Resultaten
Resultaten
Onverenigbaarheid tussen de functie van hoofdarts en deze van directeur van het ziekenhuis
De commissie ‘Ziekenhuisgeneeskunde’ van de Nationale Raad van de Orde van geneesheren stelde in april 2008 een leidraad op over “Taken van de hoofdarts – Deontologische richtlijnen”.
Deze leidraad is gebaseerd op de ter zake geldende wetgeving, de Code van geneeskundige plichtenleer en vroeger uitgebrachte adviezen.
Tijdens het opstellen van deze leidraad kwamen nog een aantal vragen aan bod.
Eén van deze vragen was of er een onverenigbaarheid is tussen de functie van hoofdarts en deze van directeur van het ziekenhuis.
Deze vraag werd door de Nationale Raad besproken in zijn zitting van 20 december 2008.
Advies van de Nationale Raad :
De wet betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008 handelt ondermeer over de beheerder en de directeur (als bijlage).
Artikel 8, 1°, van deze wet bepaalt dat de beheerder het orgaan is dat volgens het juridisch statuut van het ziekenhuis belast is met het beheer van de uitbating van het ziekenhuis.
Volgens artikel 8, 2°, is de directeur de persoon of de personen die door de beheerder belast is of zijn met de algemene leiding van de dagelijkse werking van het ziekenhuis.
De algemene en uiteindelijke verantwoordelijke voor de ziekenhuisactiviteit op het vlak van de organisatie en de werking alsook op het financiële vlak berust bij de beheerder (artikel 16 van de wet op de ziekenhuizen).
In elk ziekenhuis is er een directeur, die rechtstreeks en uitsluitend verantwoordelijk is tegenover de beheerder. De directeur werkt nauw samen met de hoofdarts, met het hoofd van het verpleegkundig departement, van de paramedische, administratief-financiële en technische diensten en met de ziekenhuisapotheker (artikel 17 van de wet op de ziekenhuizen).
Het koninklijk besluit van 15 december 1987 (B.S. 25 december 1987) houdende uitvoering van de artikels 13 tot en met 17 van de wet op de ziekenhuizen, handelt ondermeer over de functies en opdrachten van de hoofdarts :
Art. 2, § 1. Onder hoofdgeneesheer wordt verstaan de beoefenaar van de geneeskunde belast met de verantwoordelijkheid voor de goede gang van zaken in het medisch departement van het ziekenhuis. Hij staat in voor de algemene organisatie en coördinatie van de medische activiteit in het ziekenhuis, in samenwerking met de geneesheren-diensthoofd en met de medische staf, zoals dit per ziekenhuis nader wordt uitgewerkt in het medisch reglement.
De functie van hoofdarts is wettelijk onverenigbaar met:
het voorzitterschap van de medische raad (artikel 18 van de wet op de ziekenhuizen); de hoedanigheid van lid van het ethisch comité (artikel 1 van het Koninklijk besluit van 12 augustus 1994 tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 oktober 1964 tot bepaling van de normen die door de ziekenhuizen en hun diensten moeten worden nageleefd); de functie van ombudsman/-vrouw (artikel 3 van het Koninklijk besluit van 8 juli 2003 houdende vaststelling van de voorwaarden waaraan de ombudsfunctie in de ziekenhuizen moet voldoen).
De Nationale Raad stelt enerzijds vast dat er wettelijk geen onverenigbaarheid is tussen de functie van hoofdarts en deze van directeur van het ziekenhuis en anderzijds dat de functies en de opdrachten van de directeur en de hoofdarts verschillend zijn.
De aard van de opdracht van de hoofdarts vergt dat deze een brugfunctie vervult tussen de ziekenhuisartsen en het beheer en de directie van het ziekenhuis.
“Bij het vervullen van zijn of haar opdracht zal de hoofdarts steeds een delicaat evenwicht moeten betrachten: enerzijds het realiseren van de medisch- organisatorische eisen die aan het ziekenhuis gesteld worden en anderzijds het respecteren van de autonomie van de artsen inzake diagnose en behandeling.”(1)
Vanuit deontologisch standpunt is de Nationale Raad dan ook van mening dat wegens mogelijke belangenconflicten het niet aangewezen is dat de functie van hoofdarts gecombineerd wordt met de functie van directeur.
