelijk voor het slachtoffer om aangifte te doen bij het parket of een klacht met burgerlijke partijstelling in te dienen bij de onderzoeksrechter.
Ter staving van de klacht, is er een belangrijke rol weggelegd voor het attest dat wordt opgesteld door een arts die de letsels vaststelt. Het is immers aan de patiënt om deel te nemen aan het bewijs van zijn beweringen, een reden waarom het medisch attest onmisbaar is. In deze context, dient de arts de patiënt een medisch attest te bezorgen dat voldoet aan de principes van medische deontologie, zoals beschreven in punt 3 van dit advies.
3. Rol van het medisch attest – deontologische beginselen
3.1. Principe: op vraag van de patiënt
De arts bezorgt de patiënt de medische documenten die hij nodig heeft.[5]
In de meeste gevallen zal de patiënt de arts zelf te kennen geven het slachtoffer te zijn geworden van onwettig politiegeweld en vragen zijn letsels te beschrijven met het oog op de bewijsvoering.
Het medisch attest zal dienen als bewijsmiddel voor zijn beweringen.
De arts is verplicht de patiënt het medisch attest te bezorgen dat hij nodig heeft. Elke arts wordt geacht bekwaam te zijn de externe letsels van een patiënt te beschrijven. Evenwel, indien hij zich niet bekwaam acht, heeft hij de verplichting de patiënt in te lichten en de patiënt door te verwijzen naar een andere gekwalificeerde arts.[6]
Het kan ook gebeuren dat de patiënt omwille van zijn verwondingen handelingsonbekwaam is geworden, bijvoorbeeld omdat hij zich bevindt in een toestand van coma, en het medisch attest wordt opgevraagd door de naasten van de patiënt met het oog op het indienen van een klacht. In dit geval zal de arts, in het belang van de patiënt, het medisch attest overhandigen aan diens wettelijke vertegenwoordiger.[7]
De arts noteert in het patiëntendossier of hij een attest heeft opgesteld, welke de inhoud ervan is en aan wie hij het attest heeft afgeleverd.
Tenslotte kan een medisch attest onder gesloten omslag worden afgeleverd aan de procureur des Konings of de onderzoeksrechter volgens de gebruikelijke procedures, zoals beschreven in het advies van de nationale raad van de Orde der artsen, ““Samenwerking tussen de politie, het openbaar ministerie en de ziekenhuizen – deontologische beginselen”[8].
3.2. Inhoud van het medisch attest – letselattestering
De arts stelt de medische documenten waarheidsgetrouw, objectief, voorzichtig en discreet op, met aandacht voor het vertrouwen dat de maatschappij in hem stelt. Hij vermeldt daarbij geen gegevens over derden.[9]
Het medisch attest dat letsels attesteert dient duidelijk, nauwkeurig en volledig te zijn.
De letsels dienen gedetailleerd te worden beschreven: het type letsel (schaving of schaafletsel, kneuzing, hematoom of bloeduitstorting, scheurwonde of laceratie, steekwonde, snijwonde enz.), de afmetingen (de lengte, de breedte), de kleur, de vorm, de omvang, de precieze anatomische locatie en de diepte indien mogelijk. Het is aangewezen om foto’s (overzicht en detail met meetstaf) als bijlage toe te voegen aan het medisch attest of deze te bewaren in het patiëntendossier.
Het attest maakt een onderscheid tussen de objectieve vaststellingen door de arts en de subjectieve klachten van de patiënt. In geen geval bepaalt de arts welk mechanisme de letsels heeft veroorzaakt, evenmin wie de letsels heeft toegebracht. Hoogstens kan worden bepaald dat hetgeen de patiënt beschrijft compatibel is met de objectief vastgestelde letsels.
Het medisch attest vermeldt de dagen van arbeidsongeschiktheid.
De arts dateert het medisch attest op de dag van de redactie en voegt een kopie toe aan het patiëntendossier.
4. Rol van de arts – bijzondere situaties
4.1. Medisch attest in verband met geschiktheid tot verhoor of opsluiting
Het is niet de taak van de behandelende arts een geschiktheidsattest af te leveren tot verhoor of opsluiting. De behandelende arts is gerechtigd de vraag van de politiediensten om dergelijke attesten op te stellen, te weigeren.
Geschiktheidsattesten tot verhoor of opsluiting kunnen enkel worden afgeleverd door een arts-gerechtsdeskundige, die wordt aangesteld door een gerechtelijke overheid.
4.2. Aanwezigheid van politie tijdens de zorgverlening
De situatie kan zich voordoen dat een persoon onder politiebegeleiding naar het ziekenhuis wordt gebracht voor verzorging.
