Resultaten
Resultaten
Deontologische plicht van de arts tot het dragen van een mondmasker in zijn medisch kabinet als preventiemaatregel om de verdere circulatie van het Coronavirus te verhinderen
De nationale raad van de Orde der artsen heeft in zijn vergadering van 17 september 2022 de vraag onderzocht of de arts deontologisch verplicht is een mondmasker te dragen in zijn dokterspraktijk (inclusief de wachtzaal).
In de ziekenhuizen en de zorginstellingen is elke arts wettelijk verplicht een mondmasker te dragen. Deze regelgeving geldt voor het hele Belgische grondgebied.[1]
Daarnaast, zijn de huisarts en de arts-specialist met een privépraktijk, werkzaam in Wallonië en Brussel, wettelijk verplicht een mondmasker te dragen in hun dokterskabinet.[2] In Vlaanderen geldt deze wettelijke verplichting niet.
Het wettelijk beleid omtrent de verplichting tot het dragen van een mondmasker voor de huisarts en de arts-specialist met een privépraktijk verschilt aldus naargelang de regio. Nochtans, gaat dit verschil in beleid niet samen met de incidentie van het aantal gevallen per regio. De nationale raad pleit bijgevolg voor één uniform beleid voor gans België.
Los van de wettelijke verplichting, behoort de preventiemaatregel van het dragen van een mondmasker in het medisch kabinet ook tot één van de plichten van medische deontologie. De aandacht voor het Coronavirus mag maatschappelijk dan wel sterk gedaald zijn, evenals de vele maatregelen rond de beperking van contacten en quarantaine, het virus circuleert nog steeds en het blijft de taak van de arts om waakzaam te zijn en de gezondheid van elke patiënt te beschermen.
Zolang de wetenschappelijke instanties het dragen van het mondmasker in het dokterskabinet aanbevelen[3], heeft elke arts de deontologische plicht deze maatregel op te volgen, op basis van de Code van medische deontologie.
De preventiemaatregel van het dragen van een mondmasker draagt bij tot:
- de bescherming van de gezondheid van de patiënt, in het bijzonder de patiënt die tot de risicogroep behoort door hoge leeftijd of onderliggende aandoening (art. 5, Code van medische deontologie);
- de bescherming van de gezondheid van de arts, die dient in te staan voor de continuïteit van de zorg (artt. 8, 10 en 13, Code van medische deontologie);
- de kwaliteit van de zorg (artt. 3 en 8, Code van medische deontologie);
- de veiligheid van de patiënt (artt. 9 en 39, Code van medische deontologie);
- en de verhindering van de verdere circulatie van het Coronavirus (artt. 4 en 5, Code van medische deontologie).
Deze maatregel wordt door de nationale raad geacht proportioneel te zijn aan het beoogde doel.
De arts mag daarnaast, ter bescherming van de andere patiënten en zijn eigen gezondheid, vragen aan de patiënt om eveneens een mondmasker te dragen wanneer deze laatste de praktijk betreedt.
[1] Art. 8, §1, 13°, Decreet van 21 oktober 2021 van de Waalse overheid betreffende het gebruik van het COVID Safe Ticket en de mondmaskerplicht; art. 3, §1, Besluit van 11 maart 2022 van de Vlaamse regering over een mondmaskerplicht in het openbaar vervoer en in de zorginstellingen; art. 2, §1, Besluit van 22 mei 2022 van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie betreffende de mondmaskerplicht in zorginstellingen en tot opheffing van het besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijk Gemeenschapscommissie van 22 april 2022 betreffende de mondmaskerplicht in het openbaar vervoer en in zorginstellingen.
[2] Art. 8, §1, 13°, Decreet van 21 oktober 2021 van de Waalse overheid betreffende het gebruik van het COVID Safe Ticket en de mondmaskerplicht; art. 2, §1, Besluit van 22 mei 2022 van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie betreffende de mondmaskerplicht in zorginstellingen en tot opheffing van het besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijk Gemeenschapscommissie van 22 april 2022 betreffende de mondmaskerplicht in het openbaar vervoer en in zorginstellingen.
Deontologische en ethische aspecten van de verwerking van gegevens met betrekking tot vaccinaties tegen COVID-19
De nationale raad van de Orde der artsen bestudeerde op 20 maart 2021 de deontologische en ethische aspecten betreffende de doorgifte door de arts van persoonsgegevens van patiënten die in aanmerking komen voor prioritaire vaccinatie tegen COVID-19.