Bijlage
10 JULI 2008. - Wet betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008.
Art. 8. (8) Met het oog op de toepassing van deze gecoördineerde wet :
1° wordt verstaan onder beheerder : het orgaan dat volgens het juridisch statuut van het ziekenhuis belast is met het beheer van de uitbating van het ziekenhuis;
2° wordt verstaan onder directeur : de persoon of de personen door de beheerder belast met de algemene leiding van de dagelijkse werking van het ziekenhuis;
Art. 16. (16) De algemene en uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de ziekenhuisactiviteit op het vlak van de organisatie en de werking alsook op het financiële vlak berust bij de beheerder.
De beheerder bepaalt het algemeen beleid van het ziekenhuis; hij neemt de beheersbeslissingen met inachtneming van de specifieke bepalingen en procedures voorzien in Titel IV.
Art. 17. (17) In elk ziekenhuis is er een directeur. Hij is rechtstreeks en uitsluitend verantwoordelijk tegenover de beheerder.
De directeur werkt nauw samen met de hoofdgeneesheer, het hoofd van het verpleegkundig departement, van de paramedische, van de administratief-financiële en van de technische diensten en met de ziekenhuisapotheker.
Militaire artsen – tuchtrechtelijke bevoegdheid van de orde van geneesheren
Naar aanleiding van een aan hem voorgelegde vraag betreffende de behandeling van een burger in het militaire ziekenhuis Koningin Astrid door een militair arts, trekt een provinciale raad de aandacht van de Nationale Raad op het statuut van deze artsen die zowel militairen als burgers behandelen.
De Nationale raad bestudeert de materie en richt een brief aan de bevoegde ministers.
BRIEF AAN MEVROUW LAURETTE ONKELINX, MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN VOLKSGEZONDHEID, EN AAN DE HEER PIETER DE CREM, MINISTER VAN LANDSVERDEDIGING :
Tijdens de vergadering van 22 december 2007 heeft de Nationale Raad van de Orde van geneesheren het volgende advies uitgebracht.
De uitoefening van de geneeskunde in het kader van een militair ambt verschilt minstens op twee punten van de ‘burgerlijke’ geneeskunde.
In de eerste plaats vallen de ziekenhuizen beheerd door het ministerie van Defensie niet onder het toepassingsbied van de gecoördineerde wet op de ziekenhuizen van 7 augustus 1987. Als ziekenhuis wordt alleen het militair hospitaal Koningin Astrid beheerd door de FOD Defensie.
Ten tweede is enkel de militaire arts, in tegenstelling tot de praktijkvoerende niet-militaire arts, niet wettelijk verplicht zich in te schrijven op de Lijst van de Orde van geneesheren, behalve indien hij de geneeskunde beoefent buiten zijn militair ambt (artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der geneesheren).
De Nationale Raad is van mening dat dit onderscheid niet meer gerechtvaardigd is en de belangen van de patiënten kan schaden.
De wet op de ziekenhuizen
De uitbreiding van het toepassingsgebied van de wet op de ziekenhuizen op het militair hospitaal Koningin Astrid dient de belangen van de patiënten, zowel de burgerlijke als de militaire patiënten.
De gecoördineerde wet op de ziekenhuizen, evenals zijn talrijke uitvoeringsbesluiten, zet verschillende structuren of procedures op waarvan de doelstellingen in het belang van de patiënten zijn. Het oprichten van een commissie voor ethiek, een medische raad, diensten bevoegd inzake ziekenhuishygiëne of nog de organisatie van een medische audit zijn stuk voor stuk kwaliteitsfactoren vereist door de wet van 7 augustus 1987 en zijn uitvoeringsbesluiten.
Het is niet meer te rechtvaardigen deze structuren niet op te zetten binnen het militair hospitaal Koningin Astrid. De patiënten hebben recht op dezelfde kwaliteitsstandaarden zowel in een burgerlijk als een militair ziekenhuis.
Verschillende recente gebeurtenissen hebben trouwens aangetoond dat het wenselijk zou zijn in het militair hospitaal Koningin Astrid toch ten minste een medische raad en een commissie voor ethiek op te richten.
In zijn advies van 17 juli 2004 (TNR nr. 106, december 2004, p. 3) pleitte de Nationale Raad voor het installeren van een medische raad binnen het militair ziekenhuis Koningin Astrid.
Inschrijving bij de Orde
Uit de lectuur van artikelen 2 en 5 van het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der geneesheren blijkt dat de Orde slechts gezag en rechtsmacht heeft over de legerartsen wanneer ze de geneeskunde uitoefenen buiten hun militair ambt.
De Nationale Raad is van mening dat dit afwijkende stelsel ingaat tegen de belangen van de patiënten en moeilijk verenigbaar is met de realiteit op het terrein.