In een eerder advies van de nationale raad[10] werd gesteld dat de arts de aanwezigheid van de politie in de behandelruimte of in de onmiddellijke nabijheid moet toelaten, indien de politieambtenaar van oordeel is dat de patiënt een bedreiging vormt voor de fysieke integriteit van de arts of het ziekenhuispersoneel. Wanneer de patiënt het slachtoffer is geworden van onwettig politiegeweld, bevindt hij zich evenwel in een zeer kwetsbare positie. De patiënt zal zich niet durven uitdrukken, uit angst voor latere represailles.
De nationale raad onderkent de kwetsbare positie van het slachtoffer en hecht belang aan het recht op privacy en de intimiteit van de patiënt, maar behoudt evenwel haar eerder standpunt, te meer omdat het voor de arts zeer moeilijk is om in te schatten in hoeverre de patiënt een gevaar vormt voor de fysieke integriteit van de arts en het ziekenhuispersoneel, waarvoor de arts mede verantwoordelijk is.
De arts kan bij een sterk vermoeden van onwettig politiegeweld vragen aan de politieambtenaar om zich te verwijderen uit de behandelruimte, al blijft deze laatste bevoegd om de situatie te beoordelen en al dan niet gevolg te geven aan de vraag van de arts. De arts noteert zijn vraag en de aanwezigheid van de politie in het patiëntendossier.
In deze context is het ook van belang dat de arts de letsels in het patiëntendossier noteert overeenkomstig de richtlijnen in punt 3.2 van dit advies.
4.3. Handboeien tijdens de zorgverlening
De politiediensten hebben de bevoegdheid de patiënt te boeien overeenkomstig de principes van legaliteit, noodzakelijkheid en proportionaliteit.
De arts respecteert de beslissing van de politie om de patiënt geboeid te laten en kan zich slechts tegen deze beslissing verzetten om medische redenen, bijvoorbeeld wanneer het geboeid laten van de patiënt de zorgverlening hindert. In dat geval spreken de arts en de politiediensten onderling af hoe beiden hun taken veilig en kwalitatief kunnen vervullen. Beiden zijn gehouden tot de naleving van de wettelijke hulpverplichting zoals bepaald in artikel 422bis van het strafwetboek.
4.4. Gerechtelijk-geneeskundig bezwaar – model III C
Indien de arts die het overlijden vaststelt, twijfelt over de oorzaak ervan (natuurlijk of gewelddadig), kruist hij op strook A van het formulier III C het vakje “ja” aan in de rubriek “gerechtelijk-geneeskundig bezwaar”. Daarnaast kruist hij op strook C van hetzelfde formulier onder punt 1 (aard van het overlijden) het vakje “kan niet bepaald worden” aan.
De arts die gevraagd wordt een overlijdensattest op te maken, vervult zijn opdracht op onafhankelijke en objectieve wijze en mag hierbij geen eventuele druk ondervinden door de politiediensten.[11]
[1] Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 12 december 2020, a167039
[2] Police Watch, “Violences policières et la charge de la preuve: le rôle du certificat médical”, Analyse_LDH_Le-rôle-du-certificat-médical_version-longue_decembre-2020.pdf (liguedh.be)
[3]Police Watch - Accueil; Police Watch
[4]Liga voor Mensenrechten | Dossier politiegeweld in België
[5] Art. 26, lid 1, Code van medische deontologie
[6] Art. 6, Code van medische deontologie
[7] Overeenkomstig de cascade zoals bepaald door art. 14, Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt
[8] Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 12 december 2020, a167039
[9] Art. 26, Code van medische deontologie
[10] Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 12 december 2020, a167039
[11] Zie ook advies nationale raad van de Orde der artsen van 15 februari 2020, “Druk die een arts kan ondervinden wanneer een overlijdensattest model III C/D dient te worden opgesteld”, a167003
Ondersteuning van het “Raamwerk Open Disclosure” van het Vlaams Patiëntenplatform
Ondersteuning van het “Raamwerk Open Disclosure” van het Vlaams Patiëntenplatform
De nationale raad van de Orde der artsen heeft zijn medewerking verleend bij de totstandkoming van het “Raamwerk Open Disclosure” van het Vlaams Patiëntenplatform.[1] Het Raamwerk biedt handvatten voor het verloop van een open communicatie tussen de zorginstelling, de zorgverstrekker en de patiënt na een patiëntveiligheidsincident.
Het “Raamwerk Open Disclosure” bevat tien communicatieprincipes als leidraad voor een effectief en volledig open-disclosere-proces: introductie van het communicatieproces, erkenning van het patiëntveiligheidsincident, verontschuldiging en uiten van spijt, waarheidsgetrouwe en duidelijke communicatie, verwachtingen van de patiënt en verdere planning, professionele ondersteuning, verbeteren van patiëntveiligheid, systeemaanpassingen, vertrouwelijkheid en dossiervorming, en continuïteit van de zorg.
