keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

Vorige pagina

4

pagina

Aids25/06/1988 Documentcode: a041013
report_problem De laatste alinea van dit advies werd vervangen door punt 14 van het advies : OT 63 p. 25, a063006
Aids en verzekeringen

Het rapport dat in de vergadering van 7 mei 1988 aan de Nationale Raad werd voorgelegd wordt definitief goedgekeurd.

Advies van de Nationale Raad:

Wij hebben kennis genomen van Uw brief van 14 maart 1988 m.b.t. de HlV‑test die op verzoek van een verzekeringsmaatschappij bij patiënten wordt uitgevoerd.

Vanuit ethisch oogpunt stelt deze situatie weinig problemen. De patiënt mag slechts aan een onderzoek of een behandeling worden onderworpen op voorwaarde dat hij daarmee instemt. Ook voor een eventuele bloedafname is bijgevolg die toestemming vereist.

De resultaten van een onderzoek mogen vanzelfsprekend slechts aan de patiënt zelf worden medegedeeld en aan niemand anders, ongeacht de redenen. Bijgevolg mogen de resultaten van een positieve HlV‑test alleen door de patiënt zelf aan zijn verzekeringsmaatschappij worden medegedeeld. Het behoort de arts om de patiënt over de gevolgen van een dergelijke mededeling voor te lichten.

Wat de houding betreft van de adviserende geneesheer of de geneesheer die door een verzekeringsmaatschappij wordt aangesteld, is het evident dat de arts verplicht is de patiënt over zijn functie in te lichten en hem ervan te verwittigen dat hij ten opzichte van de verzekeringsmaatschappij niet door de zwijgplicht is gebonden. Deze test mag, evenmin als andere testen of onderzoekingen, niet worden uitgevoerd zonder dat de patiënt wordt verwittigd of ingelicht. Indien de patiënt met de voorgenomen test instemt, deelt de arts het resultaat mee aan de patiënt en aan de verzekeringsmaatschappij die hem met de opdracht heeft belast.

Aids11/04/1987 Documentcode: a037017
Aids

Onderstaande circulaire uitgaande van de Provinciale raad van Brabant met het Frans als voertaal werd op 11 april 1987 door de Nationale Raad goedgekeurd.

AIDS deed tal van vragen rijzen. De publieke opinie is verontrust en veel artsen maken zich zorgen. Die situatie gaf aanleiding tot een reeks ongerechtvaardigde reacties.

De Provinciale raad van de Orde der geneesheren van Brabant met het Frans als voertaal wenst daarom de ethische principes van de geneeskunde in herinnering te brengen:

  • alle patiënten zijn gelijk en elke vorm van discriminatie is verboden;

  • elk individu heeft recht op eerbied voor zijn persoonlijke levenssfeer en een absoluut respect voor zijn vertrouwelijke mededelingen;

  • in het vlak van de gezondheid kan de individuele vrijheid slechts worden beperkt in het belang van de collectiviteit en voor zover het voordeel voor de samenleving aanzienlijk groter is dan de door het individu ondervonden nadelen;

  • elke arts heeft een preventieve, informatieve en educatieve opdracht; de bevoorrechte arts‑patiënt relatie is meer dan ooit van essentieel belang.

Rekening houdend met onze ethiek en de problemen van onze samenleving, heeft de Provinciale raad van de Orde der geneesheren van Brabant met het Frans als voertaal volgende richtlijnen uitgevaardigd:

  1. De arts heeft de plicht zich op de hoogte te houden van de vooruitgang van de wetenschappelijke kennis i.v.m. deze ziekte.

  2. Artsen en paramedici zijn beroepshalve blootgesteld aan accidentele besmettingen via contacten met bloed, secreties en excrementen van patiënten. Zij moeten bovendien vermijden via hun medische verstrekkingen de virus van de ene op de andere persoon over te dragen.

    De artsen moeten zelf de vereiste hygiëne‑ en steriliteitsvoorschriften naleven en deze ook doen naleven door de paramedische medewerkers waarvoor zij aansprakelijk zijn. Bedoelde voorschriften moeten gebaseerd zijn op de door de wetenschappelijke autoriteiten uitgevaardigde aanbevelingen.

  3. Bij correcte naleving van de voorschriften inzake hygiëne zijn risico's van besmetting en overdracht nagenoeg te verwaarlozen. De arts mag om deze reden in geen enkel geval de nodige verzorging weigeren aan een HlV‑virus seropositieve patiënt of een patiënt behorend tot een HlV‑risicogroep. De arts moet zijn patiënt tot vertrouwen aanzetten onder het zegel der meest absolute geheimhouding.

  4. In het ziekenhuismilieu moet de arts ervoor waken dat de HlV‑seropositiviteit voor de patiënt geen discriminatie in verzorging of comfort meebrengt door bij iedereen dezelfde hygiëneregels na te leven.

