Arbeidsgeneeskunde - Opsporing alcoholisme bij werknemers
Arbeidsgeneeskunde – Opsporing alcoholisme bij werknemers
Een provinciale raad legt de Nationale Raad een brief voor van een arbeidsgeneesheer. Deze vraagt of het deontologisch en wettelijk toegelaten is een CDT-gehaltebepaling uit te voeren binnen het exclusieve kader van een onderzoek tot werkhervatting van een alcoholafhankelijke werknemer die een veiligheidsfunctie bekleedt.
Advies van de Nationale Raad :
De Nationale Raad ging in zijn vergadering van 3 april 2004 voort met de bespreking van uw brief betreffende het uitvoeren van een CDT-gehaltebepaling (serumgehaltebepaling bij laag siaalzuurhoudend transferrine) binnen het exclusieve kader van een onderzoek tot werkhervatting van een alcoholafhankelijke werknemer die een veiligheidsfunctie bekleedt.
In uw brief kwamen drie vragen aan bod : het gebruik van de test, de mogelijkheid hem op te leggen en, ten slotte bij weigering, de mogelijkheid een tijdelijke arbeidsongeschiktheid uit te spreken.
De wetsbepalingen betreffende het toezicht op de gezondheid van de werknemers laten de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer vrij eventueel gebruik te maken van nieuwe methoden die op het vlak van de resultaten dezelfde waarborgen bieden inzake geldigheid en betrouwbaarheid als de doorgaans gebruikte testen. Hij licht het Comité voor preventie en bescherming op het werk erover in en deelt daarbij zijn keuzecriteria mee : gezondheidstoestand van de werknemer, antecedenten, aard en omvang van de risico’s.
De Nationale Raad is niet bevoegd om zich uit te spreken over de waarde van de CDT-test in vergelijking met de vroeger gebruikte testen. Hij wijst er evenwel op dat uit de verstrekte documentatie blijkt dat de resultaten van deze test beperkingen hebben. Zo varieert de sensibiliteit tussen 39 en 94 % en de specificiteit tussen 82 en 100 %, afhankelijk van de referenties.
Wat het tweede punt betreft, meent de Nationale Raad dat de recente Patiëntenrechtenwet, in overeenstemming met de deontologische regels, niet toelaat een diagnostische test uit te voeren die niet voorzien is in het kader van het gebruikelijke toezicht op de gezondheidstoestand van de werknemer, zonder dat deze laatste toestemming gegeven heeft. De werknemer dient op voorhand alle nodige inlichtingen verkregen te hebben over de aard van de test, de betekenis van de resultaten en de eventuele gevolgen ervan op zijn beroepssituatie.
Zowel de wettelijke als de deontologische regels kennen de betrokkene het recht toe een diagnostische test te weigeren die niet voorzien is in de besluiten betreffende het toezicht op de gezondheid van de werknemers. Deze weigering kan dan ook niet als argument gebruikt worden om een beslissing te nemen van tijdelijke arbeidsongeschiktheid noch om iemand te verwijderen uit de functie die hij voordien bekleedde.
Bovendien suggereert een verhoogd serumgehalte van CDT een chronisch alcoholverbruik, maar het laat niet toe vast te stellen dat de werknemer zich in kennelijke staat van dronkenschap bevindt tijdens de werkuren en/of minder geschikt is om zijn werkpost te bekleden. Zoals de Nationale Raad reeds beklemtoonde in zijn vroegere adviezen hieromtrent is het op basis van andere argumenten zoals die verstrekt door de anamnese, het klinisch onderzoek, indien nodig aangevuld met functionele testen aangepast aan de uitgeoefende functie, dat de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, na de betrokkene erover te hebben ingelicht, eventueel aan de werkgever zal kunnen voorstellen de werknemer over te plaatsen naar een functie die meer aangepast is aan zijn gezondheidstoestand, zonder aan de werkgever de medische rechtvaardiging mede te delen.