keyboard_arrow_right
Deontologie

Toegang tot en het gedwongen verlaten van een ziekenhuisinstelling

De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 18 januari 1992 zijn goedkeuring gehecht aan de conclusies van een commissie van een provinciale raad in verband met drie vragen die voorgelegd werden door de medische raad van een psychiatrische instelling.

Advies van de Provinciale Raad van Luik:

1. In welke mate kan een ziekenhuisinstelling (zeg maar, meestal, de beheerder) een patiënt de toegang ontzeggen ?

Antwoord :

Indien men het woord toegang in de ruimste zin ervan opvat, zien wij geen enkele reden waarom de beheerder een patiënt de toegang zou kunnen ontzeggen.

Indien het gaat om de toegang tot een raadpleging, tot een spoedgevallendienst of tot een opneming in een ziekenhuis, kan de beheerder zich er niet tegen verzetten: de geneesheer is en blijft de enige persoon die op deontologisch, strafrechtelijk en burgerrechtelijk vlak, verantwoordelijk is voor de vaststelling van de urgentiegraad (bijstand van een persoon die in gevaar verkeert), voor de toediening en de continuïteit van de geneeskundige verzorging.

Bovendien brengt een verzoekschrift tot "opneming ter observatie", uitgaande van de procureur des Konings of van de Vrederechter, volgens de bepalingen van het K.B. van 26 juli 1991, voor de erkende psychiatrische ziekenhuizen met zich dat zij verplicht zijn de patiënt op te nemen.

Enkel in geval van een geprogrammeerde opname, die niet écht dringend is, en mits toestemming van de verantwoordelijke geneesheer, zou de instelling deze opname kunnen opschorten wanneer er sprake is van onverzekerbaarheid of insolvabiliteit van de patiënt of nog, wanneer de ziekenhuiscapaciteit volledig benut is (zie bijvoorbeeld de toepassing van het "rampenplan" dat opgelegd wordt aan de ziekenhuizen).

Wanneer een instelling niet beschikt over de diagnostische of therapeutische middelen die nodig zijn om de pathologie van de patiënt te behandelen dient de patiënt, nadat de eerste hulp verleend werd, overgebracht te worden naar een ander ziekenhuis dat beter aangepast is om hem te behandelen: deze handeling valt volledig onder de verantwoordelijkheid van de geneesheer, in het kader van de continuïteit van de zorgverlening en binnen de grenzen van zijn competentie: zij houdt geen verband met het voorwerp van de voorgelegde vraag.

2. In welke omstandigheden kan een patiënt uit een ziekenhuisinstelling gezet worden ?

Antwoord:

Het antwoord op deze vraag is eveneens gebaseerd op de bovenvermelde beginselen betreffende de medische verantwoordelijkheid. Mits de geneesheer ervoor waakt dat de continuïteit van de zorgverlening gewaarborgd wordt en hij hiertoe de nodige maatregelen treft, kan de geneesheer in sommige gevallen een einde maken aan het contract dat hij stilzwijgend gesloten heeft met de patiënt op het ogenblik dat hij aanvaard heeft hem te behandelen. Zo kan hij bijvoorbeeld een einde maken aan het contract wanneer de patiënt weigert een bepaalde behandeling te ondergaan. Dit geldt a fortiori wanneer een schriftelijke arts‑patiënt‑overeenkomst bepaalt dat de patiënt verplicht is zich te onderwerpen aan alle therapeutische maatregelen; een procedure die in de psychiatrie vaak toegepast wordt in gevallen van toxicomanie.

Hieruit volgt dat de beheerder geenszins eenzijdig en om om het welke reden kan beslissen een patiënt uit de instelling te zetten.

3. In welke mate worden de instelling, de geneesheer, ontslagen van hun verantwoordelijkheid en verplichtingen wanneer een patiënt op eigen initiatief het ziekenhuis verlaten heeft en een "décharge" ondertekend heeft ?

Antwoord:

In overeenstemming met de wetgeving legt de Code van Plichtenleer de nadruk op de eerbiediging van de vrije keuze van de patiënt.

Enkel wanneer de patiënt niet meer bij zijn volle verstand is en zijn wil niet meer vrij bekend kan maken op het ogenblik dat hij een dergelijke décharge ondertekent, worden de instelling, de geneesheer niet ontslagen van hun verantwoordelijkheid en verplichtingen.