Diabeticus en besturen van motorvoertuigen
De Provinciale raad van Henegouwen wordt door een arts om advies verzocht in verband met het afleveren aan diabetici, met kans op hypoglycaemie, van een medisch getuigschrift houdende de toelating of het verbod tot het besturen van een motorvoertuig en legt aan de Nationale Raad een ontwerp‑advies ter goedkeuring voor.
Het ontwerp wordt op de vergadering van 19 november 1988 door de Nationale Raad nader onderzocht en goedgekeurd, behoudens de laatste zin die op verzoek van de Nationale Raad werd gewijzigd.
Advies van de Provinciale Raad van Henegouwen:
Het probleem dat U ons voorlegt betreft de vraag of diabetici al dan niet voor het besturen van een motorvoertuig in aanmerking komen. Zoals U terecht opmerkt, is de ongeschiktheid in de praktijk het direct gevolg van de behandeling, met name, het gevaar voor hypoglycaemie ten gevolge van een insulinetherapie en in mindere mate, van de orale antidiabetica, met uitzondering van de biguaniden. Het is evident dat de aan diabetes inherente complicaties waaronder diabethische retinopathie, nefropathie en sensorimotorische insufficiënties, de diabetische patiënt ongeschikt maken voor het besturen van een motorvoertuig.
Krachtens de wettelijke bepalingen is het een diabeticus met een insuline‑ of sulfonylurea's therapie verboden een autobus, een vrachtwagen waarvan het hoogste toegelaten gewicht meer dan 3.500 kg bedraagt, een taxi of een voertuig met zware aanhangwagen, te besturen. Het is een diabeticus met insulinetherapie niet verboden een gewone personenauto te besturen voor zover hij verklaart niet te lijden aan bewustzijnsverlies of duizeligheid. De kandidaataanvrager is bijgevolg persoonlijk verantwoordelijk voor zijn verklaring.
Het is evident dat een diabeticus die frequente en ernstige hypoglycaemieën doet met bewustzijnsverlies en zonder voortekens, ongeschikt is om een motorvoertuig te besturen. De arts moet in dergelijke gevallen de patiënt inlichten over de grote risico's die het autorijden voor hemzelf en derden betekent. Hij moet meer bepaald onderstrepen dat alhoewel hypoglycaemie de verklaring kan zijn van het ongeval, dit echter geen excuus is. Voorts moet hij er de patiënt attent op maken dat een geval van diabetes en de gebezigde therapie aan de verzekeringsmaatschappij moeten worden medegedeeld. Verzwijgen heeft contractbreuk tot gevolg.
Zoals in Uw brief vermeld, behoort het inderdaad tot de taak van de arts om de diabeticus behoorlijk voor te lichten over de te nemen maatregelen om het gevaar voor hypoglycaemie te verkleinen (tussenmaaltijden, steeds enkele suikerklontjes of glucose bij zich dragen, nooit een auto besturen zonder vooraf te eten, onmiddellijk halt houden bij de eerste tekenen van hypoglycaemie...).
De geraadpleegde arts mag zich uitspreken over de geschiktheid van een diabetische patiënt om een motorvoertuig te besturen.