Het “Raamwerk Open Disclosure” kadert binnen het artikel 9 van de Code van medische deontologie, dat stelt dat de arts adequaat en transparant moet handelen bij incidenten.
Het voeren van open communicatie wordt vanuit deontologisch oogpunt beschouwd als een belangrijk en essentieel aspect van kwaliteitsvolle en patiëntveilige zorg.
De arts dient op een professionele wijze en met de nodige empathie objectief en transparant te communiceren met de patiënt en zijn nabestaanden over het incident.
Een open dialoog en een nabespreking aangaande de omstandigheden en de gevolgen van het incident binnen het medisch team dat betrokken was bij het incident, verdient aanbeveling. Hiervoor kan de hulp worden ingeroepen van de hoofdarts.
Het is op deontologisch vlak aan te bevelen om binnen het ziekenhuis een “kwaliteitsteam” op te richten dat vertrouwd is met de problematiek en tevens aandacht besteedt aan een “second victim”-beleid voor de arts die betrokken is bij het incident.
Binnen het ziekenhuis zal er na een incident frequent klacht worden ingediend bij de ombudsdienst. De ombudspersoon neemt ten opzichte van het ziekenhuis een onafhankelijke positie in en kan de rol vervullen van bemiddelaar tijdens het communicatieproces.
Alle relevante incidenten die de patiënt overkomen worden op een objectieve wijze genoteerd in het patiëntendossier, evenals de bijkomende onderzoeken en behandelingen.
[1]Rapport-open-disclosure_30042021.pdf (vlaamspatientenplatform.be)
Klinische netwerking tussen ziekenhuizen - deontologische principes
1. Inleiding
De wet van 28 februari 2019 tot wijziging van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorginrichtingen, wat de klinische netwerking tussen ziekenhuizen betreft, voorziet dat elk ziekenhuis in België uiterlijk op 1 januari 2020 deel uitmaakt van een locoregionaal klinisch ziekenhuisnetwerk.(1) Hierdoor ontstaat er een nauwere en frequentere samenwerking tussen ziekenhuizen binnen een netwerk en zal de transmurale zorg worden geïntensifieerd.
Binnen elk ziekenhuisnetwerk(2) en over de grenzen heen van de netwerken(3) worden de zorgopdrachten (her)verdeeld volgens zorg-strategische criteria. Het idee bestaat erin dat meer samenwerking zal leiden tot meer efficiëntie en meer zorgkwaliteit.
2. Aandachtspunten
De schaalvergroting vergt een grote aanpassing voor de actoren op het terrein. Zowel de arts, het beheer en de directie van de ziekenhuizen, als de patiënt kunnen hierdoor moeilijkheden ondervinden.
Het is een uitdaging voor de arts om de deontologische beginselen te doen rijmen met deze nieuwe, grotere en complexere structuur. Hij dient hierbij blijvend oog te hebben voor een goede communicatie met de patiënt, zijn collega-artsen en het beheer en de directie van het ziekenhuis.
Daarnaast is het van belang dat de arts erover waakt dat de principes van professionele onafhankelijkheid, zorgcontinuïteit, vrije artsenkeuze van de patiënt en toegang tot de zorg worden gerespecteerd. De arts bekommert zich in de eerste plaats om de kwaliteit van de zorg, in het belang van de patiënt en de maatschappij.
3. Uitdagingen
3.1. Toegankelijkheid van de zorg
Om de zorgkwaliteit te kunnen waarborgen, dient de zorginstelling vlot toegankelijk te zijn. De schaalvergroting leidt ertoe dat zowel de arts als de patiënt zich, voor het verstrekken of het verkrijgen van bepaalde zorg, soms verder zal moeten verplaatsen dan voorheen. In het bijzonder voor een kwetsbare groep van patiënten, die zich moeilijk kunnen verplaatsen, is het van belang dat het subsidiariteitsprincipe(4) correct wordt toegepast, met behoud van voldoende basiszorg op lokaal vlak.
3.2. Zorgcontinuïteit
Spreiding van medische activiteiten mag niet leiden tot een vermindering van de kwaliteit van zorg in de follow-up voor de individuele patiënt. De arts waakt erover dat de continuïteit van de zorg gewaarborgd blijft. Samenwerkingsverbanden tussen artsen onderling, met duidelijke afspraken omtrent de continuïteit van de zorg en gestructureerde informatieoverdracht zijn hiervoor een waardevol hulpmiddel.
3.3. Communicatie met de patiënt
De netwerkvorming vergt, in het bijzonder in de beginperiode, een bijkomende en duidelijke communicatie met de patiënt. De therapeutische mogelijkheden, maar ook de beperkingen en interne verwijzing naar ziekenhuisartsen en -diensten binnen het netwerk worden uitgelegd aan de patiënt, nu hij misschien geconfronteerd wordt met een veranderend ziekenhuislandschap en daarbij horend verwijsgedrag.