Bij vele artsen rees de vraag of zij in navolging van het voorliggende “Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot vaccinaties tegen COVID-19 informatie van hun patiënten met ernstige ziekte ter beschikking mogen stellen aan de gegevensbank met de vaccinatiecodes om voorrang te krijgen bij de vaccinatie-uitrol tegen COVID-19.
Juridische kader
Overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek zijn artsen gehouden tot het beroepsgeheim, buiten het geval dat de wet hen toelaat of verplicht om hetgeen hen is toevertrouwd bij de uitoefening van hun beroep bekend te maken. Het samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten betreffende de verwerking van gegevens met betrekking tot vaccinaties tegen COVID-19, is een wetgevend instrument[1] dat de arts toelaat de strikt noodzakelijke persoonsgegevens van de patiënten waarvan men oordeelt dat zij in aanmerking komen voor een prioritaire vaccinatie door te geven aan het gemeenschappelijk informatiesysteem dat wordt opgezet voor de uitnodiging van de personen voor vaccinatie, voor de organisatie van de vaccinatie en voor de registratie van de vaccinatie.
Er wordt rekening gehouden met het principe van de minimale gegevensverwerking.[2] De arts vermeldt enkel de persoonsgegevens van zijn patiënten die in aanmerking komen voor een prioritaire vaccinatie omwille van hun gezondheidstoestand, zonder de diagnose te vermelden. De gegevensbank bevat aldus geen gegevens over de gezondheidstoestand van de patiënt, met uitzondering van de aanduiding van de vaccinatiestatus.
In verhouding tot het beroepsgeheim
De nationale raad is van oordeel dat er geen schending van het beroepsgeheim optreedt indien een arts die een zorgrelatie heeft met de betrokkene, op basis van de informatie waarover het/hij/zij beschikt over de gezondheidstoestand van een persoon, van oordeel is dat die persoon in aanmerking komt voor prioritaire vaccinatie en dit feit aanmerkt in de gegevensbank met de vaccinatiecodes, zonder dat enige onderliggende reden wordt meegegeven.
In verhouding tot de ethiek en de deontologie
De prioriteringsregels voor de vaccinatie zijn opgesteld op basis van 4 criteria: de leeftijd, de gezondheidstoestand (meer bepaald het feit of de persoon al dan niet lijdt aan bepaalde onderliggende aandoeningen zoals vastgelegd door de Hoge Gezondheidsraad), het beroep en/of de plaats van tewerkstelling van de betrokkene. Deze prioriteringsregels zijn fijnmazig opgesteld en beogen dat personen met een hoger risico vlugger aan bod komen bij de vaccinatie-uitrol. Hierdoor wordt ziekte en eventuele mortaliteit ingeperkt zeker als men rekening houdt met de relatief lange periode die nodig zal zijn om alle mensen te vaccineren. Bovendien is de prioritering van chronisch zieke patiënten een daad van solidariteit en een hart onder de riem voor mensen die omwille van hun gezondheid problemen ondervinden op fysiek, psychisch en dikwijls ook op financieel vlak.
[1] Op basis van artikel 92bis, §1 van de Bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen kunnen de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten samenwerkingsakkoorden sluiten die onder meer betrekking hebben op de gezamenlijke oprichting en het gezamenlijk beheer van gemeenschappelijke diensten en instellingen, op het gezamenlijk uitoefenen van eigen bevoegdheden, of op de gemeenschappelijke ontwikkeling van initiatieven.
[2] Dit betekent dat de gegevensverwerking toereikend is, ter zake dienend en beperkt tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, art. 5, 1, c), Algemene Verordening Gegevensbescherming
Deontologische aspecten aangaande het vaccinatieprogramma tegen COVID-19
De nationale raad van de Orde der artsen onderzocht in zijn vergadering van 23 januari 2021 de deontologische aspecten aangaande het vaccinatieprogramma tegen COVID-19.
Sinds de lente van 2020 is ons land zoals de gehele wereld in de ban van de COVID-19 pandemie. Het virus eiste in België tot heden een dodentol van meer dan twintigduizend mensen en is verantwoordelijk voor ernstige en blijvende orgaanschade bij duizenden andere patiënten.
Het virus heeft zwaar ingehakt op de algemene volksgezondheid. Door de enorme toeloop aan acute en ernstige zieken kwam de opnamecapaciteit in ziekenhuizen onder enorme druk en door plaatsgebrek diende niet-dringende zorg uitgesteld te worden. Alle zorgverstrekkers zijn fysiek en psychisch zwaar op de proef gesteld.