    De voorwaarden waaronder HlV‑informatie wordt doorgegeven moeten een strikt confidentiële mededeling waarborgen met inachtneming van het medisch beroepsgeheim.

  5. Bij besmetting door het HlV‑virus ontstaan na enkele weken of maanden antilichamen die via laboratoriumtests worden opgespoord. Een positieve test heeft vérstrekkende gevolgen voor de besmette persoon. Het is wenselijk dat bedoelde tests gebeuren met de expliciete toestemming van de persoon in kwestie. De resultaten mogen enkel aan de persoon zelf worden medegedeeld en alleen in geval van bewezen positiviteit. Dat moet gebeuren met de nodige omzichtigheid, uitleg en aanbevelingen.

  6. Bij seropositieve personen moet er worden op aangedrongen dat zij hun mogelijke bron van infectie alsmede de door hen mogelijks besmette personen verwittigen. Zij moeten worden voorgelicht over de geëigende middelen om andere besmettingen te voorkomen.

  7. Een enquête tot opsporing van HlV‑antilichamen bij een bevolking mag slechts om wetenschappelijke doeleinden gebeuren. Dergelijke enquête is deontologisch maar aanvaardbaar indien de betrokkene daarmee vooraf heeft ingestemd, de eerbiediging van het medisch geheim en de persoonlijke levenssfeer worden gegarandeerd en waarborgen bestaan op het punt van de niet-discriminatie.

  8. Artsen die bedoelde tests hebben aangevraagd in hun hoedanigheid van verzekeringsgeneesheer, arbeidsgeneesheer of belast met een onderzoek, mogen in geen enkel geval deze individuele resultaten aan hun opdrachtgevers mededelen. In geval van een positieve test, moeten zij de betrokkene of diens behandelende geneesheer verwittigen.

  9. Artsen werkzaam in laboratoria voor klinische biologie moeten ervoor waken dat resultaten van serologische tests voor HIV slechts aan de geneesheer‑aanvrager worden medegedeeld en bij voorkeur op zijn particulier adres.

  10. De artsen moeten risico‑personen voorlichten en hen ertoe aanzetten tests te ondergaan. Deze vrijwillige opsporing mag slechts gebeuren indien bedoelde personen de zekerheid hebben dat de resultaten vertrouwelijk zullen blijven en zijzelf niet het voorwerp van discriminatie zullen uitmaken.

  11. In ons land wordt transfusie‑bloed aan een strenge bij wet opgelegde controle onderworpen. Het besmettingsrisico is te verwaarlozen maar niet onbestaande. Voor elke transfusie moet derhalve een voldoende reden bestaan. Artsen hebben de plicht hun patiënten die tot risicogroepen behoren, ervan te overtuigen geen bloed, sperma of organen te geven.

  12. In het huidige stadium van de medische wetenschap bestaat gen enkele deontologische rechtvaardiging om seropositieve zieken verplicht in bepaalde eenheden of zogenaamde gespecialiseerde centra onder te brengen.

  13. Het HlV‑virus besmet druggebruikers die niet‑steriel materiaal gebruiken. De jeugd moet worden gewaarschuwd tegen het bijkomende risico van intraveneus druggebruik.

    De arts heeft de plicht het gebruik van steriel wegwerpmateriaal aan te bevelen voor injecties door zowel artsen, paramedici als anderen.

  14. Volgens het huidige stadium van de medische wetenschap wordt het virus niet overgedragen door niet‑seksuele contacten binnen het gezin, het werkmilieu of de school. Risico‑personen en seropositieve personen mogen dus op geen enkele manier worden gediscrimineerd. De arts mag zich in geen geval tot enige vorm van discriminatie lenen.

  15. Het virus wordt via seksuele weg overgedragen: zowel homoseksuele als heteroseksuele. Het risico van besmetting verhoogt met het aantal partners en zeker wanneer de partner tot een risicogroep behoort of zich prostitueert. Voorts moet de arts zijn patiënten voorlichten in verband met preventie.

Aids01/01/1987 Documentcode: a037001
Aids en het medisch beroepsgeheim

De AIDS‑epidemie is, helaas, zoals oorlogen en gewapende conflicten een nieuwe aansporing gebleken tot verdere vooruitgang en uitdieping van onze kennis inzake immunologie, virologie en therapeutie. Zij kwam als geroepen om ons, Westerlingen, te wijzen op de vergankelijkheid van het menselijke ras en de risico's waaraan het constant bloot staat niettegenstaande de ontzettende vlucht van de geneeskunde gedurende de laatste drie generaties.