Hij wijst er vooreerst op dat de term “militair ambt” verwarring schept. Zoals de Nationale Raad het benadrukte in zijn advies van 17 juli 2004 : “Wanneer militaire artsen bijna uitsluitend burgers verzorgen in bepaalde diensten van de militaire ziekenhuizen, kan men zich afvragen of ze nog altijd handelen ‘in het kader van hun militaire activiteiten’.” In zijn arrest nr. 131.903 van 28 mei 2004 werpt de Raad van State een nieuw licht op deze vraagstelling : « Considérant […] que les médecins qui exercent leur art à l’hôpital militaire de la base Reine Astrid sont des médecins militaires ; que, dans la pratique de l’art médical, ils relèvent de l’autorité de l’Ordre des médecins […] ». (Overwegend dat de artsen die hun kunde uitoefenen in het militair hospitaal van de basis Koningin Astrid legerartsen zijn; dat ze, bij de uitoefening van de geneeskunde, onder het gezag van de Orde van geneesheren vallen).
Deze interpretatie van de artikelen 2 en 5 van het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 toont voldoende aan dat dit afwijkende stelsel ontoepasbaar is.Ten tweede stelt de Nationale Raad in zijn advies van 17 juli 2004 het volgende vast: “Op te merken valt dat omzeggens alle legerdokters op de Lijst van de Orde ingeschreven zijn daar zij ook buiten hun militaire ambt de geneeskunde uitoefenen. Dit brengt mee dat zij vertrouwd zijn met de regels van de medische deontologie en overtuigd zijn van het belang van de naleving ervan in hun contacten met burgerpatiënten, verwijzers en verzorgingsinstellingen. De Nationale Raad stelt met voldoening vast dat de legerartsen in hun contacten met burgerpatiënten zowel binnen als buiten hun militaire ambt dezelfde deontologische regels naleven wat ook kan worden gezegd over hun contacten met verwijzers. Zo ondervinden patiënten en verwijzers in hun contacten met bv. brandwondencentra nauwelijks enig verschil tussen militaire en burgerlijke ziekenhuizen”. Deze vaststelling toont de nutteloosheid van deze afwijking aan.
Ten derde stelt de Nationale Raad vast dat het militair ziekenhuis Koningin Astrid niet enkel legerartsen tewerkstelt. Sommige artsen zijn burgerlijke artsen zonder militair statuut en als dusdanig ingeschreven op de Lijst van de Orde van geneesheren. Er is geen reden om de militaire en burgerlijke artsen die in eenzelfde instelling werken te onderwerpen aan verschillende deontologische regels en aan een verschillend tuchtrecht. Het gaat om de bescherming van de patiënten.
Tot slot neemt de Nationale Raad akte van de nieuwe formulering van artikel 157 van de Grondwet, herzien op 17 december 2002 met het oog op het afschaffen van de militaire rechtscolleges in vredestijd. Ten gevolge van deze grondwetsherziening worden de bevoegdheden van de militaire gerechten van nu af aan uitgeoefend door “de burgerlijke rechtscolleges die strafzaken behandelen (politierechtbanken, rechtbanken van eerste aanleg, hoven van beroep en hoven van assisen). De misdrijven die door militairen zijn gepleegd, zullen op dezelfde wijze worden opgespoord, vervolgd en berecht als de misdrijven gepleegd door andere burgers”. Er is geen reden om deze houding niet te volgen op tuchtrechtelijk vlak.
Om deze redenen acht de Nationale Raad het nodig de artikelen 2 en 5 van het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 te wijzigen zodat alle artsen die gerechtigd zijn in België de geneeskunde uit te oefenen onder het gezag en de rechtsmacht vallen van de Orde van geneesheren. De toepassing van de tuchtregels van de Orde van geneesheren belet geenszins de parallelle toepassing van een tuchtstelsel eigen aan het militaire regime.
De Nationale Raad zou het aan deze zaak voorbehouden gevolg willen vernemen.
Zie de parlementaire vraag nr. 14612 van dhr. T. KELCHTERMANS aan de minister van Landsverdediging over "experimenten met nog te ontwikkelen nieuwe medische producten in het Militair Hospitaal te Neder-over-Heembeek”, Vr. en Antw., Kamer, 2006-2007, COM 1256, 26/03/2007.
www.raadvst-consetat.be
Herziening van artikel 157 van de Grondwet, Gedr. St., Senaat, gew. zitt. 2001-2002, nr. 2-697/4, p. 6.