3.4. Vrije artsenkeuze
De arts respecteert de vrije artsenkeuze van de patiënt.(5) Dit recht mag geenszins ingeperkt worden louter door de organisatie binnen het netwerk. De patiënt behoudt de vrijheid om zich te laten behandelen door een arts van zijn keuze binnen en buiten het netwerk waarop hij initieel een beroep doet.(6)
3.5. Persoonlijke levenssfeer van de patiënt
De netwerking zal ook de samenwerking tussen de ziekenhuizen bevorderen bij de ontwikkeling van informatie- en communicatietechnologie.(7) De arts respecteert het recht op privacy van de patiënt en de regels van de Algemene Verordening Gegevensbescherming.(8)
3.6. Intercollegiale relaties binnen het ziekenhuis
De schaalvergroting maakt de interactie tussen artsen onderling en tussen artsen, het beheer en de directie van de ziekenhuizen complexer.
De vorming van de ziekenhuisnetwerken vergt een inspanning van de arts voor het behoud van goede relaties met het ziekenhuis en zijn collega-artsen. In deze nieuwe context stelt de arts zich collegiaal op en respecteert hij de specifieke deskundigheid van zijn collega's en andere gezondheidszorgbeoefenaars.(9)
Intercollegiale onenigheden, die nu ziekenhuisgebonden zijn, kunnen een andere en complexere dimensie krijgen. Het is van belang overleg te plegen met collega's en problematische situaties aan te kaarten bij de netwerkhoofdarts en/of de voorzitter van de medische raad van het netwerk. Co-governance structuren zijn een bijkomend hulpmiddel om de dialoog en de interactie tussen de raad van bestuur en de directie van het netwerk met de artsen te bevorderen.
3.7. Intercollegiale relatie tussen eerste- en tweedelijnszorg
Binnen het netwerkgebeuren is de interactie van de tweede lijn met de eerste lijn cruciaal om kwalitatief hoogstaande zorg aan te bieden. In die zin is het creëren van een vast overlegorgaan tussen het klinische ziekenhuisnetwerk en de huisartsenkringen die ermee samenwerken essentieel.
4. Besluit
De klinische netwerking tussen ziekenhuizen bevordert een nauwere en frequentere samenwerking tussen universitaire, gespecialiseerde en lokale ziekenhuizen. Blijvend overleg tussen alle betrokken actoren, waaronder de extramurale zorgverleners, is onontbeerlijk. De arts bekommert zich in de eerste plaats om de kwaliteit van de zorg, in het belang van de patiënt en de maatschappij.
(1) Wet van 28 februari 2019 tot wijziging van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorginrichtingen, wat de klinische netwerking tussen ziekenhuizen betreft; Besluit van 26 april 2019 van de Vlaamse regering betreffende zorgstrategische planning; https://www.vlaamsparlement.be/commissies/commissievergaderingen/1335076/verslag/1337132
(2) Locoregionale zorgopdrachten zijn zorgopdrachten die in elk locoregionaal klinisch ziekenhuisnetwerk moeten worden aangeboden, art. 5, 3°, wet van 28 februari 2019 tot wijziging van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorginrichtingen, wat de klinische netwerking tussen ziekenhuizen betreft
(3) Supraregionale zorgopdrachten zijn zorgopdrachten die niet in elk locoregionaal klinisch ziekenhuisnetwerk mogen worden aangeboden, art. 5, 4°, wet van 28 februari 2019 tot wijziging van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorginrichtingen, wat de klinische netwerking tussen ziekenhuizen betreft
(4) Het subsidiariteitsprincipe is een vorm van organisatie die ertoe strekt dat lokaal voldoende gespecialiseerde zorg wordt aangeboden aan de patiënt.
(5) Art. 15, Code van medische deontologie 2018
(6) De vrije artsenkeuze kan (binnen een bepaalde ziekenhuisdienst) om organisatorische redenen beperkt zijn (bijvoorbeeld binnen een dienst anesthesie, radiologie, klinische biologie, enz..). Daarnaast is de vrije artsenkeuze in sommige gevallen onmogelijk, bijvoorbeeld bij dringende ingrepen, tijdens de wachtdienst of in de door de wet geregelde situaties, Commentaar bij art. 15 van de Code van Medische Deontologie 2018
(7) "Ziekenhuisnetwerken: van uittekening naar operationalisering: noodzakelijke randvoorwaarden", Zorgnet-Icuro, 7 juni 2018
(8) Art. 27, Code van medische deontologie 2018
(9) Art. 7, Code van medische deontologie 2018