Met het verdwijnen in onze Westerse landen van de laatste der epidemieën, met name poliomyelitis, en met het overwinnen van de honger en de grote endemieën zoals tuberculose en syphilis, groeide gedurende enige tijd het geloof in de opkomst van een nieuwe alternatieve geneeskunde aangepast aan de, voortaan alleen nog, goedaardige aandoeningen. Die evolutie deed velen wellicht de wrede en boosaardige wetten van de Natuur uit het oog verliezen.

Nu het algemeen is doorgedrongen dat het om een ernstige ziekte gaat die niet langer door een goede hygiëne, door sport of goede levensgewoonten kan worden ontlopen, wordt AIDS door een deel van onze tijdgenoten als de prijs van de zonde bestempeld. Want groot is inderdaad hun overtuiging dat een deugdzaam, bescheiden en gematigd mens niet ziek kàn worden. De onvoorziene en plotse opkomst van AIDS heeft echter totaal onverwacht ook de eerbied voor de meest controversiële tradities van het medisch corps weer in ere hersteld. Daarbij denk ik in de eerste plaats aan de toewijding van de arts. Het is toch onvoorstelbaar dat een arts voor de verleiding van onze hedonistische en lafhartige maatschappij bezwijkt en uit vrees voor besmetting zorgverlening zou weigeren aan AIDS‑patiënten ? Het is toch onvoorstelbaar dat het medisch corps alleen de verzorging zou aanvaarden van AIDS‑patiënten die voldoende rijk zijn om het besmettingsrisico aanvaardbaar te maken ? ! Het kan niet voldoende worden onderstreept hoe erkentelijk AIDS‑patiënten zijn dat zij bij de artsen terecht kunnen voor hulp, medeleven en vooral, dat zij erop kunnen rekenen dat het medisch beroepsgeheim door hun arts op absolute wijze en zonder enige concessie zal worden geëerbiedigd. Het zou voor hen zonder meer een ramp zijn indien hun ziekte op een misplaatste manier aan het licht kwam.

Door de opkomst van AIDS kwam ook de fundamentele waarde van een aantal voorzorgsmaatregelen in de dagelijkse geneeskundepraktijk onder de aandacht zoals met name, de regels op het stuk van hygiëne en sterilisatie, de maatregelen ter voorkoming van besmetting en de maatregelen om injecties met infectierisico's tot een strikt minimum te herleiden.

Terwijl bijna overal ter wereld vanuit een bepaalde en invloedrijke hoek geageerd wordt om de zin van de medische research en wetenschap in vraag te stellen, en zelfs de bestaansredenen en de doeltreffendheid ervan worden ontkend, heeft de opkomst van AIDS ten slotte op een buitengewoon dramatische manier aangetoond dat zowel zuiver wetenschappelijke, als toegepaste research een absolute noodzaak zijn en dat onze maatschappij die research moet aanmoedigen als zij zich afdoende tegen deze gesel wil beschermen.

Vastgesteld wordt dat alhoewel een aantal, zij het een vrij beperkt aantal, van onze collegae menen de grondbeginselen van onze professionele ethiek te kunnen ignoreren, denigreren en tegenspreken, het brede publiek en zelfs zijn vertegenwoordigers, die principes daarentegen als een verworven gegeven beschouwen. Is dat geen bijkomende aanmoediging voor ons allen om onze eed getrouw te blijven ?

Dr J. FARBER,
Ondervoorzitter van de Nationale Raad

Aids19/10/1985 Documentcode: a034005
AIDS en gevangenis

De Nationale Raad wordt om advies verzocht betreffende verschillende aspecten van AlDS‑preventie in de gevangenissen en meer bepaald over de vragen of:

  1. een gevangene kan worden verplicht een bloedmonster te laten afnemen ter bepaling of hij/zij al dan niet drager is van het AlDS‑virus ?
  2. het resultaat van dit (al dan niet verplicht) onderzoek, in een of andere vorm aan de directie van de instelling mag worden medegedeeld zodat maatregelen kunnen worden genomen ter bescherming van de gevangenisbewakers en de andere gedetineerden ?

In zijn vergadering van 19 oktober 1985, bracht de Nationale Raad het volgende advies uit:

Als antwoord op Uw eerste vraag, zal deze opsporing zoals vermeld onder punt 3 van bijlage 1, niet worden opgelegd aan de gedetineerden die haar weigeren.

Wat Uw tweede vraag betreft, is de Nationale Raad de mening toeg edaan dat de algemene regel van het beroepsgeheim de mededeling van resultaten van analyses aan derden verbiedt.