Allerlei ingrepen van de overheid om de virusverspreiding in te perken, gaande van de promotie van algemene hygiënemaatregelen tot het opleggen van ingrijpende isolatiemaatregelen, hebben het aantal besmette personen tijdelijk kunnen terugdringen doch zijn ontoereikend om het virus definitief in de kiem te smoren. Dit doel kan alleen bereikt worden door een algemene vaccinatiecampagne. Zolang de beschermingsgraad door vaccinatie bij de bevolking onvoldoende zal zijn, kan niet overgaan worden naar de hervatting van het normale leven en blijven we in een status wat we het “nieuwe normaal” zijn gaan noemen.
Actueel zijn er twee vaccins op de Belgische markt beschikbaar na goedkeuring van het Europees Geneesmiddelenagentschap (EMA). De overheid is inmiddels gestart met een grootschalige vaccinatiecampagne in woonzorgcentra en in de ziekenhuizen. Enkele andere vaccins wachten nog op goedkeuring.
Vaccinatie tegen COVID-19 is in België niet wettelijk verplicht. Dit betekent dat de bevolking een vrije keuze kan maken om al dan niet deel te nemen aan het gratis aangeboden vaccinatieprogramma. Recente gezondheidsenquêtes tonen aan dat de bereidheid bij de bevolking om zich te laten vaccineren gestaag toeneemt van 56% tot 77%[1], [2], [3]. Motivatie op basis van solidariteit blijkt een sterke voorspeller van de bereidheid om zich te laten vaccineren. Tegenstanders van vaccinatie werpen een gebrek op aan vertrouwen in het vaccin. Respondenten geven aan dat de huisarts, gevolgd door de apotheker of een wetenschappelijk expert, het best geplaatst is om mensen te overtuigen om zich te laten vaccineren. Cijfers uit januari 2021 tonen aan dat 91% van het artsenkorps bereid is zich te laten vaccineren en dat 97% het vaccin aan hun patiënten zal aanraden[4].
De slaagkans van dit vaccinatieprogramma en het behalen van de vooropgestelde beschermingsgraad van 70% waarbij groepsimmuniteit optreedt, is sterk afhankelijk van het (blijvende) vertrouwen van de bevolking en het artsenkorps in de aangeboden vaccins. Dit zal voornamelijk afhangen van een transparante communicatie vanwege de overheid, de wetenschappelijke ondersteuning door gezaghoudende instanties (zoals de Hoge Gezondheidsraad en de Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België) en de manier waarop artsen in hun verschillende functies invulling geven aan hun rol als medicus, communicator, health advocate en expert.
Artsen-wetenschappers betrokken bij het vaccinatieprogramma hebben een belangrijke rol te vervullen door op een onafhankelijke manier op basis van de bestaande literatuur de veiligheid en de efficiëntie na te gaan en deze blijven te bewaken gedurende de gehele vaccinatiecampagne.
Artsen met medische praktijkvoering moeten op basis van de gezondheidstoestand (allergieën, immuunstatus, e.a.) nagaan of de patiënt in aanmerking komt voor vaccinatie. De arts dient de patiënt correct te informeren waarna deze (of zijn vertegenwoordiger) vrij kan toestemmen. Op basis van het sterke vertrouwen dat patiënten in hun behandelende arts stellen, zal hun beslissing om deel te nemen aan het vaccinatieprogramma sterk afhangen van de manier waarop de arts informatie verschaft en advies verleent. Omwille van de belangrijke gezondheidswinst verbonden aan dit vaccinatieprogramma is het overduidelijk dat een sterke aanbeveling vanwege de arts de enige manier is om aan adequate gezondheidspreventie, -bescherming en -promotie te doen, zoals het artikel 5 van de Code van medische deontologie (CMD 2018) voorschrijft. De Orde der artsen zal waken dat artsen hun deontologische plicht nakomen door een voortrekkersrol op te nemen bij het adviseren en promoten van de vaccinatie.
Artsen hebben daarnaast de deontologische plicht om nauwlettend toe te zien op eventuele bijwerkingen en deze onverwijld te melden bij het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten (FAGG) via de link https://www.fagg.be/nl/melden_van_een_bijwerking_als_gezondheidszorgbeoefenaar.
In het verleden heeft de verstrekking van desinformatie vanwege vaccinsceptici (arts of niet-arts) het vertrouwen in vaccinatie bij de bevolking dermate aangetast dat de vaccinatiegraad afnam en er een heropflakkering van de ziekte optrad. Bijgevolg zal streng opgetreden worden tegen het verspreiden van informatie welke niet met de huidige stand van de wetenschap strookt.
