keyboard_arrow_right
Deontologie

Aids en het medisch beroepsgeheim

De AIDS‑epidemie is, helaas, zoals oorlogen en gewapende conflicten een nieuwe aansporing gebleken tot verdere vooruitgang en uitdieping van onze kennis inzake immunologie, virologie en therapeutie. Zij kwam als geroepen om ons, Westerlingen, te wijzen op de vergankelijkheid van het menselijke ras en de risico's waaraan het constant bloot staat niettegenstaande de ontzettende vlucht van de geneeskunde gedurende de laatste drie generaties.

Met het verdwijnen in onze Westerse landen van de laatste der epidemieën, met name poliomyelitis, en met het overwinnen van de honger en de grote endemieën zoals tuberculose en syphilis, groeide gedurende enige tijd het geloof in de opkomst van een nieuwe alternatieve geneeskunde aangepast aan de, voortaan alleen nog, goedaardige aandoeningen. Die evolutie deed velen wellicht de wrede en boosaardige wetten van de Natuur uit het oog verliezen.

Nu het algemeen is doorgedrongen dat het om een ernstige ziekte gaat die niet langer door een goede hygiëne, door sport of goede levensgewoonten kan worden ontlopen, wordt AIDS door een deel van onze tijdgenoten als de prijs van de zonde bestempeld. Want groot is inderdaad hun overtuiging dat een deugdzaam, bescheiden en gematigd mens niet ziek kàn worden. De onvoorziene en plotse opkomst van AIDS heeft echter totaal onverwacht ook de eerbied voor de meest controversiële tradities van het medisch corps weer in ere hersteld. Daarbij denk ik in de eerste plaats aan de toewijding van de arts. Het is toch onvoorstelbaar dat een arts voor de verleiding van onze hedonistische en lafhartige maatschappij bezwijkt en uit vrees voor besmetting zorgverlening zou weigeren aan AIDS‑patiënten ? Het is toch onvoorstelbaar dat het medisch corps alleen de verzorging zou aanvaarden van AIDS‑patiënten die voldoende rijk zijn om het besmettingsrisico aanvaardbaar te maken ? ! Het kan niet voldoende worden onderstreept hoe erkentelijk AIDS‑patiënten zijn dat zij bij de artsen terecht kunnen voor hulp, medeleven en vooral, dat zij erop kunnen rekenen dat het medisch beroepsgeheim door hun arts op absolute wijze en zonder enige concessie zal worden geëerbiedigd. Het zou voor hen zonder meer een ramp zijn indien hun ziekte op een misplaatste manier aan het licht kwam.

Door de opkomst van AIDS kwam ook de fundamentele waarde van een aantal voorzorgsmaatregelen in de dagelijkse geneeskundepraktijk onder de aandacht zoals met name, de regels op het stuk van hygiëne en sterilisatie, de maatregelen ter voorkoming van besmetting en de maatregelen om injecties met infectierisico's tot een strikt minimum te herleiden.

Terwijl bijna overal ter wereld vanuit een bepaalde en invloedrijke hoek geageerd wordt om de zin van de medische research en wetenschap in vraag te stellen, en zelfs de bestaansredenen en de doeltreffendheid ervan worden ontkend, heeft de opkomst van AIDS ten slotte op een buitengewoon dramatische manier aangetoond dat zowel zuiver wetenschappelijke, als toegepaste research een absolute noodzaak zijn en dat onze maatschappij die research moet aanmoedigen als zij zich afdoende tegen deze gesel wil beschermen.

Vastgesteld wordt dat alhoewel een aantal, zij het een vrij beperkt aantal, van onze collegae menen de grondbeginselen van onze professionele ethiek te kunnen ignoreren, denigreren en tegenspreken, het brede publiek en zelfs zijn vertegenwoordigers, die principes daarentegen als een verworven gegeven beschouwen. Is dat geen bijkomende aanmoediging voor ons allen om onze eed getrouw te blijven ?

Dr J. FARBER,
Ondervoorzitter van de Nationale Raad