***

De bijlage waaraan gerefereerd wordt in bovenstaand advies, betreft een advies uitgebracht door de Provinciale raad van de Orde der geneesheren van Brabant/F en waarvan de tekst luidt als volgt:

1. Het is aangewezen om in de gevangenissen bij de risicogroepen het voorkomen van het LAV/HTLV 3 op te sporen.
2. De namen van de gedetineerden bij wie deze opsporing wordt uitgevoerd en de individuele resultaten behoren tot het medisch geheim.
3. Deze opsporing zal niet worden opgelegd aan de gedetineerden die haar weigeren.
4. Deze opsporing wordt toegestaan aan elke gedetineerde die haar aanvraagt.
5. Het resultaat wordt aan de betrokkene medegedeeld door de geneesheer. In geval van een positief resultaat, wordt het medegedeeld met de nodige uitleg en voorzichtigheid.
6. De seropositieve gedetineerden hebben het recht het advies in te winnen van een bevoegd geneesheer van hun keuze.
7. De seropositieve gedetineerden mogen niet gepenaliseerd worden omwille van hun toestand. Zij hebben het recht op dezelfde behandeling en op dezelfde voordelen als de andere gedetineerden. Zij hebben dezelfde verplichtingen.
8. De seropositieve gedetineerden moeten op de hoogte worden gebracht van de individuele maatregel die de verspreiding van het virus belet.
9. Het is thans medisch noch ethisch verantwoord de seropositieve gedetineerden samen te brengen in een of meer eenheden die voor hen zouden zijn gereserveerd.
10. In zijn contacten met de administratie of de gerechtelijke overheid, zal de geneesheer er bijzonder over waken dat in deze gevallen de algemene regel van het medisch geheim bewaard blijft.
11. De gevangenisartsen hebben de plicht op de hoogte te blijven van de wetenschappelijke evolutie betreffende deze ziekte.
Hun werkgever, met name de administratie, heeft de plicht hierbij te helpen.

Aids15/06/1985 Documentcode: a034004
AIDS

Op de Nationale Raad liep een verzoek om advies binnen vanwege het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking met betrekking tot het uitvoeren van een test tot opsporing van AlDS‑dragers. Bedoelde test zou worden uitgevoerd bij kandidaten‑beursstudenten en stagiairs afkomstig uit Centraal Afrika en gesubsidieerd door de Staat, alsmede bij de Belgen die voor rekening van de Belgische Staat in Centraal Afrika verblijven.

De vraag die daarbij wordt gesteld is of de resultaten van die test aan de betrokkenen moeten worden medegedeeld.

- De Nationale Raad heeft op 15 juni 1985 onderstaand advies gericht aan de Hoofdgeneesheer‑Directeur van het Geneeskundig Centrum van het Ministerie van Buitenlandse Zaken:

De Nationale Raad is van oordeel dat bij gebrek aan een bindende wetgeving terzake, het uitvoeren van deze test afhangt van de toestemming van de betrokkenen. Het resultaat van de test moet aan de behandelende geneesheer worden overgemaakt.

Aangezien deze aangelegenheid Volksgezondheid aanbelangt, zijn wij zo vrij Uw schrijven alsmede ons antwoord over te maken aan de Minister die Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft.

- De Nationale Raad bracht deze kwestie ter kennis van de Minister van Volksgezondheid bij brief van 26 juni 1986 :

Ik heb de eer U ingesloten een kopie te doen toekomen van een deontologische vraag (1) aan de Nationale Raad voorgelegd door Dr Y. VIERENDEEL, Hoofdgeneesheer‑Directeur van het Geneeskundig Centrum van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, alsmede van het antwoord dat de Nationale Raad gemeend heeft hierin te moeten geven.

(1) "De geneesheren‑ambtenaren van het Geneeskundig Centrum van Buitenlandse Zaken worden door hun Departement verzocht de nodige maatregelen te treffen om het binnenkomen van AlDS‑dragers in ons land maximaal te beletten.
Daarom werd beslist dat voortaan bij de kandidaten-beursstudenten en stagiairs afkomstig uit Centraal Afrika en gesubsidieerd door de Staat, een onderzoek naar anti‑HTLV3 zal worden uitgevoerd en bij positieve resultaten, zij ongeschikt zullen worden bevonden.
Zij zijn evenwel van oordeel dat een ethisch probleem rijst wanneer deze test eveneens zou worden uitgevoerd op Belgen die voor rekening van de Belgische Staat in Centraal Afrika verblijven. Zij moeten zich over de geschiktheid van deze ambtenaren uitspreken maar een positieve test zou de beoordeling niet beïnvloeden. Bovendien kan geen enkele behandeling worden voorgesteld. Zij vrezen ten slotte, dat wanneer deze personen van het positief resultaat worden ingelicht en deze zich ervan bewust zijn dat zij hun eventuele partner kunnen besmetten, psychologische en familiale problemen zuilen ontstaan.
Zij zouden het ten zeerste op prijs stellen Uw advis te mogen kennen in deze kwestie die van hoogdringende aard is, aangezien de meeste ontwikkelingswerkers eerstdaags naar ons land terugkeren".

Vorige pagina

4

pagina