Tot slot verheugt de nationale raad zich over de massale bereidheid tot vaccinatie bij het artsenkorps. Hiermede beschermen artsen zichzelf en blijven ze in staat om - ook in een pandemie - hun sleutelrol in de zorg op te nemen.
[1]https://www.ugent.be/epg/nl/onderzoek/rapport-18-vaccinatiebereidheid
[2]https://www.uantwerpen.be/nl/onderzoeksgroep/mios/pers/vlaming-vertrouwt-op-vaccins-om-situatie-te-verbeteren/
[3]https://www.ugent.be/epg/nl/onderzoek/rapport-20-vignetten
[4] Grote artsen enquête van de Medische Wereld (persbericht 7/1/2021) persbericht_enquete_1000artsen_7_1_2021__1___1_.pdf (rmnet.be)
Nood aan een efficiënte aanpak onder leiding van de hoofdarts om in een ziekenhuis de dreigende schaarste aan middelen door de COVID-19-pandemie op te vangen
PERSBERICHT
Dit advies is uitgebracht op een ogenblik dat de coronacijfers een hoogtepunt bereiken zodat de capaciteit aan ziekenhuisbedden onder druk komt te staan en er schaarste dreigt zowel aan mankracht als aan ondersteunende middelen. Hierdoor dreigen patiënten die ernstig ziek zijn en dringende zorg nodig hebben aan een kwaliteitsvolle dienstverlening te ontlopen.
Dit advies is geldig gedurende de duur van deze uitzonderlijke periode, waarbij de therapeutische vrijheid en de professionele autonomie, tijdelijk en voor zover als nodig, plaats moeten maken voor een eendrachtig en krachtdadig optreden van alle ziekenhuisartsen onder leiding van de hoofdarts om het hoofd te kunnen bieden aan de toestroom van patiënten en de daaraan gekoppelde schaarste van middelen.
Het bureau van de nationale raad wijst de artsen op hun deontologische en ethische plichten in deze crisissituatie om niet-dringende medische zorg te staken en voorrang te verlenen aan acute pathologie.
Op ethisch vlak is elke arts in een rampscenario moreel verplicht de hoogste prioriteit te geven aan het redden van zoveel mogelijk mensenlevens en het vrijwaren van zoveel mogelijk kwaliteitsvolle levensjaren ("Maximizing the benefits", NEJM, "Fair Allocation of Scarce Medical Resources in the Time of Covid-19", March 23, 2020 ). Vertaald naar deze crisissituatie betekent dit dat de toewijzing van alle beddencapaciteit, mankracht en ondersteunende middelen hoofdzakelijk moet gaan naar ernstig zieke patiënten (COVID of non-COVID gerelateerd) en dat niet-dringende zorg dient uitgesteld te worden. Om dit te kunnen verwezenlijken bepaalt een coördinatiecel onder leiding van de hoofdarts de strategie en treedt deze binnen het ziekenhuis op als een éénheid van commando en communicatie.
De pijlers van de medische deontologie zijn professionaliteit, respect, integriteit en verantwoordelijkheid. In de huidige omstandigheden zijn volgende beginselen primordiaal: de collegiale plicht, het streven naar een consensus bij probleemsituaties, de nadruk op ethisch handelen met respect voor de patiënt, derden en de maatschappij en het principe dat de belangen van de patiënt en van de maatschappij primeren boven het financieel eigenbelang.
In zijn advies van 18 maart 2020 (https://www.ordomedic.be/nl/adviezen/advies/covid-19-richtlijnen) herhaalt de nationale raad dat de arts een deontologische behandelings- en verzorgingsplicht heeft en dat bij een pandemie het vervullen van zijn maatschappelijke rol primordiaal is voor de gemeenschap.
Om die reden is het in een crisissituatie waarin de COVID-19-pandemie ons nu gebracht heeft, onontbeerlijk om over te gaan tot planning van de zorgen, dient voorrang gegeven te worden aan dringende en essentiële zorg en dienen andere zorgen uitgesteld te worden. Deze beslissingen moeten rationeel genomen worden, volgens doordachte en transparante criteria. De toepassing van deze criteria komt toe aan de hoofdarts en de coördinatiecel.
Het is de deontologische plicht van elke arts om bij te dragen tot een optimale verdeling van de beschikbare middelen. Daartoe is het nodig om de beslissingen van de hoofdarts en de coördinatiecel te aanvaarden en loyaal uit te voeren. Indien men het met deze beslissingen niet eens is, dan kan met argumenten en in het belang van de patiënten om een herziening gevraagd worden. Het ontwijken van deze beslissingen is deontologisch niet aanvaardbaar.